24 126
Volksgezondheidsbeleid 1995–1998

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 23 oktober 1995

1. Inleiding

In de Nota Gezond en Wel heb ik aangekondigd nader in te gaan op de informatievoorziening ten behoeve van de voorbereiding en evaluatie van het VWS-beleid op het gebied van volksgezondheid en zorg.1 Bij diverse gelegenheden, zoals het Nota-overleg over het Financieel Overzicht Zorg 1995 en het rapport van de subcommissie besluitvorming volksgezondheid (Commissie Willems)2 is ook vanuit de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Vanzelfsprekend zijn de ministeriële verantwoordelijkheid en de parlementaire controle gebaat bij een goede informatievoorziening aan regering en parlement. Een goede informatievoorziening is echter geen vanzelfsprekendheid, zeker niet indien de ministeriële verantwoordelijkheid zich uitstrekt over een beleidsterrein dat gekenmerkt wordt door functionele of territoriale decentralisatie. Ik wil mij graag inspannen om de op dit punt door parlement en regering aangegeven noodzakelijke verbeteringen te bereiken.

Het regeerakkoord van dit kabinet stelt een aantal maatregelen voor, die een verbetering van de informatievoorziening aan de overheid impliceren. Zo heb ik mij in het kader van het programma van volumebeheersing en kostenbeperking reeds voorgenomen een extra impuls te geven aan het verbeteren van de realisatiecijfers en de opzet van een model voor meerjarenramingen. Bijvoorbeeld in de nota van het kabinet over de modernisering van de curatieve zorg wordt duidelijk gemaakt dat het vergroten van de verantwoordelijkheid van de betrokkenen in de zorg het afleggen van openbare verantwoording over het gevoerde beleid impliceert. Ook om die redenen is aandacht voor informatievoorziening nodig.

De Nota Gezond en Wel bestrijkt het gehele palet van de volksgezondheid en kondigt een structurering van de informatievoorziening aan de regering en het parlement aan.

De beleidsinformatie over het volksgezondheidsterrein zal geconcentreerd worden in drie documenten: de staat van de volksgezondheid, de staat van de gezondheidszorg en de staat van het zorgstelsel. De staat van de volksgezondheid geeft een overzicht van de gezondheidstoestand van de inwoners van Nederland en de determinanten ervan. De staat van de gezondheidszorg geeft systematische informatie over de kwaliteit van de geleverde zorg en de factoren die de kwaliteit beïnvloeden. De staat van het zorgstelsel verschaft overzichtsinformatie over de omvang van het zorggebruik en de werking van het zorgstelsel.

Het is de bedoeling dat geobjectiveerde informatie beschikbaar komt voor de onderbouwing en evaluatie van beleid en dat tot een scheiding van «feiten» en «beleid» wordt gekomen.

In deze brief beschrijf ik de maatregelen die ik op dat gebied tot mijn verantwoordelijkheid reken en in de komende jaren wil nemen. Daarbij sluit ik aan op de Nota Informatiebeleid in een veranderend stelsel van zorg die in 1992 door de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur is uitgebracht.1 Bijlage 1 bevat een overzicht van maatregelen die in de jaren 1992–1995 naar aanleiding van deze nota zijn genomen. Deze brief heeft alleen betrekking op het volksgezondheid- en zorgterrein. In de Welzijnsnota «Naar Eigen Vermogen» (november 1994) is ingegaan op aspecten van de informatievoorziening op specifiek welzijnsterrein. Ook de informatievoorziening op het gebied van de gezondheidsbescherming komt in deze brief niet aan de orde. Gezien de raakvlakken zal ik zorgdragen voor een optimale afstemming tussen de ontwikkelingen op deze terreinen.

2. Adviezen

De Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS), Nationale Raad voor de Volksgezondheid (NRV) en Ziekenfondsraad (ZFR) hebben in 1993 en 1994 advies uitgebracht over het informatiebeleid van VWS op het gebied van volksgezondheid en zorg.2 Het rapport «Zuinig met zorg» van de ambtelijke taskforce volumebeheersing en kostenbeperking stelt eveneens verbeteringen op dit gebied voor.3 De adviezen zijn gevraagd omdat de veranderende bestuurlijke verhoudingen in het zorgstelsel andere eisen aan de informatievoorziening aan regering en parlement zijn gaan stellen.

De adviezen geven een goed beeld van de noodzakelijke en ontbrekende informatie over de volksgezondheid en de gezondheidszorg. De adviezen laten zien dat gerichte investeringen nodig zijn om de lacunes in de informatievoorziening op te vullen. Tevens geven de adviezen aan dat veranderingen in de organisatie van de informatievoorziening noodzakelijk zijn. In deze brief zal ik duidelijk maken op welke wijze ik verbeteringen op dit gebied wil bereiken. Ik beperk me hierbij tot de informatievoorziening die een continue gegevensstroom (zoals statistieken), een infrastructuur voor het gegevensverkeer (zoals registraties) en een regelmatige, overzichtelijke rapportage (zoals het Financieel Overzicht Zorg) impliceert. Er zijn natuurlijk veel meer bronnen van beleidsrelevante informatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onderzoeksprojecten, praktijkervaringen of politieke opvattingen. In mijn brief van 17 oktober 1994 aan de Tweede Kamer heb ik reeds aangegeven welke thema's ik in het onderzoeksbeleid van belang acht.4

3. Naar betere informatie

3.1 Gezondheidssituatie

De CCS en NRV hebben aangegeven welke informatie over de gezondheidssituatie nodig is, beschikbaar is en ontbreekt. Uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) blijkt dit eveneens duidelijk.

Inzicht in de gezondheidssituatie en de ontwikkelingen daarvan is van strategisch belang voor het beleid op het gebied van preventie, gezondheidsbescherming en zorg. In de Nota Gezond en Wel ben ik hierop uitvoerig ingegaan. In 1993 verscheen de eerste VTV.1 In 1997 zal een tweede VTV verschijnen. De VTV moet de «staat van de volksgezondheid» in beeld brengen. Over de volgende thema's zal in 1997 de stand van de wetenschap op dat moment in beeld worden gebracht:

1. een geactualiseerde beschrijving van de gezondheidstoestand en determinanten;

2. gezondheidsverschillen en de gezondheidstoestand van specifieke groepen in de Nederlandse bevolking;

3. ernst en impact van ziekten;

4. effecten van preventie;

5. effecten van zorg;

6. gevolgen van ziekten voor het zorggebruik en de zorgbehoefte;

7. toekomstige ontwikkelingen in de gezondheidstoestand en de gevolgen voor de gezondheidszorg.

Zoals ook in de Jaarrapportage 1994 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg wordt gesignaleerd zijn extra onderzoeksinspanningen nodig om op basis van gegevens uit de VTV uitspraken te doen over de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorgverlening.2

3.2 Kwaliteit van zorg

Gestructureerde informatie over de kwaliteit van de geleverde zorg komt de laatste jaren wat meer beschikbaar. Een recent voorbeeld is het onderzoek van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de Eerstelijnsgezondheidszorg (NIVEL) over de toepassing van kwaliteitssystemen in instellingen.3

Aan de zorgaanbieders is de primaire verantwoordelijkheid toebedeeld voor de kwaliteit van de zorg en het voeren van een kwaliteitsbeleid. De overheid heeft een toezichthoudende taak, waarmee het onafhankelijke Staatstoezicht op de Volksgezondheid is belast. Voor regering en parlement is het van belang om na te gaan of de wettelijk vastgestelde toedeling van verantwoordelijkheden effectief is. Daarnaast is het uiteraard van belang een beeld te hebben van de ontwikkelingen van de kwaliteit van zorg, die het gevolg kunnen zijn van een veranderende vraag van patiënten en een veranderend aanbod van zorg. Op dit punt moet nog veel gebeuren.

Dit jaar zal ik de Hoofdinspecteur voor de gezondheidszorg verzoeken een eerste opzet te maken voor een periodiek uit te brengen «staat van de gezondheidszorg». Thans ga ik na welke vragen, met het oog op de beleidsverantwoordelijkheden van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, precies beantwoord moeten worden en welke antwoorden de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in staat is te leveren. Belangrijke thema's zijn in elk geval:

1. werking van het kwaliteitsbeleid (o.a. verslaglegging functioneren IGZ, ontwikkeling kwaliteitssystemen);

2. discrepanties tussen vraag naar en aanbod van zorg (wachtlijsten bij bepaalde zorgvormen);

3. discrepanties tussen vraag naar en aanbod van gekwalificeerd personeel in de zorg (knelpunten arbeidsmarkt en opleidingen).

Ik streef ernaar dat in 1997 een eerste overzichtsdocument wordt uitgebracht.

3.3 Werking van het zorgstelsel

Veel politieke aandacht – zie de Nota zorg in het regeerakkoord4 – gaat uit naar de toegankelijkheid en beheersing van de gezondheidszorg. Wanneer regering en parlement beslissingen nemen die van directe invloed zijn op de positie van de burgers en de andere betrokkenen in de zorg is er een bijzondere verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van deze beslissingen. De Nota informatiebeleid uit 1992, de adviezen van CCS, NRV en ZFR en het rapport «Zuinig met zorg» gaan dan ook uitgebreid in op dit aspect van de informatievoorziening.

Kritiek op Financieel Overzicht Zorg (FOZ)

De onderbouwing en evaluatie van het beleid op dit gebied is maar ten dele gebaseerd op empirische informatie over de werking van het zorgstelsel en van de beleidsmaatregelen. Belangrijke lacunes in de informatievoorziening hebben volgens CCS en ZFR betrekking op:

– eigen betalingen (aard, omvang en gevolgen voor de zorgconsumptie en gezondheidstoestand);

– verzekeringsvoorwaarden particulier verzekerden (premies, eigen risico's, collectieve contracten e.d.);

– wachttijden (zie ook hierboven);

– werking kostenbeheersende maatregelen en kostenbeïnvloedende factoren;

– marktinformatie (marktaandelen, consumentengedrag, zorgcontractering).

Daarnaast blijven de tijdige beschikbaarheid en daarmee de kwaliteit van de informatie een belangrijk punt van aandacht. Zo zijn de meeste gegevens in het FOZ, op basis waarvan beslissingen over 1996 worden genomen, gebaseerd op ramingen van de realisatiecijfers over 1994.

Er is veel informatie over de «staat van het zorgstelsel» beschikbaar. Verreweg de meeste overzichtsinformatie staat in het elk jaar verschijnende FOZ. In de afgelopen jaren is in het FOZ in steeds sterkere mate een koppeling van zorginhoudelijke en financiële beleidsinformatie tot stand gebracht. De naam van het document dekt de lading eigenlijk steeds minder. Maar er moet meer gebeuren om van het huidige FOZ – met zijn nadruk op de kosten van de zorg – een «staat van het zorgstelsel» te maken. In zijn advies over de functies van het FOZ (mei 1994) heeft de NRV hiervoor aandacht gevraagd. De NRV bekritiseert het huidige FOZ in zijn advies «informatie op maat» (1993): te financieel, te weinig informatie over capaciteitsontwikkelingen, geen zorginhoudelijke informatie en ook teveel op het verleden gericht. De NRV wenst informatie over 3 clusters:

– financiën (prijzen, kosten, financiering)

– produktiefactoren (instellingen, bedden, beroepsbeoefenaren enz.)

– zorg en zorgbehoefte (vraag en aanbod).

De ZFR constateert eveneens dat het FOZ zich concentreert op de financiële verantwoording en minder aandacht besteed aan het bereiken van zorginhoudelijke doelstellingen met de ingezette middelen. De ZFR onderschrijft de gedachte om het FOZ om te vormen tot een «Jaaroverzicht Zorg (JOZ)». Hij is van mening dat een «JOZ» onder andere per zorgsector informatie moet bevatten over:

– beleidsdoelstellingen van de overheid, evaluatie van het gevoerde beleid en het toekomstige beleid;

– een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen onder en tussen verzekeraars, zorgaanbieders en verzekerden.

Ook de Tweede Kamer heeft meermalen kritiek geuit op het FOZ. Ik wil dan ook streven naar een verdere omvorming van het Financieel Overzicht Zorg tot een «Jaaroverzicht Zorg» (JOZ).

Functies JOZ

Waarom heeft de overheid een «JOZ» nodig? Wat willen we met de informatie? Wat moet de inhoud zijn? Het antwoord op de waarom-vraag is tweeledig: verantwoording afleggen over het gevoerde beleid en de onderbouwing van nieuw beleid. De inhoud van een JOZ moet laten zien wat er gebeurt (beschrijving), hoe dat komt (analyse) en wat we er aan hebben gedaan (beleidsevaluatie). Een korte toelichting volgt.

De eerste functie van het JOZ is een beschrijving van het verleden, het verstrekken van realisatiecijfers vergelijkbaar met de informatie uit het FOZ, cijfers over kosten, financiering, instellingen en beroepsbeoefenaren. Het gaat om de jaarrekening van de zorgsector, waarmee inzicht in volume- en prijsontwikkelingen kan worden geboden. Dit inzicht is nodig voor het financieel beleid van het kabinet: budgetdiscipline, ombuigingen en premie-aanpassingen.

De tweede functie van het JOZ is een analyse van de werking van het zorgstelsel: de relaties tussen zorgaanbieders, verzekeraars en consumenten. Dit inzicht is nodig om na te gaan of het zorgstelsel werkt zoals het is bedoeld en om ontwikkelingen te signaleren die tot bijstelling van het stelsel aanleiding kunnen geven.

De derde functie van het JOZ is die van de evaluatie van beleidsmaatregelen, zoals intensiveringen, kortingen, zorgvernieuwing. Zo'n evaluatie veronderstelt inzicht in de werking van het zorgstelsel.

Inhoud JOZ

Welke onderwerpen dient een JOZ te bevatten? Ook hier geldt weer dat de inhoud van de ministeriële verantwoordelijkheid en de wijze waarop het parlement zijn controlerende taak vormgeeft, bepalend zullen moeten zijn voor de inhoud van een JOZ. De inhoud en functie van een JOZ zal verschillend zijn voor de drie compartimenten in ons verzekeringsstelsel, omdat de ministeriële verantwoordelijkheid en sturing per compartiment verschilt.

In elk geval zal een JOZ over de volgende thema's moeten rapporteren:

1. De toegankelijkheid van de zorg: effecten van veranderingen van het verzekeringspakket, verzekeringspremies, eigen betalingen en bijvoorbeeld het bouwbeleid op de zorgconsumptie en gezondheidstoestand.

2. De doelmatigheid van het zorgstelsel: produktiviteitsontwikkelingen in de zorg en effecten van substitutie.

3. Beheersing van de kosten: verhouding tussen ramingen, beschikbare budgetten en uitgaven, financiële effecten van ombuigingsmaatregelen.

4. Afweging «wensen» en middelen: beoogde effecten en evaluatie van nieuw beleid.

Het huidige FOZ concentreert zich met name op het derde thema.

Totstandkoming JOZ

Bij de totstandkoming van een JOZ kan worden aangesloten bij ervaring die elders is opgedaan. Ik denk hierbij aan de periodieke doelgroepenrapportages van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) over onder meer gehandicapten en ouderen en de brancherapportages die op verzoek van VWS zijn uitgebracht over de sector verpleging en verzorging, de arbeidsmarkt en de bedrijfstak van zorgverzekeraars. Vergelijkbare rapportages zijn in opdracht van de Commissie Biesheuvel en de Commissie van der Zwan over de curatieve respectievelijk intramurale zorg verricht. In deze rapportages wordt alle beschikbare informatie over de zorginhoudelijke en financiële aspecten van het beleid geïntegreerd. Met het SCP verken ik de mogelijkheden op dit gebied.

De komende tijd zal dan ook op 3 fronten aan de verbetering van het FOZ op weg naar een JOZ worden gewerkt.

Ten eerste wordt verder gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit van de gegevens. Daartoe is sinds enkele jaren overleg gaande met het CBS, de ZFR, het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG) en het informatie-instituut van de zorgverzekeraars Vektis. Dat gebeurt in de zogeheten Taskforce Informatievoorziening FOZ (TIFOZ). Over de voortgang van de activiteiten van de TIFOZ wordt jaarlijks in het FOZ gerapporteerd.

Ten tweede wordt door het CBS samen met VWS en de overige gegevensleveranciers de pilot «Financieel Overzicht Zorg 1996» uitgevoerd. In deze pilot wordt nagegaan of en in hoeverre het CBS de financiële werkelijkheid voor het FOZ (uit te brengen in 1996) in kaart kan brengen. Het CBS verzamelt en bewerkt gegevens en stemt deze op elkaar af. Ook worden technische gegevensdefinities in kaart gebracht. Ik streef naar een situatie waarin het CBS jaarlijks een overzicht met de feiten van het voorgaande jaar (realisatiecijfers) uitbrengt.

Ten derde zal de inhoud van het FOZ moeten veranderen als gevolg van de verdergaande integratie van inhoudelijk en financieel beleid (JOZ). Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de feiten (de «staat van het zorgstelsel») en het beleidsoordeel. De feiten bestaan uit realisatiecijfers (bovengenoemde CBS-pilot), beleidsarme ramingen (zie hieronder) en brancherapportages. Dit veranderingsproces zal, gelet op de complexiteit, slechts stapsgewijs kunnen gebeuren. Ik streef ernaar in september 1996 een eerste JOZ voor de sector curatieve zorg en geneesmiddelenvoorziening te kunnen presenteren.

Een bijzonder punt van aandacht is nog of de analyse van kwantitatieve informatie en beleidsmaatregelen buiten het kernministerie moet worden gelegd, bijvoorbeeld bij een van de uitvoeringsorganen of de nieuw te vormen adviesraad voor de zorg. In zijn advies – dat overigens dateert van de tijd voordat het kabinet besloot tot een herinrichting van de advies- en uitvoeringsstructuur in de volksgezondheid – heeft de ZFR aangegeven deze taak op zich te willen nemen. Dit advies neem ik niet over. De samenstelling van het Jaaroverzicht Zorg is mijns inziens een kerntaak van het ministerie, omdat de minister zo verantwoording kan afleggen aan het parlement over het gevoerde beleid. Door het scheiden van feiten en beleid, zoals hierboven aangegeven, waarbij de feiten worden aangedragen door organen die buiten het kerndepartement staan, wordt bereikt dat de beleidsvorming wordt gebaseerd op geobjectiveerde informatie.

3.4 Samenhang

De gezondheidssituatie van de bevolking, de kwaliteit van de geleverde zorg en de werking van het zorgstelsel beïnvloeden elkaar. Idealiter zouden deze relaties ook zichtbaar moeten worden gemaakt in de informatievoorziening. Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Uiteraard zal bij de totstandkoming van bovengenoemde drie «staten» op de onderlinge samenhang moeten worden gelet. In onderstaand schema worden de onderlinge relaties tussen de partijen in de zorg en de drie «staten» aangegeven.

De VTV 1997 zal bijvoorbeeld ingaan op de effecten van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand op de zorgvraag en het zorgaanbod. De «staat van de gezondheidszorg» zal kunnen aangeven op welke terreinen de kwaliteit van zorg in het geding komt als gevolg van de werking van het zorgstelsel. Denk hierbij aan het verschijnsel wachttijd. Het Jaaroverzicht Zorg zal op termijn moeten aangeven of het zorgstelsel naar behoren werkt, waarmee het informatie zal gebruiken over de gezondheidstoestand en de kwaliteit van zorg.

Een reëel probleem is echter dat veel gegevens ontbreken en dat evenmin veel bekend is over hoe gezondheidssituatie, kwaliteit van zorg en het zorgstelsel precies op elkaar inwerken. Hierop wordt ook door de Hoofdinspectie Gezondheidszorg gewezen in de Jaarrapportage 1994. Daarom kan nu nog niet worden gezegd welke eisen uit een oogpunt van samenhang aan de informatievoorziening moeten worden gesteld.

kst-24126-6-1.gif

Met de ontwikkeling van een ramingsmodel voor de zorgsector zal over enkele jaren hopelijk duidelijk worden welke kwantitatieve variabelen in de vraag naar en het aanbod van zorg van belang zijn. Daarmee zal een eerste aanzet geleverd worden voor het aanbrengen van samenhang in de informatievoorziening tussen gezondheidssituatie en de werking van het zorgstelsel. Op mijn verzoek werken het Centraal Planbureau (CPB) en het SCP aan de ontwikkeling van een model voor de middellange termijn (MLT-model). Over de eventuele ontwikkeling van een model voor de lange termijn wordt mede op basis van de resultaten van het MLT-model een beslissing genomen.

4. Naar een doelmatiger organisatie van de informatievoorziening

De huidige organisatie van de informatievoorziening is ingewikkeld. Er zijn tientallen landelijke registraties en surveys op het gebied van zorg en volksgezondheid. Hierdoor is een stevige infrastructuur voor de informatievoorziening gevestigd en dat is positief. Een nadeel is dat de verstrekte statistische informatie over een zelfde onderwerp per organisatie kan verschillen. Ook ontbreekt een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen informatieleveranciers en de overheid als enerzijds financier van informatievoorziening en anderzijds als gebruiker.

Harmonisatie en afstemming van informatiebronnen en een heldere verantwoordelijkheidsverdeling zijn nodig om tot verbeteringen van de informatievoorziening te komen. Op de belangrijkste aspecten hiervan ga ik in deze paragraaf in.

4.1 Transparantie

Er zijn zo'n 160 landelijke registraties op het gebied van de volksgezondheid.1 Het FOZ wordt elk jaar gemaakt met meer dan 35 gegevensleveranciers. Bij de totstandkoming van de VTV is het RIVM tegen het ontbreken van samenhang tussen registraties en standaardisatie van gegevens over de volksgezondheid aangelopen. De beleidsrelevantie van de landelijke registraties is matig, zo blijkt uit onderzoek van de SIG, mede omdat dergelijke registraties vaak ook niet voor landelijke beleidsdoeleinden zijn opgezet.2 Veel registraties zijn bestemd voor specifieke beroepsgroepen of instellingen. Een transparanter en dus doelmatiger stelsel van landelijke registraties maakt echter ook het gebruik van die registraties door de overheid aantrekkelijker.

Op verschillende manieren kan de transparantie in de informatievoorziening worden vergroot.

Ten eerste beschouw ik het de verantwoordelijkheid van de betrokkenen om hun eigen informatievoorziening te regelen. Bij de betrokkenen moet een kosten-batenafweging plaatsvinden voor de opzet of continuering van een landelijke registratie. Zo'n afweging wordt gestimuleerd, indien de verantwoordelijkheid voor de financiering van registraties eveneens bij betrokkenen ligt en niet meer bij VWS of de Ziekenfondsraad. Ik zal bezien onder welke voorwaarden de nu nog door de overheid gefinancierde registraties in de gezondheidszorg onder de verantwoordelijkheid van het veld kunnen worden gebracht.

Ten tweede wil ik de betrokken landelijke organisaties, die veelal de houder van registraties zijn, stimuleren om rondom samenhangende zorgterreinen een gemeenschappelijke informatiebehoefte te formuleren en gemeenschappelijke eisen aan de informatievoorziening te stellen. Dat leidt mogelijk tot ontkokering in de informatievoorziening in het veld. Met het pilot-project informatievoorziening verpleging en verzorging is op dit gebied een eerste start gemaakt.

Ten derde stimuleer ik het gebruik van «eenheid van taal» (standaardisatie), waardoor verschillende registraties op elkaar kunnen aansluiten. Hieronder kom ik nog op dit aspect terug.

4.2 Toegankelijkheid

De bron van verreweg de meeste gegevens in de volksgezondheid wordt gevormd door zorgaanbieders. De medewerking van de zorgaanbieders is – ook al zijn er wettelijke verplichtingen – een absolute vereiste voor elke verbetering van de informatievoorziening. Voor sommige informatie geldt dit ook de verzekeraars. Kennis is macht, kennis en macht worden niet vanzelf gedeeld, ook niet in de volksgezondheid. Niettemin, zo blijkt bijvoorbeeld uit een pilotproject voor de landelijke informatievoorziening op het gebied van verpleging en verzorging, is de bereidheid om gezamenlijk afspraken te maken over de informatievoorziening bij iedereen aanwezig.

4.3 Betrouwbaarheid

De ervaringen met de totstandkoming van het FOZ hebben geleerd dat het goed is een scheiding aan te brengen tussen enerzijds het verzamelen en integreren van beleidsinformatie en anderzijds het verbinden van beleidsoverwegingen en -conclusies aan de beschikbare informatie. Daarmee wordt de betrouwbaarheid van de informatie èn die van de beleidsconclusies vergroot.

Zo'n scheiding is rondom de VTV aangebracht. Het RIVM bewerkt, integreert en presenteert de informatie; VWS en het parlement trekken de beleidsconclusies. Indien IGZ de rapportage over de staat van de gezondheidszorg kan uitvoeren, zal ook daar een scheiding van feiten en beleid tot stand komen. Bij het FOZ/JOZ zal een vergelijkbare scheiding tussen feiten en beleid worden nagestreefd. Aan het CBS is gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken of de verantwoordelijkheid van de samenstelling en presentatie van de statistische informatievoorziening naar haar kan worden overgeheveld. VWS en het parlement zullen zich dan meer kunnen concentreren op de beleidsconclusies en minder op de kwaliteit van de informatie.

4.4 Taakverdeling

Hierboven heb ik al aangegeven welke organisaties ik beschouw als mogelijke «hoofdaannemer» bij het verschaffen van informatie voor de staat van de volksgezondheid, de staat van de gezondheidszorg en de staat van het zorgstelsel. Dat zijn respectievelijk het RIVM, de IGZ en het CBS. Deze organisaties zullen periodiek overzichtsinformatie uitbrengen over het betreffende terrein. Dit stelt hoge eisen aan VWS en aan die organisaties. Bovendien zal goed moeten worden samengewerkt met een groot aantal «onderaannemers», te weten de organisaties die de informatie verzamelen en beschikbaar stellen.

VWS zal continu – in overleg met de betrokkenen en het parlement – de eigen landelijke informatiebehoefte moeten actualiseren. De ervaring leert dat hieraan structureel aandacht moet worden besteed, opdat goed wordt aangesloten bij de politieke actualiteit. VWS zal verder exact moeten formuleren welke informatie nodig is. De consequentie van dit alles is dat het eigen beleid zoveel mogelijk op «harde feiten» wordt gebaseerd en daardoor aan toetsbaarheid wint. Ik vind dat uit een oogpunt van bestuurlijke helderheid een groot winstpunt.

Ook aan de «hoofdaannemers» worden hoge eisen gesteld. De gevraagde informatie moet tijdig beschikbaar en van voldoende kwaliteit zijn. Dit geldt zeker voor de financiële informatie, gelet op de kwartaalrapportages daarover aan het kabinet.

De rol van de «onderaannemers» – de informatieleveranciers – is cruciaal. Daar wordt de beleidsrelevante informatie in eerste instantie verzameld en bewerkt. De huidige informatieleveranciers beheren immers de bestaande infrastructuur van landelijke informatie in de volksgezondheid en gezondheidszorg (zoals registraties). Enkele voorbeelden: SIG Zorginformatie, Nationaal Ziekenhuisinstituut (NZI), Nederlands Instituut voor onderzoek van de eerstelijnsgezondheidszorg (NIVEL), Vektis.

De toezichthoudende en uitvoeringsorganen in de zorg, met name de ZFR, het COTG en het College van ziekenhuisvoorzieningen (CVZ) nemen een bijzondere positie in. Op grond van hun wettelijke taken hebben zij de verantwoordelijkheid informatie bij verzekeraars, instellingen en beroepsbeoefenaren te verzamelen en waar dit wenselijk is deze informatie rechtstreeks aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toe te zenden. Dat heeft te maken met de reguliere toezichthoudende en uitvoerende taken van deze organen en de bestuurlijke verhouding van deze organen tot het ministerie. Voor de totstandkoming van de 3 «staten» is het niettemin van groot belang dat deze organen samenwerken met bovengenoemde «hoofdaannemers».

Een goede samenwerking en afstemming tussen opdrachtgever, hoofdaannemers en onderaannemers is essentieel. Het lijkt me van groot belang dat dit niet op vrijblijvende basis gebeurt. Ik zal daarom de betrokkenen uitnodigen om hiertoe een overlegplatform op te richten, waar onderling afspraken kunnen worden gemaakt. Hierbij kan goed worden aangesloten bij het thans door een aantal koepelorganisaties opgerichte platform voor de standaardisatie van informatievoorziening (berichten en berichtenverkeer) binnen de gezondheidszorg. Zo'n platform kan tot taak hebben om afspraken te maken over de beschikbaarheid van informatie, de uitwisseling ervan en de wijze waarop dit kan geschieden (o.a. standaardisatie). Een dergelijk platform bestaat thans al op het terrein van welzijn. Gelet op de centrale rol van het CBS bij de landelijke informatievoorziening, zal ik nagaan of het CBS het «platform informatiebeleid» bij haar werkzaamheden kan ondersteunen. Dit is ook bij het platform welzijnsinformatievoorziening het geval. Zo zou het CBS ook op deze wijze haar coördinerende rol gestalte kunnen geven.

5. Voorwaarden

Het opvullen van lacunes en het aanpassen van de organisatie van de informatievoorziening komt niet vanzelf tot stand. Het vergt gerichte investeringen en een geconcentreerde inspanning van alle betrokkenen. Ook is een duidelijke prioritering van werkzaamheden nodig. De veranderingen van het informatiebeleid zullen daarom als volgt moeten worden bevorderd.

5.1 Wetgeving

De wettelijke informatiebepalingen moeten worden geactualiseerd. Informatieverplichtingen die niet meer aansluiten bij de actualiteit van beleid, uitvoering en toezicht moeten worden afgeschaft, al was het alleen maar uit een oogpunt van vermindering van administratieve lasten. De CCS en NRV hebben een advies uitgebracht over aanpassing van de wetgeving op dit punt. De CCS is van mening dat aanpassing van de wetgeving niet vereist is voor de informatie die het CBS nodig heeft. De NRV meent dat nieuwe wettelijke verplichtingen voor de betrokken organisaties in de gezondheidszorg wèl nodig zijn. Hij hanteert als uitgangspunt dat de informatievoorziening aan de overheid op een wettelijke verplichting moet zijn gebaseerd. Volgens de NRV zou de wet moeten voorzien in:

– oprichting van een platform (zie hierboven);

– een overlegprocedure tussen minister en platform over de informatievragen van de overheid;

– de plicht van de minister om de informatievragen toe te lichten;

– een verdeling van kosten.

Het advies van de NRV neem ik op dit punt niet over. Vastgesteld moet worden dat de informatievoorziening van meeste partijen in de zorgsector aan de overheid op wetgeving is gebaseerd. Naar mijn oordeel kunnen RIVM, IGZ en CBS ook zonder extra wetgeving hun werkzaamheden naar behoren uitvoeren. Het platform informatiebeleid en de bekostiging van de informatievoorziening hoeven evenmin op een specifieke wet te zijn gebaseerd. Ik vind het vanzelfsprekend dat ik aan betrokkenen toelicht waarom ik informatie van hen verlang. Ook zo ontstaan voor veldpartijen garanties dat de informatie die gevraagd wordt ook doelgericht gebruikt wordt. Ik zie derhalve vooralsnog af van aanvullende wetgeving op het gebied van de informatievoorziening.

5.2 Audit

De kwaliteit van de informatie is een blijvend punt van aandacht. Informatie moet volledig en tijdig zijn. Een van de taken van bovenbedoeld platform zou moeten zijn het opstellen van auditing-normen, die waar nodig bij de bron zelf kunnen worden toegepast. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de informatie ligt uiteraard bij de bron.

5.3 Financiering

Uitgangspunt is dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen informatievoorziening, dus ook voor de financiering ervan.

De informatievoorziening van zorginstellingen en beroepsbeoefenaren aan de overheid moet gezien worden als een vorm van verantwoording van de besteding van collectieve middelen. De wetgever voorziet in de financiering van zorg en vraagt verantwoording. Informatievoorziening en verantwoording zijn in de zorgsector een gewoon onderdeel van de bedrijfsvoering. Voor informatie die op basis van wettelijke verplichtingen aan de overheid moet worden geleverd, moeten dus in beginsel geen kosten in rekening worden gebracht. Dit impliceert dat de overheid zuinig moet zijn met vragen om informatie en dergelijke vragen moet beargumenteren. Het is immers ook niet zo dat de overheid zonder meer gebruik mag maken van andere elementen van bedrijfsvoering van instellingen (zoals personeel of huisvesting) met als reden dat deze uit collectieve middelen zijn gefinancierd.

Wanneer is aparte financiering van de informatievoorziening door de overheid op zijn plaats?

Ten eerste is aanvullende financiering redelijk indien verbeteringen van de informatievoorziening ten behoeve van VWS gepaard gaan met aanzienlijke investeringen, zeker indien deze investeringen een onduidelijk rendement voor de informatieleveranciers zèlf hebben. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten die verzekeraars hebben gemaakt voor specifieke onderzoeken, die zij op verzoek van VWS hebben verricht voor de ontwikkeling van een verdeelsysteem van verzekeraarsbudgettering.

Ten tweede is vaak informatie benodigd die niet beschikbaar wordt gesteld in het kader van de bedrijfsvoering van instellingen of beroepsbeoefenaren. Denk hierbij aan enquêtes van het CBS of diverse onderzoekers onder de bevolking over hun gezondheidstoestand of zorgconsumptie.

Ten derde kan het zijn dat van een selectie van instellingen of beroepsgroepen een extra inspanning wordt gevraagd om aan een al dan niet tijdelijke informatiebehoefte van de overheid te voldoen. Voor die extra inspanning kan een vergoeding niet onredelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan de huisartsenpeilstations.

Ten slotte kan het zijn dat partijen in het veld het uit (hun) kosten-batenafwegingen redelijkerwijs niet kunnen opbrengen om de informatievoorziening zo in te richten dat deze ook voor de overheid bruikbare informatie oplevert. De opzet en exploitatie van een registratiesysteem voor een «klein» medisch specialisme kan als voorbeeld dienen.

Voor onderzoek om de informatievoorziening aan de overheid te verbeteren heb ik in 1995 een bedrag van f 6,4 miljoen uitgetrokken. Voor 1996 en 1997 overweeg ik eenzelfde bedrag te reserveren. Bijlage 2 bij deze brief bevat een investeringsplan. Financiering van verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van het veld vindt overigens, zowel op volksgezondheid- als welzijnsterrein, ook via diverse PEO-programma's plaats.

5.4 Standaardisatie

Standaardisatie van gegevens is een conditio sine qua non voor de verbetering van de informatievoorziening. Op mijn verzoek richten de landelijke koepelorganisaties in de zorg een «platform informatiebeleid» op, waarin zij afspraken maken over standaardisatie van gegevens en berichtenverkeer. De komende jaren zal ik de activiteiten die onder regie van het platform worden uitgevoerd met f 1,2 miljoen per jaar ondersteunen. Ik streef ernaar dit platform te laten uitgroeien tot een forum waarin ook afspraken worden gemaakt over andere aspecten van informatiebeleid, zoals de uitwisseling van informatie. Voor de consumenteninformatie op het gebied van zorg en welzijn is met financiële steun van VWS een vergelijkbaar samenwerkingsverband ontstaan.

5.5 Internationale vergelijkbaarheid

Voor andere landen, voor internationale organisaties en voor ons eigen land is de internationale vergelijkbaarheid van gegevens over gezondheid, gezondheidsbescherming en gezondheidszorg van groot belang. In 1993 is het CBS op verzoek van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een project begonnen om de internationale vergelijkingen van gegevens over de gezondheidszorg te verbeteren. Daarnaast participeert Nederland in activiteiten op dit gebied van de World Health Organisation (WHO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Unie.

5.6 Technologie

Verreweg de meeste gegevens in de volksgezondheid worden verzameld door zorgaanbieders. Voor een zo informatie-intensieve sector als de gezondheidszorg is het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie bescheiden. Op diverse manieren probeer ik de automatisering van de informatievoorziening te stimuleren.

Allereerst zal tot en met 1996 een programma worden uitgevoerd voor de implementatie van de resultaten van het Stimuleringsprogramma Volksgezondheid Transparant. Via dit stimuleringsprogramma is de afgelopen 3 jaar aan ca. 150 informatiseringsprojecten subsidie verleend. Daarnaast heb ik een aantal deskundigen uit diverse geledingen van het zorgveld gevraagd een activiteitenprogramma op te zetten om de Nederlandse betrokkenheid bij Europese onderzoeksontwikkelingen te versterken.

Verder zal ik de Ziekenfondsraad verzoeken na te gaan of een regeling moet worden ontworpen om de automatisering van medische beroepsbeoefenaren te bevorderen, bijvoorbeeld via opleidingen of financiële stimulering. Een dergelijke regeling heeft bij huisartsen tot goede resultaten geleid.

Met de bewindslieden van Binnenlandse Zaken, Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Verkeer en Waterstaat beraad ik mij in algemene zin over de rol van de sector volksgezondheid en welzijn bij het algemene informatie- en communicatiebeleid van het kabinet, zoals dit bijvoorbeeld in het Nationaal actieprogramma elektronische snelweg en in de Nota kennis in beweging gestalte krijgt. Ik zal de Tweede Kamer begin 1996 inlichten over de conclusies die ik verbind aan een onlangs in opdracht van VWS uitgevoerd onderzoek naar de stand van zaken op dit gebied. Verbeteringen in de technische infrastructuur en kennis over informatisering binnen de sector volksgezondheid zullen uiteraard hun voordelen hebben voor de informatievoorziening aan de overheid.

6. Conclusies

De komende jaren wil ik de verbetering van de informatievoorziening met kracht ter hand nemen. Dat is nodig ter ondersteuning van zowel het strategisch beleid in de volksgezondheid als de dagelijkse bestuurlijke praktijk. In de kabinetsnota's over de kostenbeheersing en de modernisering van de curatieve zorg heb ik dat bijvoorbeeld al aangegeven.

Met het informatiebeleid wil ik lacunes in de informatievoorziening opvullen en de organisatie van de informatievoorziening vereenvoudigen. Hoofdlijnen zijn:

1. Het RIVM heeft de opdracht gekregen een volgende versie van VTV te maken (staat van de volksgezondheid, uit te brengen in 1997).

2. De IGZ krijgt het verzoek in 1997 voor het eerst een staat van de gezondheidszorg uit te brengen.

3. Het FOZ wordt omgevormd tot een JOZ (staat van het zorgstelsel, uit te brengen vanaf 1996), waarbij het CBS verantwoordelijk moet worden voor de statistische informatie.

4. Regering en parlement worden zo in staat gesteld hun beleidsoordeel zoveel mogelijk te baseren op objectieve informatie.

Met behulp van aanpassing van de wetgeving, gerichte financiële steun en een gestructureerd overleg met het veld in een «platform informatiebeleid» wil ik de voorwaarden scheppen voor verbeteringen op dit terrein.

De verdere ontwikkeling van het informatiebeleid zal gepaard gaan met forse investeringen, waarvan de resultaten niet onmiddellijk zichtbaar zullen zijn. Bijlage 2 bevat een globaal actie- en investeringsprogramma voor de komende twee jaar. We moeten daarbij realistisch blijven. Niet alles kan tegelijk worden uitgevoerd, niet alles is op hetzelfde moment even belangrijk. Zonder af te doen aan de inspanningen van velen op het brede terrein van het informatiebeleid, ben ik van mening dat we de hoogste prioriteit moeten geven aan een verbetering van de onderbouwing en evaluatie van de onderdelen van het VWS-beleid, die in de samenleving en het parlement tot de meeste discussie aanleiding geven. Om die reden ben ik in deze brief betrekkelijk uitgebreid ingegaan op de voornemens voor het Jaaroverzicht Zorg.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

BIJLAGE 1

ACTIVITEITEN INFORMATIEBELEID VOLKSGEZONDHEID 1992–1995

1. Actieprogramma nota informatiebeleid in een veranderend stelsel van zorg (1992)

De Nota informatiebeleid (1992) bevat een actieprogramma met de volgende actiepunten, die vrijwel geheel volgens plan zijn uitgevoerd.

1.1 Uitvoering R&D-speerpuntenprogramma informatievoorziening zorgsector

Vanaf 1992 voert WVC/VWS het stimuleringsprogramma Volksgezondheid Transparant uit. Doelstellingen van dit programma zijn:

– verbeteren van de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg;

– verbeteren van de kwaliteit en doelmatigheid van de informatievoorziening in de zorg;

– verbeteren van de transparantie van het zorgstelsel.

Elk jaar is een aantal speerpunten benoemd:

– informatie-uitwisseling en standaardisatie (1992–93);

– kwaliteit en doelmatigheid zorgstelsel (1992–93);

* relatie specialistische hulp-huisartsenhulp (1994);

* modernisering verpleging en verzorging (1994);

* eigen betalingen patiënten/verzekerden (1994);

– informatievoorziening voor de consument (1992–94);

– nieuwe technologieën en internationale ontwikkelingen (1992–93).

Met dit programma zijn ruim 140 innovatieprojecten voor de toepassing van informatietechnologie gesubsidieerd. De kosten van dit programma zijn ca. f 54 miljoen, waarvan het Ministerie van WVC/VWS maximaal 50% voor zijn rekening heeft genomen. De overige 50% is bekostigd door zorgaanbieders, verzekeraars of patiënten/consumentenorganisaties.

Een evaluatieonderzoek uit 1994 over de eerste twee jaar van het programma viel positief uit.1

In 1994 zijn de subsidiemogelijkheden afgesloten. In 1995 en 1996 gaat de aandacht uit naar de bevordering van de toepassing van de resultaten. Eind 1996 wordt het programma geëvalueerd en beëindigd.

Het programma wordt thans uitgevoerd door een onafhankelijke programmacommissie, bestaande uit deskundigen uit de zorgsector, en het bureau Bakkenist Management Consultants.

Het thema informatievoorziening blijft, ook na afloop van de subsidiemogelijkheden in het kader van Volksgezondheid Transparant, een onderdeel van het PEO-beleid van VWS. Daarnaast vindt aansluiting plaats bij het onderzoeksbeleid van de Europese Unie op dit gebied. In 1995 is een onderzoek afgesloten naar de stand van zaken rond de toepassing van informatietechnologie in de zorg. Over de beleidsconclusies wordt de Tweede Kamer begin 1996 geïnformeerd.

1.2 Adviesaanvraag Ziekenfondsraad en Centrale Commissie voor de Statistiek

Het voornemen om over diverse aspecten van de informatievoorziening aan de overheid advies te vragen is begin 1993 uitgevoerd. Deze bijlage vormt onderdeel van het standpunt van de regering op deze adviezen.

1.3 Wet- en regelgeving zorgstelsel

In de memories van toelichting van nieuwe wetgeving over het zorgstelsel zal expliciet aandacht worden gegeven aan informatievoorziening.

1.4 Onderzoek naar landelijke registraties

In 1993 en 1994 zijn in opdracht van WVC onderzoeken gedaan naar de opzet en het gebruik van landelijke registraties.

WVC, SIG Zorginformatie en het RIVM hebben gezamenlijk geïnventariseerd in welke registraties informatie over volksgezondheid en de gezondheidszorg voorhanden is.1

SIG Zorginformatie is nagegaan hoe de doelmatigheid van de registraties kan worden vergroot en wat de beleidsrelevantie is van de registraties voor de rijksoverheid.2 De aanbevelingen van de SIG hebben betrekking op lacunes en doublures, onderlinge afstemming en de kwaliteit van registraties. Zij zijn verwerkt in de brief waarvan deze bijlage een onderdeel vormt en zullen een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de werkzaamheden van het platform informatiebeleid.

1.5 Uniforme patiënten-/verzekerdenidentificatie

Het voornemen om de NRV advies te vragen is niet uitgevoerd, nadat het kabinet eind 1993 besloot het sofi-nummer voor ziekenfondsverzekerden verplicht te stellen. Daartoe is thans een wetsvoorstel in behandeling bij het parlement.

1.6 Internationale vergelijkbaarheid en uitwisseling gegevens over gezondheidszorg

Sinds eind 1993 voert het CBS in opdracht van VWS een project uit om in samenwerking met 5 omringende landen de internationale vergelijkbaarheid van gegevens over de gezondheidszorg te verbeteren. Daarbij zijn ook de WHO, OECD en Eurostat betrokken. De uitwisseling van deze gegevens vindt onder meer plaats via de WHO en OECD. De Europese Unie stelt subsidie beschikbaar voor een project dat het verbeteren van de informatie-infrastructuur op dit gebied tot doel heeft. Het VWS en CBS nemen deel aan de voorbereidingen van dit project.

1.7 Pilot-project informatievoorziening verpleging en verzorging

Om de effecten van de voorgenomen stelselwijziging op de informatievoorziening in de praktijk voor te bereiden, is in samenwerking met zorgaanbieders en verzekeraars een pilot-project in de verpleging en verzorging uitgevoerd. Dit project heeft de gemeenschappelijke landelijke informatiebehoefte in beeld gebracht en aangegeven hoe de gewenste informatie moet worden verzameld en beheerd. De pilot is in 1995 met goed gevolg afgesloten3 en zal een vervolg krijgen in het kader van de totstandkoming van het Jaaroverzicht Zorg.

2. Verbeteringen informatievoorziening volksgezondheid en zorg

Vooruitlopend op de adviezen over de informatievoorziening aan de rijksoverheid is in de afgelopen jaren gewerkt aan de volgende verbeteringen op het gebied van de zorg.

2.1 Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV)

In 1993 verscheen de eerste Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). De VTV bevat een overzicht van de beschikbare epidemiologische informatie over de gezondheidstoestand van de bevolking en de ontwikkelingen daarin. De VTV is met de betrokkenen geëvalueerd.

De Inspectie gezondheidszorg heeft daartoe onderzoek laten uitvoeren door de Erasmus Universiteit.1 De evaluatie en de bij VWS levende beleidsvragen hebben geleid tot een definitierapport voor de VTV die in 1997 moet verschijnen.

2.2 Staat van de gezondheidszorg (SGZ)

De Inspectie voor de Gezondheidszorg is begonnen met de voorbereidingen van een 4-jaarlijks uit te brengen Staat van de gezondheidszorg. Dit document zal niet alleen voor de Inspectie maar ook voor het kerndepartement belangrijke informatie moeten gaan bevatten over zorginhoudelijke ontwikkelingen. Een gezamenlijk definitierapport is in voorbereiding, waarin de concrete informatiebehoefte van inspectie en kernministerie staan verwoord.

2.3 Financieel Overzicht Zorg (FOZ)/ Jaaroverzicht Zorg (JOZ)

Sinds 1993 wordt gewerkt aan het verbeteren van de informatievoorziening voor het FOZ. Dat gebeurt in de «Taskforce informatievoorziening FOZ» (TIFOZ) in samenwerking met het CBS, de ZFR, het COTG en Vektis. Speciale aandacht is uitgegaan naar:

– een snellere aanlevering van gegevens;

– verklaring van de ramingsverschillen tussen VWS en ZFR;

– verkleining van statistisch onverklaarde cijfers;

– precisering COTG-gegevens;

– beter en sneller inzicht in het verschil tussen kosten en financiering;

– beschrijving van procedures en begrippen van het FOZ.

Onlangs is binnen VWS een project gestart om het FOZ geleidelijk om te vormen tot een Jaaroverzicht Zorg, met het doel tot een betere koppeling van beleidsinhoudelijke en financiële informatie te komen. In de brief waarvan deze bijlage onderdeel is, wordt nader ingegaan op de toekomstige verbeteringen op dit gebied.

2.4 Informatievoorziening verzekeraarsbudgettering

Sinds 1993 onderzoeken VWS en verzekeraars wat goede criteria zijn voor een evenwichtig systeem van normuitkeringen aan ziekenfondsen. Het doel is in 1998 tot een systeem van verzekeraarsbudgettering te komen zonder verevening en nacalculatie.

2.5 Informatievoorziening beleidssectoren

De afgelopen jaren zijn in opdracht van VWS voor specifieke beleidssectoren branche-rapporten gemaakt. Met deze rapporten werd alle beschikbare informatie op een rij gezet en geanalyseerd. Deze aanpak zal gebruikt worden bij de totstandkoming van het JOZ.

Er zijn branche-rapporten verschenen over verpleging en verzorging (Nivel/Nzi), arbeidsmarkt werknemers en vrije beroepsbeoefenaren (OSA/Nivel/Nzi), verzekeraars (Economische Instituut Midden- en Kleinbedrijf) en de consumenteninformatievoorziening (Research voor Beleid). In opdracht van de Commissie Biesheuvel is een brancherapport over de curatieve zorg verschenen (Nzi/Nivel).

2.6 Nieuwe landelijke registraties

VWS ondersteunt de opzet van enkele nieuwe (landelijke) registraties, onder meer op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg, de huisartsenzorg en de gehandicaptenzorg. In het kader van Volksgezondheid Transparant is de ontwikkeling gesubsidieerd van enkele landelijke registraties voor specifieke zorginhoudelijke doeleinden (bijvoorbeeld brandwonden, huidtransplantatie, niet-aangeboren hersenletsel, reuma, diabetes), alsmede voor consumenten (zorgverzekeringen, klachtopvang).

2.7 Standaardisatie

Eenheid van taal blijft een essentiële voorwaarde voor uitwisseling van informatie en afstemming van registraties. De standaardisatie-activiteiten in de informatievoorziening worden geconcentreerd in het door partijen in het veld bestuurde Platform Informatievoorziening. Het platform gaat op 1 januari 1996 van start. VWS zal daaraan voorlopig f 1,2 miljoen per jaar bijdragen. De vaste commissie voor Classificaties en Definities van de NRV, die tot dusver als kristallisatiepunt van de standaardisatie-activiteiten heeft gefunctioneerd, is gestopt met haar werkzaamheden.

Standaardisatie op het gebied van de consumenteninformatievoorziening op de terreinen van welzijn en zorg vindt met financiële steun van VWS plaats in het Samenwerkingsverband Informatievoorziening (SIV).

BIJLAGE 2

Actie- en investeringsprogramma informatiebeleid volksgezondheid t/m 1997

De uitvoering van het informatiebeleid op het gebied van volksgezondheid en zorg kent de volgende aspecten:

– de vormgeving van de VWS-informatie-architectuur in de staat van de volksgezondheid, de staat van de gezondheidszorg en de staat van het zorgstelsel;

– verbetering van de informatievoorziening voor de dagelijkse bestuurlijke praktijk van VWS;

– verbetering van de informatievoorziening in het veld van zorg.

Langs deze lijnen wordt onderstaand actie- en investeringsprogramma uitgewerkt. De bedragen die in deze bijlage zijn genoemd zijn indicatief. De precieze omvang zal in de loop van de komende jaren worden bepaald.1

Volksgezondheid Toekomst Verkenning

Het RIVM is verantwoordelijk voor de totstandkoming van de VTV 1997.

Ten behoeve van de VTV subsidieert VWS onderzoeken naar:

– kosten van ziektespecifiek beslag op zorg (*)2 (f 200 000 in 1996);

– weging van determinanten van gezondheid (*) (f 400 000 in 1996);

– monitoring geestelijke volksgezondheid en gezondheidszorg (f 1 300 000 in 1996 en f 1 100 000 in 1997).

De WHO en de Europese Unie gaan thans na in hoeverre de uitwisseling van epidemiologische gegevens tussen de Lid-Staten kan worden verbeterd. Zo worden de mogelijkheden vergroot om de Nederlandse gegevens te spiegelen aan die uit het buitenland. Voor de Nederlandse bijdrage aan dit internationale project wordt in de komende 2 jaar in totaal f 200 000,– gereserveerd.

Staat van de gezondheidszorg

De IGZ is verantwoordelijk voor de totstandkoming van de Staat van de gezondheidszorg (SGZ). De eerste rapportage verschijnt in 1996. De kosten daarvan worden geraamd op: f 1 600 000,–. Daarvan moet f 900 000,– als een eenmalige extra investering worden gezien.

Ten behoeve van de SGZ subsidieert VWS de opstelling van het definitierapport. De kosten daarvan worden geraamd op f 100 000,–.

Voor verder onderzoek op dit gebied, zoals onderzoek naar valide indicatoren voor kwaliteit, wordt een bedrag van f 200 000,– gereserveerd.

Jaaroverzicht Zorg

Het CBS voert een pilot uit om na te gaan of het als hoofdaannemer voor de informatievoorziening ten behoeve van het Financieel Overzicht Zorg kan dienen. Voor de uitvoering van deze pilot is voor de jaren 1996 en 1997 een bedrag van f 3 200 000,– gereserveerd.

In september 1996 zal het eerste Jaaroverzicht Zorg (JOZ) verschijnen, waarin het FOZ 1997 zal zijn inbegrepen. Het JOZ zal dan nog niet alle sectoren van zorg kunnen omvatten. Een begin wordt gemaakt voor de geneesmiddelen en de curatieve zorg. Eind 1995 zal voor beide sectoren een definitierapport beschikbaar zijn, waarna de benodigde en beschikbare informatie zal worden verzameld en geanalyseerd. Over de mogelijkheden van het SCP op dit gebied wordt overleg gevoerd. Voor de curatieve somatische zorg (huisartsen, specialisten, ziekenhuizen) wordt een jaarlijks brancherapport gemaakt, waarin ook de vorderingen in het moderniseringsproces van deze sector zichtbaar worden gemaakt. Bestaande activiteiten, zoals het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsen (LINH), de NZi-jaarenquetes en de informatievoorziening op basis van artikel 22 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen, leveren hieraan een bijdrage.

De ontwikkelingskosten van het JOZ worden in 1996 geraamd op f 500 000,–.

In 1996 zullen de voorbereidingen worden getroffen voor de opstelling van een JOZ voor de overige zorgsectoren (geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, gehandicaptenzorg, preventieve zorg) zodat in september 1997 een volledig JOZ moet verschijnen, waarin het FOZ 1998 is geïntegreerd. Het monitoringsproject voor de geestelijke gezondheidszorg (zie hierboven bij VTV) zal eveneens bruikbaar moeten zijn voor het JOZ. De ontwikkelingskosten van het JOZ in 1997 worden geraamd op f 1 000 000,–.

Voor de volledige uitvoering van het CBS-project internationale vergelijkbaarheid zorggegevens wordt f 300 000,– gereserveerd.

Staat van de gezondheidsbescherming

Onderzocht wordt of de Inspectie Gezondheidsbescherming in het verlengde van haar jaarrapportages periodiek een Staat van de gezondheidsbescherming kan uitbrengen. Voor de ontwikkeling daarvan wordt f 100 000,– gereserveerd.

Verder zullen financiële middelen worden gereserveerd voor de ontwikkeling en exploitatie van een Letselinformatiesysteem (LIS), waarmee letsels bij eerste-hulpafdelingen van ziekenhuizen worden geregistreerd. Daaraan wordt een kostenmodel toegevoegd, waarmee de kosten van ongevalsletsels inzichtelijk worden gemaakt. De benodigde bedragen zijn f 500 000,– (structureel) met ingang van 1997. Verder wordt in 1997 eenmalig f 600 000,– uitgetrokken voor het landelijk enquete-onderzoek Ongevallen in Nederland.

In 1997 zal een derde voedselconsumptiepeiling worden uitgevoerd. De kosten daarvan bedragen in 1997 eenmalig f 2 500 000,–. De continue analyse van de resultaten kost f 500 000,– per jaar (met ingang van 1997).

Platform informatiebeleid

Zo spoedig mogelijk nodigt VWS de partijen in het veld en de belangrijkste gegevensleveranciers uit om tot afstemming te komen over de informatievoorziening. Bij voorkeur wordt aangesloten bij het in oprichting zijnde platform informatiebeleid gezondheidszorg, dat zich op de standaardisatie richt. Afstemming is nodig op een vergelijkbaar platform voor de welzijnsinformatievoorziening. Het is van groot belang dat in het kader van de drie «staten» tussen opdrachtgever (VWS), «hoofdaannemers» (CBS, IGZ, RIVM) en «onderaannemers» (informatieleveranciers) afspraken worden gemaakt over de afstemming en financiering van (statistische) informatie en landelijke registraties, het opvullen van lacunes in de informatievoorziening en het verstrekken van informatie aan de overheid en andere belanghebbenden. In het «platform» kan een bijdrage worden geleverd aan de samenhang tussen de 3 beleidsinformatiedocumenten. Daarnaast dient het platform ter ondersteuning van de coördinerende functie van het CBS voor de statistische informatievoorziening over de volksgezondheid en de zorg. Een bedrag van f 300 000,– per jaar wordt de komende 4 jaar gereserveerd voor het secretariaat van het platform en ontwikkelings- en onderzoekskosten.

Vooruitlopend op de oprichting van het platform zal parallel aan de opstelling van definitierapporten voor de SGZ en het JOZ onderzoek worden gedaan naar de wijze waarop de samenhang tussen de drie documenten kan worden bevorderd. Hiervoor wordt in 1996 f 100 000,– uitgetrokken.

Bedrijfsvoering VWS

Het gebruik en de uitwisseling van (statistische) beleidsinformatie zal ook binnen VWS worden bevorderd. Dat gebeurt door het met ingang van 1996 beschikbaar stellen en het vergroten van de toegankelijkheid van beleidsinformatie op het computernetwerk en aansluiting op internetfaciliteiten. Dit bevordert de kwaliteit van de gebruikte informatie (gestandaardiseerde gegevens) en van de beleidsontwikkeling. Verder vergemakkelijkt dit de communicatie met andere organisaties die elektronisch communiceren (zoals de Europese Commissie), gegevensleveranciers en organisaties die om VWS-informatie vragen. Voor de ontwikkelingskosten wordt f 2 500 000,– gereserveerd, waarvan f 2 000 000,– voor een FOZ-informatiesysteem.

Wetgeving

De informatiebepalingen uit de wet- en regelgeving op het terrein van de zorg zullen worden geactualiseerd. Het betreft in eerste instantie de informatieverplichtingen die uit de ZFW, AWBZ, WTZ, WZV en WTG voortvloeien. De bedoeling is uitsluitend informatie te vragen die daadwerkelijk door VWS, de uitvoeringsorganen of de toezichthoudende organen wordt gebruikt en tot vermindering van administratieve lasten te komen voor de betrokken instellingen.

Met de voorgenomen herziening van de WZV zullen ook de informatieverplichtingen uit deze wet worden geactualiseerd. Van belang hierbij is de veranderende rol van het College van Ziekenhuisvoorzieningen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel kom ik hierop terug. Nader onderzoek is nodig naar het preciseren van de informatiebehoefte van VWS resp. het CvZ, de beschikbaarheid van de informatie, de wijze waarop de informatie kan worden verstrekt en het gebruik van de informatie binnen VWS en het CvZ.

Voor onderzoek op dit gebied wordt f 100 000,– gereserveerd.

Specifieke beleidsterreinen

Voor zover hierboven niet aan de orde is gesteld in het kader van het VWS-brede informatiebeleid wordt ook continu gewerkt aan de verbetering van de informatievoorziening over de zorg ten behoeve van specifieke beleidsterreinen. Voorbeelden zijn:

– informatie voor een normuitkeringensysteem voor verzekeraars (kosten voor 1996 f 700 000,–)

– informatie over de geneesmiddelenmarkt (kostenraming actualiseren informatiesysteem f 300 000,–);

– informatie over arbeidsmarktontwikkelingen (kostenraming f 550 000,– gedurende twee jaar);

– informatie over topklinische zorg (kosten herziening registraties f 300 000,– per jaar);

– informatie geriatrie (ontwikkelingskosten f 250 000,– per jaar).

– monitoring chronische ziekten, surveillance infectieziekten (f 3,4 mln. per jaar);

– informatievoorziening vrijwilligerswerk (f 250 000,– per jaar).

Informatievoorziening in het veld

In diverse PEO-programma's op het gebied van kwaliteit en doelmatigheid wordt ook aandacht besteed aan de informatievoorziening. Deze bijlage geeft een overzicht van VWS-activiteiten die zich speciaal op verbeteringen van de informatievoorziening in het veld richten. Het gaat hier om zaken die niet direct bijdragen aan een betere informatievoorziening aan de overheid. Wèl zijn zij bouwstenen voor een betere infrastructuur voor de informatievoorziening in het veld. Daar kan VWS indirect van profiteren. Voor een deel zullen deze activiteiten onderdeel vormen van een nieuw PEO-programma op het gebied van informatietechnologie in de zorg.

Begin 1996 zullen de beleidsconclusies getrokken zijn uit een onderzoek dat in 1995 in opdracht van VWS is gedaan naar de knelpunten in de toepassing van informatietechnologie in de zorg. Daarin zullen onderstaande activiteiten en investeringen een rol spelen:

– standaardisatie (kosten f 1 200 000,– per jaar, keuze van onderwerpen is deel van het PEO-programma informatietechnologie, een belangrijk aspect is het leggen van dwarsverbanden tussen informatiesystemen voor huisartsen, specialisten en ziekenhuizen);

– verhoging automatiseringsgraad medische beroepsbeoefenaren (er komt een adviesaanvraag aan de ZFR over de wijze waarop dit kan worden bevorderd, kosten p.m.);

– bevordering toepassing resultaten van het stimuleringsprogramma Volksgezondheid Transparant (uitvoering communicatieplan in 1995 en 1996, geen meerkosten);

– bevorderen toepassing onderzoeksresultaten van het EU-programma Advanced Informatics in Medicine (t/m 1994) en Telematics in Health Care (vanaf 1995), alsmede afstemming Nederlandse en Europese prioriteiten (kosten VWS f 300 000,– per jaar). Samenwerkingsproject met het Ministerie van Economische zaken.

– deelname in proefproject elektronische snelweg gezondheidszorg (voor kosten VWS f 500 000,– gereserveerd). Samenwerkingsproject met de Ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat. Start eind 1995.

– onderzoek naar de betekenis en mogelijkheden van het elektronisch medisch dossier. Uitvoering 1996. Reserveren: f 500 000. De verdere ontwikkeling is deel van het PEO-programma informatietechnologie (kosten p.m.).

– project bevorderen landelijke infrastructuur elektronische gegevensuitwisseling. Is een vervolg op een project dat met financiële steun van VWS door de verzekeraars is gestart. Reserveren f 250 000,–.

Samenvatting uitgaven 
  
Actie/investeringReservering 1996–1997
  
VTV  
– VTV-onderzoek:  
kosten zorgbeslag (*)200 000
weging determinanten (*)400 000
geestelijke volksgezondheid2 450 000
– internationale uitwisseling gegevens200 000
  
SGZ 
– investeringen IT-infrastructuur/gegevens1 600 000
– SGZ-onderzoek200 000
– definitierapport100 000
  
JOZ  
– pilot TIFOZ (*)3 200 000
– hoofdstuk curatieve zorg en geneesmiddelen500 000
– overige hoofdstukken1 000 000
– CBS-project internationale vergelijking zorggegevens300 000
  
Staat gezondheidsbescherming  
– letselinformatiesysteem600 000
– ongevallen in Nederland600 000
– voedselconsumptiepeiling3 000 000
  
Platform informatiebeleid  
– secretariaat en ontwikkelingskosten600 000
– project samenhang VTV, SGZ, JOZ100 000
  
Bedrijfsvoering VWS  
– FOZ-systeem (*)2 000 000
– elektronische datacommunicatie500 000
  
Wetgeving  
  
Specifieke beleidsterreinen 
– verzekeringen (normuitkeringen) (1996 *)700 000
– arbeidsmarkt (*)550 000
– geneesmiddelen300 000
– topklinische zorg600 000
– geriatrie500 000
– chronisch zieken/infectieziekten6 400 000
– vrijwilligerswerk500 000
  
Informatievoorziening veld 
– PEO-programma informatietechnologie3 500 000
– stimulering toepassing IT (ZFR)p.m.
– project elektronische snelweg500 000
– bevordering uniforme infrastructuur250 000
  
TOTAAL28 750 000 + p.m.

Over de met (*) aangeduide bestedingen is reeds besloten. Gelet op de beperkt beschikbare middelen zal voor elke activiteit gestreefd moeten worden naar een neerwaartse bijstelling van de voorgenomen uitgaven.


XNoot
1

Nota Gezond en Wel. Het kader van het volksgezondheidsbeleid 1995–1998. Kamerstukken II, 1994–1995, 24 126, nrs 1–2.

XNoot
2

Kamerstukken II, 1993–1994, 23 666, nrs. 1–2.

XNoot
1

Kamerstukken II, 1991–1992, 22 540, nrs.1–2.

XNoot
2

Adviezen van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid van 26 oktober 1993, juli 1994 en november 1994, van de Centrale Commissie voor de Statistiek van 2 november 1993 en 30 september 1994 en van de Ziekenfondsraad van 25 november 1993.

XNoot
3

Rapport ambtelijke taskforce volumebeheersing en kostenbeperking. Zuinig met zorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, februari 1995.

XNoot
4

Kamerstukken II, 1994–1995, 23 900 XVI, nr. 7.

XNoot
1

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Bilthoven 1993.

XNoot
2

Inspectie voor de gezondheidszorg. Jaarrapportage 1994. Rijswijk, juni 1995. Zie ook: H. F. Treurniet, J. P. Mackenbach, P. J. van der Maas. Toezicht met inzicht, een oriëntatie op informatievoorziening voor het opsporen van gezondheidsrisico's in de gezondheidszorg. Erasmus Universiteit Rotterdam 1994.

XNoot
3

C. Wagner, D. H. de Bakker, E. M. Sluijs. Kwaliteitssystemen in instellingen. De stand van zaken in 1995. NIVEL 1995.

XNoot
4

Nota Zorg in het Regeerakkoord. Kamerstukken II, 1994–1995, 24 124, nrs 1–2.

XNoot
1

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Tellen en meten; een overzicht van registraties in de zorg en de volksgezondheid. Rijswijk 1993.

XNoot
2

M. H. Haring, D. Kruit. Registraties met beleid, een onderzoek naar de bruikbaarheid van bestaande landelijke registraties voor beleidstoepassingen. SIG Zorginformatie en Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, juni 1994.

XNoot
1

L. Beekmans, F. Tjadens. Effecten Volksgezondheid Transparant, evaluatie over 30 projecten uit stimuleringsprogramma's 1992 en 1993. Research voor Beleid, Leiden 1994.

XNoot
1

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Tellen en meten; een overzicht van registraties in de zorg. Rijswijk 1993.

XNoot
2

M. H. Haring, D. Kruit. Registraties met beleid; een onderzoek naar de bruikbaarheid van bestaande landelijke registraties voor beleidstoepassingen. SIG Zorginformatie, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur 1994.

XNoot
3

Computer Management Group. Vernieuwing landelijke informatievoorziening verzorging en verpleging; eindrapport pilot V&V, 1995.

XNoot
1

H. F. Treurniet, J. P. Mackenbach, P. J. van der Maas. Toezicht met inzicht, een oriëntatie op de informatievoorziening voor het opsporen van gezondheidsrisico's in de gezondheidszorg. Erasmus Universiteit Rotterdam, 1994.

XNoot
1

De dekking van de kosten vindt over meer jaren uit de materiële en onderzoeksbudgetten van de VWS-begroting plaats, alsmede uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten op grond van een ministeriële Aanwijzing ex artikel 39, vijfde lid, WFV.

XNoot
2

De met (*) aangeduide uitgaven zijn reeds verplicht.

Naar boven