24 140
Beleidsvoornemens op het gebied van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 december 1996

1. Inleiding

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over de glastuinbouw van 3 juli jongstleden (24 140, nr. 31) doe ik u hierbij de voortgangsrapportage toekomen inzake de glastuinbouw.

De in deze rapportage aangehaalde toezeggingen vloeien voort uit mijn brief van 7-6-1996, het op 3 juli daaraanvolgend gevoerde Algemeen Overleg, de moties naar aanleiding van het Algemeen Overleg en de behandeling van de LNV begroting 1997.

Inmiddels heb ik de Kamer over drie punten geïnformeerd. Dit betreft achtereenvolgens de mogelijkheden inzake schuldsanering (95/96 24 140 nr. 25), de gebieden die in aanmerking komen voor de nieuwe verkavelingsregeling (brief aan de vaste commissie voor landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 24-09-1996) en mijn reactie op de door LTO en de Unie van Waterschappen uitgewerkte criteria voor souplesse bij de uitvoering van kostbare milieu-investeringen (brief aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 07-10-1996).

Ik stuur u deze voortgangsrapportage mede namens de Ministers van EZ, VROM, V&W en SZW.

2. Verkaveling en infrastructuur

Om de gewenste verbetering van de verkaveling te bereiken heb ik de afgelopen maanden een nieuwe Regeling structuurverbetering glastuinbouw opgesteld. Op 3 december jongstleden heb ik deze regeling ter goedkeuring aan de Europese Commissie gezonden (bijlage)1 De regeling is gericht op de verbetering van de structuur van de bedrijven met bestaand glas, waarbij ik als ondergrens heb gekozen voor bedrijven met een kavelbreedte van minimaal 80 meter. Voorts mag het verbeteringsplan niet leiden tot een vergroting met meer dan 25% van de oppervlakte glasopstanden dan op enig tijdstip in drie jaar voorafgaande aan het indienen van de subsidieaanvraag op de betrokken kavel aanwezig is geweest. De van toepassing zijnde EG-verordening stelt een maximum van 380 000 gulden aan het investeringsbedrag waarover subsidie mag worden verstrekt. Ook zijn maximum subsidiepercentages bepaald. Teneinde vanuit de nieuwe regeling voldoende stimulans tot structuurverbetering te laten uitgaan heb ik de regeling uitgebreid met een subsidie op de afbraak van oude glasopstanden. De hierdoor vrijkomende gronden kunnen voor verbetering van de bedrijfsstructuur worden aangewend.

In de afgelopen periode was er door het ontbreken van een CAO geen sprake van normale arbeidsverhoudingen in de bedrijven waardoor er onvoldoende draagvlak voor het herstructureringsproces bestond. Dit was voor mij een punt van voortdurende zorg. De sociale partners zijn er echter in geslaagd om ondanks de nog steeds zorgelijke situatie in de sector te komen tot een nieuwe CAO. Dit is zeer positief voor de sector. Een goede arbeidssituatie op de bedrijven blijft echter een voortdurend punt van aandacht. Daarom zal ik tuinders die via de nieuwe regeling een subsidieaanvraag indienen vragen via het te overleggen ondernemingsplan te waarborgen dat aan de wettelijke vereisten op het gebied van milieu, arbo en aan scholing zal worden voldaan.

Zoals ik de Kamer reeds heb gemeld zal de regeling voor geheel Nederland van toepassing zijn. Naar verwachting zal de regeling in de eerste helft van 1997 in werking kunnen treden. Met LTO is in een constructieve sfeer overleg gevoerd over de inhoud van de regeling.

Uiterlijk 1-1-1998 wil ik komen met een nieuwe infrastructuurregeling, die zal gelden voor de gebieden Westland en Aalsmeer en omgeving. Op ambtelijk niveau hebben de eerste gesprekken plaatsgevonden met de betrokken provincies, de Unie van Waterschappen en LTO. Op basis hiervan zullen de eerste contouren voor de nieuwe regeling worden opgesteld.

De resterende PROG-projecten worden afgerond. Voor vijf van de zes projecten is door de reconstructiecommissies inmiddels een plan vastgesteld. Ik hecht eraan dat de uitvoering van deze projecten zo spoedig mogelijk zal starten.

De Noordelijke provincies heb ik uitgenodigd gezamenlijk een totaalpakket van maatregelen te ontwikkelen om het Noorden als vestigingslocatie nog verder te versterken. Inmiddels heeft het Samenwerkingsverband Noord-Nederland een aantal voorstellen geformuleerd waarover men binnenkort met mij van gedachten zal wisselen.

3. Milieu

De overheden, het bedrijfsleven en de milieuorganisaties zijn via hun vertegenwoordiging in de Stuurgroep Glami betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het milieubeleid voor de glastuinbouw. Voorzover de actiepunten (mede) zijn gelegen op het terrein van het milieu vindt dan ook een nauwe samenwerking met de stuurgroep plaats.

In een aantal glastuinbouwgebieden is de aansluiting op de openbare riolering nog niet mogelijk, omdat er onvoldoende capaciteit is voor de afvoer van het bedrijfsafvalwater of de riolering nog ontbreekt. Het Lozingenbesluit Wvo Glastuinbouw staat vooralsnog in zo'n situatie het lozen op oppervlaktewater toe. Ik heb daarom de Stuurgroep Glami verzocht aandacht te schenken aan het adequate niveau van aansluiting van glastuinbouw op de riolering. Inmiddels heeft de Commissie Integraal Waterbeheer in overleg met de Stuurgroep Glami een onderzoek gestart naar het optimaliseren van het gebruik van de rioleringscapaciteit door de glastuinbouw.

Naar aanleiding van de bespreking van het verslag van het Algemeen Overleg van 3 juli jongstleden heeft de Kamer mij bij motie van M. Vos gevraagd om bij het herstructureringsproces in de glastuinbouw zoveel mogelijk een uit milieuoogpunt duurzame bedrijfsvoering te stimuleren. Thans wordt door mij de mogelijke introductie van de «Groen Label kas» onderzocht. Er is met de betrokken departementen en LTO een projectgroep gevormd die nagaat welke eisen hiervoor kunnen worden geformuleerd. De doelstellingen die zullen worden afgesproken in het milieuconvenant glastuinbouw (Integrale Milieutaakstelling, ondertekening medio 1997) voor 2010, zullen richtinggevend zijn bij de uitwerking van de Groen Label kas. Tevens zal worden nagegaan of dit kasconcept in aanmerking kan komen voor ondermeer de Regeling groenprojecten. De resultaten zullen medio 1997 beschikbaar zijn.

Bij de inrichting van kaslocaties dient in ieder geval te worden voldaan aan de uit bestaande regelgeving voortvloeiende vereiste milieucriteria. In genoemde motie wordt verzocht naast de vereiste ook gewenste milieucriteria te ontwikkelen en te bezien of zulke gebieden een voorrangsbehandeling kunnen genieten. Inmiddels is met de betrokken partijen in Glami-verband afgesproken door middel van een pilotstudie te komen tot het formuleren van een aantal aanbevelingen op dit punt.

Tijdens de behandeling van de LNV-begroting 1997 heb ik de Kamer toegezegd te reageren op de inhoud van het CLM-rapport:

«Bodemverontreiniging in de glastuinbouw» en daarbij met name in te zullen gaan op de verantwoordelijkheid van het Rijk daarbij. Het rapport geeft aan dat in zekere mate sprake is van bodemverontreiniging en dat deze globaal op een drietal plaatsen kan worden aangetroffen: in bodems in de teeltruimte, in waterbodems in kavelsloten rond kassen en lokaal zoals bij opslagtanks, ketelruimtes en opslag- en aanmaakplaatsen van bestrijdingsmiddelen. In het algemeen blijken volgens het rapport de teeltruimtes niet ernstig te zijn verontreinigd en is er dus geen sprake van saneringsnoodzaak ingevolge de Wet bodembescherming, hetgeen onverlet laat dat op grond van andere regelingen (bijv. de Woningwet) sanering geboden kan zijn. Waterbodems blijken op basis van een aantal waarnemingen matig (klasse 3) tot ernstig (klasse 4) verontreinigd te zijn met PAK's, zink en bestrijdingsmiddelen. In de AMvB Bedekte Teelten is bepaald dat een verkennend onderzoek moet worden verricht op plaatsen waar brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en voedingsstoffen worden opgeslagen en/of aangemaakt. In het algemeen blijkt in bedrijfsruimtes de interventiewaarde niet vaak te worden overschreden.

Wat de verantwoordelijkheidsverdeling betreft kom ik tot de conclusie dat voor de teelt- en bedrijfsruimtes de tuinder, en voor waterbodems de veroorzaker van de verontreiniging danwel de eigenaar of gebruiker eerstverantwoordelijk is. De provincies en de vier grote gemeenten vormen het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemverontreinigingen; het Rijk vervult doorgaans slechts een faciliterende rol.

4. Financieel-economische aspecten

Samen met de Staatssecretaris van Financiën onderzoek ik momenteel de mogelijkheid om vrijstelling van overdrachtsbelasting te verlenen voor verplaatsing van glastuinbouwbedrijven binnen en vanuit herstructureringsgebieden. Aangezien de bevordering van grondmobiliteit in het landelijk gebied een veel breder probleem is dan alleen de glastuinbouw wordt dit probleem in een breder verband bezien.

Aan LTO heb ik verzocht mij in de kwartaalrapportages over het door DLV en SEV uitgevoerde sociaal-economisch plan tevens te informeren over de mate waarin hulp bij schuldsanering wordt geboden. Tot en met het derde kwartaal 1996 betreft het in totaal 84 afgehandelde en in behandeling zijnde aanvragen. Met name in het eerste en tweede kwartaal kwamen veel aanvragen binnen (67).

Aan de Nederlandse Investeringsbank, afdeling Consult (NIB-Consult) heb ik in voorjaar 1996 advies gevraagd over de noodzaak en de mogelijkheden van stimuleren van modern ondernemerschap via ondermeer een revolving fund.

NIB-Consult voorziet een noodzakelijke forse schaalvergroting voor een groot deel van de sector, waarbij de schaalvoordeeleffecten worden doorgetrokken tot een bedrijfsgrootte van 10 á 15 ha. Vanuit de sector (LTO, banken) heb ik als reactie gekregen dat zij de visie van NIB-Consult niet geheel onderschrijven en verwachten dat de schaalvergroting niet in deze mate en tempo zal plaatsvinden. Wel blijf ik ervan uitgaan dat de schaalvergroting in deze sector zal doorgaan.

NIB-Consult adviseert vervolgens een drietal acties te ondernemen, namelijk het onderzoeken van de knelpunten bij de overgang van een persoonlijke onderneming naar de vennootschappelijke ondernemingsvorm, het stimuleren van een opleidingstraject en het stimuleren van inbreng van extra risicodragend vermogen. Het afstappen van de persoonlijke ondernemingsvorm is een proces dat met name in de glastuinbouw reeds ingang vindt; deze ontwikkeling in de markt behoeft geen nader overheidsstimulering. Mogelijkheden voor kennisoverdracht zullen worden geboden middels het nieuwe stimuleringskader waarbij de initiatieven van het bedrijfsleven zelf worden verwacht. Tenslotte onderzoek ik thans of het huidige Borgstellingsfonds (BF) aanpassing behoeft. Dit onderzoek loopt nog; behalve de glastuinbouw zullen ook de ontwikkelingen in de andere landbouwsectoren hierin worden betrokken.

5. Tenslotte

De komende jaren zal ik middels prioritering van bestaande onderzoeksgelden de vernieuwing van het (praktijk)onderzoek bevorderen. Jaarlijks zal de daartoe ingestelde commissie een beoordeling geven van de hiervoor ingediende projecten. Thans worden de in 1997 aan te vangen projecten beoordeeld.

Ik ben mij bewust dat een goed verloop van de herstructurering alleen kan worden gegarandeerd als vaart wordt gemaakt in de uitvoering van de verschillende onderdelen. Op dit punt zal ik in de komende tijd zeker toezien.

Zoals ik op 3 juli jongstleden reeds aan de Kamer heb toegezegd zal ik bij gelegenheid van de LNV-begroting 1998 de Kamer het vervolg in de voortgang van dit dossier rapporteren.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven