nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 september 1996
In mijn brief van 22 augustus 1995 (TK 24 130 nr. 17) heb ik u geïnformeerd
over de doorlichting van bestaande zelfstandige bestuursorganen die het kabinet
uitvoert.
Bij die gelegenheid heb ik u bericht dat de rapportage zou verschijnen
in de eerste helft van 1996. De doorlichtingsoperatie is weliswaar vergevorderd,
maar rapportage in de eerste helft van dit jaar blijkt niet haalbaar te zijn.
Ik meldde dat ook reeds in het Algemeen Overleg van 24 juni jl. over mijn
brief van 3 juni 1996 inzake voornemens voor externe verzelfstandiging.
Mede namens de Minister van Financiën die samen met mij verantwoordelijk
is voor de coördinatie van de doorlichting licht ik de redenen nader
toe.
Op 22 augustus 1995 veronderstelde ik nog dat de Aanwijzingen voor zelfstandige
bestuursorganen in het najaar van 1995 definitief zouden kunnen worden vastgesteld.
Dat bleek echter te optimistisch: eerst dezer dagen kon in de ministerraad
volledige overeenstemming over de Aanwijzingen – en daarmee over het
kader voor de doorlichting van de zelfstandige bestuursorganen – worden
bereikt.
Voorts blijkt de operatie nog omvangrijker te zijn dan aanvankelijk werd
gedacht. In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer waren de organen betrokken
die op 31-12-1993 bestonden; in de doorlichting van het kabinet wordt als
peildatum 31-12-1995 gehanteerd. Er wordt in de doorlichting dan ook een aantal
organen meegenomen dat niet in het onderzoek van de Rekenkamer is betrokken.
Voor een aanzienlijk aantal organen zullen concrete maatregelen tot verbetering
worden aangegeven. De politieke vraagstelling die daarmee wordt opgeroepen
gaat hier en daar verder dan vragen betreffende inrichting en aansturing.
Soms is de bestaansgrond van het orgaan als zodanig aan de orde en in een
enkel geval geeft het materiaal aanleiding tot een heroverweging van de wijze
van overheidsbemoeienis.
Het kabinet wil waar dat relevant is ook deze afwegingen in de operatie
betrekken en de Tweede Kamer rapporteren over de voorlopige uitkomsten ervan.
In de afgelopen periode is in interdepartementaal verband veel aan- dacht
besteed aan een nadere categorisering van zelfstandige bestuursorganen. Ook
dat voegt het een en ander toe aan eerdere inzichten en vergt de nodige afstemming.
Daarbij zal systematisch aandacht worden besteed aan bestuurlijk en politiek
relevante typeringen en weging van de organen naar aard van de (hoofd)taak,
mate van wettelijk toegestane beleidsruimte, bekostigingswijze (mate waarin
collectieve middelen wor- den aangewend en de omvang ervan) en de (aanvullende)
werking van eventuele andere dan publieke controlemechanismen (marktwerking
of andere).
Binnen het kabinet wordt alles in het werk gesteld om de hiermee gemoeide
extra tijd zoveel mogelijk te beperken en de rapportage aan de Tweede Kamer
in het najaar uit te brengen.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal