nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 30 september 1997
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, het advies van de Raad van State bij de tweede nota van wijziging
bij het wetsvoorstel samenwerkingsscholen en een afschrift van het nader rapport
aan de Koningin aan.
Ter toelichting wijs ik u op het volgende. Reeds drie jaar wordt gewerkt
aan de totstandkoming van een wetsvoorstel dat de bestuurlijke vormgeving
van de samenwerkingsschool wettelijk regelt. Het voornemen om te komen tot
een dergelijke regeling is opgenomen in het huidige regeerakkoord.
Het ingediende wetsvoorstel samenwerkingsscholen beoogt het mogelijk te
maken dat openbare en bijzondere scholen institutioneel fuseren tot één
school die zowel openbaar als bijzonder onderwijs verzorgt. De kenmerken van
het openbaar onderwijs worden daarbij gewaarborgd. Op dit moment zijn samenwerkingsscholen
in die zin wettelijk niet mogelijk; er moet worden gekozen voor een openbare
of een bijzondere bestuursvorm.
Inmiddels is een groot aantal adviezen over het wetsvoorstel uitgebracht.
De Onderwijsraad en de Raad van State brachten op 11 februari 1994 en 19 oktober
1994 hun adviezen uit alvorens het wetsvoorstel werd ingediend. Beide adviesorganen
oordeelden het wetsvoorstel in strijd met de Grondwet. Het advies van de Raad
van State vormde aanleiding tot hernieuwde agendering van het wetsvoorstel
in de ministerraad op 10 februari 1995, waarna op verzoek van de ministerraad
een vijftal staatsrechtdeskundigen advies uitbrachten.
Na het uitbrengen van de nota naar aanleiding van het verslag en de eerste
nota van wijziging, heeft de Onderwijsraad op 18 maart 1997 opnieuw advies
uitgebracht over het wetsvoorstel naar aanleiding van een verzoek van de VKC
voor OCenW uit de Tweede Kamer. De Onderwijsraad achtte de voorgestelde regeling
nog steeds in strijd met artikel 23 Grondwet. Nadien is een tweede nota van
wijziging bij de Tweede Kamer ingediend waarin een toezichtsfiguur
werd geïntroduceerd ter waarborging van het karakter van bijzonder én
openbaar onderwijs. Over deze tweede nota van wijziging heeft de Raad van
State naar aanleiding van een verzoek van de VKC, besproken in de ministerraad
27 juni 1997, opnieuw advies uitgebracht (advies van 29 augustus jl.). De
Raad acht het wetsvoorstel nog steeds in strijd met artikel 23 Grondwet.
De kritiek van de Raad strekt zich uit over het gehele wetsvoorstel. De
voorgestelde wijziging komt volgens de Raad niet tegemoet aan de fundamentele
bezwaren die hij in eerdere instantie tegen de institutionele samenwerking
heeft ingebracht. Het belasten van de «oprichtende» rechtspersonen
met het toezicht verandert principieel niets aan het feit dat de verantwoordelijkheid
voor de instandhouding van de samenwerkingsschool berust bij de gezamenlijk
opgerichte stichting. Volgens de Raad kan bij een institutioneel gefuseerde
samenwerkingsschool niet worden gesproken van «openbaar onderwijs van
rechtswege» omdat de overheersende overheidsinvloed op het openbaar
onderwijs onvoldoende is gewaarborgd.
Ik ben en blijf van mening dat de overheersende overheidsinvloed op het
openbaar onderwijs in een samenwerkingsschool met het huidige wetsvoorstel
is gewaarborgd. Het advies van de Raad biedt geen nieuwe inzichten die mij
wat dat betreft tot een ander standpunt brengen. Omdat de Raad van State ook
in zijn advies over de tweede nota van wijziging echter wederom zo nadrukkelijk
wijst op de strijdigheid van het voorstel met artikel 23 van de Grondwet,
is de ministerraad ermee akkoord gegaan dat bij nota van wijziging de mogelijkheid
tot het vormen van institutionele samenwerkingsscholen uit het wetsvoorstel
wordt geschrapt. Dit mede om bespoediging van het onderdeel van de bestuurlijke
samenwerking te bewerkstelligen. Dit is immers een zeer urgent onderdeel van
het wetsvoorstel. Omdat het wenselijk en maatschappelijk noodzakelijk blijft,
zoals ook in het regeerakkoord in het vooruitzicht is gesteld, om te komen
tot een wettelijke regeling van samenwerkingsscholen waarin zowel openbaar
als bijzonder onderwijs deelnemen, houdt de regering de consequenties van
het schrappen van de mogelijkheid tot het vormen van institutionele samenwerkingsscholen
in beraad.
Bij tweede nota van wijziging is ook de mogelijkheid tot bestuurlijke
samenwerking in het wetsvoorstel opgenomen. Hierbij wordt voorzien in één
bevoegd gezag dat scholen voor bijzonder en openbaar onderwijs in stand kan
houden. Ook dit onderdeel acht de Raad van State in strijd met artikel 23
van de Grondwet. Volgens de Raad kunnen de grondwettelijk vereiste overheersende
overheidsinvloed voor het openbaar onderwijs en de vrijheid van het bijzonder
onderwijs, niet in één bestuur tot hun recht komen.
In het nader rapport heb ik aangegeven waarom ik de opvatting van de Raad
niet deel. In de eerste plaats gaat de Raad van State er bij de bestrijding
van de grondwettigheid van de bestuurlijke fusie aan voorbij dat de wetgever
in de Wet educatie en beroepsonderwijs reeds heeft uitgesproken dat bestuurlijke
samenwerking op zichzelf niet ongrondwettig kan zijn. In de WEB is immers
de mogelijkheid vastgelegd van bestuurlijk gefuseerde instellingen. Het kan
daarbij gaan om één bevoegd gezag met een openbare en een bijzondere
instelling.
Bovendien gaat de mogelijkheid tot bestuurlijke fusie uit van een andere
invalshoek dan de institutionele samenwerking. Het bezwaar dat het principiële
onderscheid tussen openbaar en het bijzonder onderwijs en het karakter van
het openbaar en het bijzonder onderwijs niet behouden zouden kunnen blijven,
is hierbij niet aan de orde. Verder wijs ik in het nader rapport
op de maatschappelijke urgentie om een aantal problemen op te lossen.
Ik spreek de wens uit dat er spoedig een aanvang wordt genomen met de
plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos