Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24117 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24117 nr. A |
– Artikel 3 luidde:
Op de schuldregisters is de Wet van 30 november 1949 (Stb. J 529) van toepassing.
– Artikel 4 lid 5 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 16 en luidde:
De bepalingen in uiterste wilsbeschikkingen, akten van onderbewindstelling, statuten en reglementen van rechtspersonen en overeenkomsten, waarbij belegging in inschrijvingen in de grootboeken is voorgeschreven, gelden, behoudens wijziging voor zover de wet die toelaat, als bepalingen die belegging in geldleningen ten laste van de Staat der Nederlanden voorschrijven.
– Artikel 4 lid 6 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 17 en luidde: Beperkingen in de beschikkingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 931 boek 4 BW, welke dateren van vóór de inwerkingtreding van het Burgerlijk Wetboek in 1838, ten aanzien van inschrijvingen in de grootboeken worden voor niet geschreven gehouden.
– Artikel 5 lid 1 luidde:
1. Rechthebbenden op inschrijvingen in de grootboeken, derden die rechten kunnen doen gelden op inschrijvingen in de grootboeken en degenen die beslag hebben gelegd op inschrijvingen in de grootboeken of op rechten van derden op inschrijvingen in de grootboeken, dienen zich binnen vijf jaar na het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden te melden.
– Artikel 6 lid 1 ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
– Artikel 6 lid 2 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 13 en luidde:
Op de tussenrekeningen als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 11 is de Wet van 30 november 1949 (Stb. J 529) van overeenkomstige toepassing.
– Artikel 7 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 6 en luidde:
Is een inschrijving in de grootboeken noch bezwaard met een recht van een derde, noch in beslag genomen en meldt de rechthebbende op die inschrijving zich, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisters op naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen aan toonder, zulks ter keuze van de rechthebbende.
– Artikel 8 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 7 en luidde:
1. Is een inschrijving in de grootboeken in beslag genomen, meldt de rechthebbende op die inschrijving zich en heeft de beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld op naam van de rechthebbende.
2. Meldt de beslaglegger zich en heeft de rechthebbende zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld ten name van de Staat der Nederlanden.
3. Zodra de rechthebbende en de beslaglegger zich hebben gemeld, wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisters op naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen aan toonder.
4. Zowel bij de boeking van de inschrijving op een tussenrekening als bij de boeking van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters wordt aangetekend dat de inschrijving is beslagen.
– Artikel 9 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 8 en luidde:
1. Is een inschrijving in de grootboeken bezwaard met een niet in beslag genomen recht van een derde, meldt de rechthebbende zich en heeft de derde zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld op de naam van de rechthebbende.
2. Meldt de derde zich en heeft de rechthebbende zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld ten name van de Staat der Nederlanden.
3. Zodra de rechthebbende en de derde zich hebben gemeld, wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisterop naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen aan toonder.
4. Zowel bij de boeking van de inschrijving op een tussenrekening als bij de boeking van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters wordt aangetekend dat de inschrijving is bezwaard met een recht van een derde.
– Artikel 10 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 9 en luidde:
1. Is een inschrijving in beslag genomen en bezwaard met een niet in beslag genomen recht van een derde, meldt de rechthebbende zich en hebben de derde en de beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld op naam van de rechthebbende.
2. Meldt de beslaglegger zich en hebben de rechthebbende en de derde zich op dat moment nog niet gemeld of meldt de derde zich en hebben de rechthebbende en de beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening welke wordt gesteld ten name van de Staat der Nederlanden.
3. Zodra de rechthebbende, de derde en de beslaglegger zich hebben gemeld, wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisters op naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen aan toonder.
4. Zowel bij de boeking van de inschrijving op een tussenrekening als bij de boeking van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters wordt aangetekend dat de inschrijving in beslag is genomen en bezwaard is met een recht van een derde.
– Artikel 11 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 10 en luidde:
1. Is de inschrijving bezwaard met een in beslag genomen recht van een derde, meldt de rechthebbende zich en hebben de derde en de beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld op naam van de rechthebbende.
2. Meldt de derde zich en hebben de rechthebbende en de beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld of meldt de beslaglegger zich en hebben de rechthebbende en de derde zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld ten name van de Staat der Nederlanden.
3. Zodra de rechthebbende, de derde en de beslaglegger zich hebben gemeld, wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisters op naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen.
4. Zowel bij de boeking van de inschrijving op een tussenrekening als bij de boeking van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters wordt aangetekend dat de inschrijving is bezwaard met een in beslag genomen recht van een derde.
– Artikel 12 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 11 en luidde:
1. Is de inschrijving in beslag genomen en bezwaard met een in beslag genomen recht van een derde, meldt de rechthebbende zich en hebbende de derde en de beslagleggers zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld op naam van de rechthebbende.
2. Meldt een beslaglegger zich en hebben de rechthebbende, de derde en de andere beslaglegger zich op dat moment nog niet gemeld of meldt de derde zich en hebben de rechthebbende en de beslagleggers zich op dat moment nog niet gemeld, dan wordt de inschrijving overgeschreven op een tussenrekening, welke wordt gesteld ten name van de Staat der Nederlanden.
3. Zodra de rechthebbende, de derde en de beslagleggers zich hebben gemeld, wordt de inschrijving overgeschreven op een rekening in de schuldregisters op naam van de rechthebbende of omgezet in schuldbewijzen aan toonder.
4. Zowel bij de boeking van de inschrijving op een tussenrekening als bij de boeking van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters wordt aangetekend dat de inschrijving in beslag is genomen en is bezwaard met een in beslag genomen recht van een derde.
– Artikel 13 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 12 en luidde:
Is boeking van de inschrijving of een deel van de inschrijving op een rekening in de schuldregisters overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11 niet mogelijk, dan worden, na afschrijving van de inschrijving of dat deel van de inschrijving, schuldbewijzen aan toonder ter beschikking gesteld.
– Artikel 14 luidde:
Krachtens de Grootboekwet uitgegeven schuldbewijzen aan toonder kunnen worden ingeleverd tegen in- of bijschrijving van het bedrag van deze schuldbewijzen op een rekening in de schuldregisters of afgifte van schuldbewijzen aan toonder als bedoeld artikel 12.
– Artikel 15 ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
– Artikel 16 ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
– Artikel 17 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 15 en luidde:
De Grootboekwet, het Grootboekbesluit 1913, het Koninklijk Besluit van 28 oktober 1913 (Stb. 1913, 399) en de wet van 12 april 1978 (Stb. 1978, 188) worden ingetrokken.
– Artikel 18 onderdeel A luidde:
A. In artikel 1 van de Wet van 30 november 1949, Stb. J 529, vervallen de woorden «, andere dan de Grootboeken,».
– Artikel 18 onderdeel A was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel B.
– Artikel 18 onderdeel B was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel G.
– Artikel 18 onderdeel G was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel D en luidde:
D. In artikel 38 van de Wet op het notarisambt vervallen de woorden «van verbanden en aanteekeningen op de grootboeken der nationale schuld en».
– Artikel 18 onderdeel D was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel E en luidde:
E. De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
a. het derde lid van artikel 43 vervalt;
b. in het eerste lid van artikel 45 vervallen de woorden «, welke op zijn verlangen in een der grootboeken der nationale werkelijke schuld, te zijner keuze, wordt ingeschreven" ;
c. het derde lid van artikel 45 vervalt.
– Artikel 18 onderdeel E was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel I.
– Artikel 18 onderdeel F luidde:
F. In artikel 19, onder III, onderdeel c, van de Waterstaatswet 1900 vervallen de woorden «van inschrijvingen in een der Grootboeken der Nationale Schuld,».
– Artikel 18 onderdeel F was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 18 onderdeel J en luidde:
J. In artikel 24 van de Rompwet Instellingen van Weldadigheid vervallen de woorden «inschrijvingen in een der Grootboeken van de Nederlandsche Schuld of van andere».
– Artikel 18 onderdeel G luidde:
G. In artikel 50, derde lid, van de Luchtvaartwet vervalt de derde volzin.
– Artikel 18 onderdeel H luidde:
H. In artikel 9, tweede lid, van de Verkeerswet tegen Lintbebouwing vervalt de derde volzin.
– Artikel 19 ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
– Artikel 20 ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
– Artikel 21 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 19 en luidde:
Onze Minister stelt nadere regels voor de uitvoering van deze wet.
– Artikel 22 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 20.
– Artikel 23 was in het oorspronkelijke wetsvoorstel artikel 21.
– De laatste volzin luidde:
Tenslotte zullen in hoofdstuk 9 de dereguleringsaspecten van dit voorstel aan de orde komen.
– de laatste volzin van de derde alinea luidde:
Wel nam men de verplichting op zich om jaarlijks een bedrag van ten minste f 4 mln van de nieuwe schuld te amortiseren.10
– de laatste twee alineas luidden:
De houders van rekeningen in het Grootboek der Publieke Schuld dienden zich aan te melden. Tegen afschrijving van het op hun rekening ingeschreven bedrag (en bijbetaling van een bedrag in contanten) ontvingen zij bewijzen waarmee zij de nieuwe (perpetuele) schuld met ingang van 1 januari 1815 konden laten inschrijven in een nieuw «Grootboek der Nationale schuld».
Ook aan de in- en overschrijving van bedragen en het stellen resp. doorhalen van aantekeningen van rechten van derden op inschrijvingen in dit nieuwe grootboek werden strenge voorwaarden gesteld. Hetzelfde gold voor de betaalbaarstelling van de rente.11 Veel voorwaarden uit 1809 werden nagenoeg 1etterlijk overgenomen.
– de derde alinea luidde:
Op 1 januari 1914 traden de Grootboekwet (Wet van 7 apri1 1913, Stb. 1913, 123), het Grootboekbesluit 1913 (K.B. van 5 augustus 1913, Stb. 1913, 345) en het koninklijk besluit van 28 oktober 1913 (Stb. 399) in werking.13
De hierboven bedoelde voorwaarden werden (met onmiddelijke ingang) buiten werking gesteld. In de bestaande Grootboeken werden geen nieuwe rekeningen meer geopend. Bij overschrijving van een (deel van een) ingeschreven bedrag volgde automatisch opening van een rekening in een nieuw Grootboek.
– de eerste volzin van de vierde alinea luidde:
Opnieuw werden nieuwe voorwaarden gesteld voor de in- en overschrijving van bedragen en het stellen resp. doorhalen van aantekeningen van rechten van derden op inschrijvingen.
– de tweede alinea was oorspronkelijk de tweede, de derde en de vierde alinea.
– de derde alinea was oorspronkelijk de vijfde alinea.
– de vierde alinea was oorspronkelijk de eerste tot en met de derde volzin van de zevende alinea.
– de vijfde alinea was oorspronkelijk de elfde en twaalfde alinea.
– de zesde alinea was oorspronkelijk de vierde volzin van de zevende alinea en de zesde alinea. De zesde alinea luidde : Mede door de strikt lijdelijke opstelling van de Directie van de Grootboeken, is van 991 rekeningen in de 2½% – en 3% Grootboeken (de oudste Grootboeken) niet meer bekend wie thans de houder is.22
– de zevende alinea was oorspronkelijk de laatste volzin van de zevende alinea.
– de negende alinea was oorspronkelijk de negende en tiende alinea.
– de vijfde en de zesde alinea waren oorspronkelijk de zesde en de zevende alinea. De zesde en de zevende alinea luidden:
In grote lijnen kan dezelfde procedure worden gevolgd als in 1914. Dit betekent dat met ingang van een nader vast te stellen datum geen boekingen in de bestaande Grootboeken meer plaatsvinden. De Grootboekwet, het Grootboekbesluit 1913, het Koninklijk Besluit van 28 oktober 1913 en de wijzigingswet van 1978 kunnen met ingang van die datum ingetrokken worden. In tegenstelling tot in 1914, toen bij vrijwillige overschrijving van een ingeschreven bedrag op verzoek van de rekeninghouder, automatisch opening van een rekening in een nieuw grootboek volgde, zullen nu eerst ná verplichte aanmelding door degenen die rechten kunnen doen gelden, bedragen kunnen worden overgeschreven van rekeningen in de Grootboeken naar rekeningen in daartoe aangelegde nieuwe schuldregisters. In 1914 immers kende de grootboekschuld een behoorlijke omvang en werd zij nog vrij veelvuldig verhandeld. Voor de overgang van oude naar nieuwe grootboeken werd een periode van 30 jaar uitgetrokken. Na het verstrijken van deze termijn werden de bedragen waarvoor zich niemand (vrijwillig) had gemeld ambtshalve overgeschreven op rekeningen in de nieuwe Grootboeken. Thans is van een courante grootboekschuld geen sprake meer. Wanneer op dit punt dan ook dezelfde procedure gevolgd zou worden als in 1914, zou deze opnieuw jaren in beslag nemen. Bovendien zou van een bij handhaving van de grootboekschuld als zodanig noodzakelijke sanering van de administratie geen sprake kunnen zijn.
– hoofdstuk 9 was genaamd: Deregulering.
– de eerste alinea luidde:
Het wetsontwerp is getoest aan de Aanwijzingen van de minister-president van 16 januari 1985, Stcrt. 18, inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur. Voor het antwoord op verschillende vragen die in deze aanwijzingen worden gesteld, kan hier kortheidshalve worden verwezen naar hetgeen elders in deze toelichting is opgemerkt. Op de resterende punten wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan.
– de eerste alinea was oorspronkelijk de tweede alinea.
– de tweede alinea was oorspronkelijk de derde en de vierde alinea. De eerste volzin van de vierde alinea luidde:
Intrekking van de Grootboekwet en overschrijving van de schuld welke is ingeschreven op rekeningen in de Grootboeken der Nationale Schuld naar rekeningen in Schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk of afgifte van schuldbewijzen aan toonder voor bedoelde schuld heeft niet alleen tot gevolg dat uniformiteit ontstaat in de voorwaarden voor de administratie van de op naam gestelde (openbare) Staatsschuld, maar ook dat overgegaan kan worden tot een schoning van (een deel van) die administratie.
– de derde alinea was oorspronkelijk de vijfde alinea. De eerste volzin van de vijfde alinea luidde:
Overschrijving van bedragen van Grootboekrekeningen naar Schuldregisterrekeningen en afschrijving van bedragen van Grootboekrekeningen tegen afgifte van schuldbewijzen aan toonder, brengen geen wijziging in de rechten van betrokkenen.
– de toelichting luidde:
De Wet van 30 november 1949 Stb. J 529 geeft de algemene regels nopens het beheer van schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk. Ook zij verwezen naar hetgeen omtrent deze wet wordt opgemerkt in de toelichting op artikel 4.
– de zesde volzin van de tweede alinea luidde:
Ingevolge lid 3 heeft beoordeling van de rechten plaats aan de hand van de regels van de Grootboekwet. Een identieke bepaling treft men aan onder artikel 86 lid 4 Grootboekwet.
– de vijfde alinea was oorspronkelijk de toelichting op artikel 17.
– de laatste alinea was oorspronkelijk de laatste alinea en luidde:
De procedure die gevolgd zal worden, is uitgewerkt in de artikelen 5 tot en met 12.
– de derde volzin van de eerste alinea luidde:
Ingevolge artikel 18 zal worden bepaald waar de melding moet plaatsvinden.
– de vierde volzin van de eerste alinea was oorspronkelijk de tweede volzin van de tweede alinea en luidde:
Een aanmelding zoals deze tot nog toe steeds dient plaats te vinden met het oog op de betaalbaarstelling van de rente op Grootboekinschrijvingen, in- of overschrijving van bedragen, het stellen resp. doorhalen van een aantekening van het recht van een derde op een inschrijving of de afgifte van schuldbewijzen aan toonder zal als een aanmelding in de zin van deze wet worden aangemerkt.
– de vijfde en de zesde volzin van de eerste alinea ontbraken oorspronkelijk.
– de eerste volzin van de tweede alinea luidde:
Gekozen is voor een aanmeldingstermijn van 5 jaar omdat deze termijn overeenkomt met de termijn welke staat voor de verjaring van de rente op de grootboekschuld (art. 3 :308 BW).
– de tweede tot en met de laatste volzin van de tweede alinea ontbraken oorspronkelijk.
– de derde volzin van de tweede alinea luidde:
Teneinde te bewerkstelligen dat alle betrokkenen zich ook daadwerkelijk aanmelden, zijn aan het niet aanmelden ingrijpende gevolgen verbonden.
– de eerste volzin van de derde alinea was oorspronkelijk de tiende volzin van de tweede alinea en luidde:
De gestelde termijn is een fatale termijn.
– de tweede tot en met de vierde volzin van de derde alinea ontbraken oorspronkelijk.
– de vijfde tot en met de laatste volzin van de derde alinea waren oorspronkelijk de vierde tot en met de negende volzin van de tweede alinea en luidden:
Meldt geen enkele betrokkene zich binnen de daarvoor gestelde termijn van 5 jaren, dan gaat de inschrijving over op de staat; beslagen vervallen van rechtswege. Er is niet gekozen voor consignatie van gelden, omdat consignatie een vorm van aflossing zou zijn en bovendien rechthebbenden wellicht ervan zou weerhouden zich aan te melden. Meldt alleen de rechthebbende op de inschrijving zich dan gaan de eventuele rechten van derden over op de rechthebbende op de inschrijving; beslagen vervallen van rechtswege. Meldt alleen de derde zich, dan zal de Staat diens rechten en een eventueel beslag respecteren. Meldt alleen de beslaglegger zich, dan zal de Staat het beslag respecteren. Een en ander volgt (voor wat betreft beslag naar analogie) uit artikel 6:161, lid 4, BW, waar is bepaald dat het teniet gaan van een verbintenis door vermenging de op de geldvordering rustende rechten van derden onverlet laat.
– de vierde alinea was oorspronkelijk de elfde volzin van de tweede alinea.
– de laatste volzin van de tweede alinea luidde:
Het recht op de rente welke vervalt gedurende de voor de aanmelding gestelde termijn zal in voorkomend geval overgaan op de Staat c.q. de rechthebbende op de inschrijving.
– de toelichting op artikel 6 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de eerste volzin was oorspronkelijk de eerste volzin van de toelichting op de artikelen 7 t/m 11 en luidde:
In deze artikelen wordt rekening gehouden met mogelijkheid dat de rechthebbende zich eerder aanmeldt dat de beslaglegger en/of de derde, dat de beslaglegger zich eerder aanmeldt dan de rechthebbende en/of de derde, dat de derde zich eerder aanmeldt dan de rechthebbende en/of de beslaglegger.
– de tweede volzin van de toelichting op de artikel 7 t/m 11 luidde:
Een ieders rechten of belangen moeten in acht worden genomen.
– de tweede volzin was oorspronkelijk de zesde volzin van de toelichting op de artikelen 7 t/m 11 en luidde:
Omdat ingevolge artikel 5 ingeval de rechthebbende op de inschrijving zich niet tijdig aanmeldt zijn rechten overgaan op de Staat en omdat ingevolge artikel 13 tussenrekeningen alleen kunnen worden gesteld op naam van de rechthebbende, is er voor gekozen om wanneer de beslaglegger zich eerder aanmeldt dan de rechthebbende en/of de derde en wanneer de derde zich eerder aanmeldt dan de rechthebbende en/of de beslaglegger, de tussenrekening te stellen op naam van de Staat der Nederlanden.
– de derde tot en met de vijfde volzin van de toelichting op de artikelen 7 t/m 11 luidden:
Wanneer bijvoorbeeld de vruchtgebruiker van een grootboekinschrijving zich heeft aangemeld, dan moet an hem de rente worden betaald, ook wanneer de rechthebbende op die inschrijving zich nog niet heeft aangemeld. Schuldbewijzen zullen eerst verkrijgbaar worden gesteld wanneer alle betrokkenen zich hebben aangemeld. Vandaar ook dat bepaald is dat zolang een van hen zich nog niet heeft aangemeld en de aanmeldingstermijn nog niet is verstreken, het bedrag van de inschrijving in zijn geheel blijft geboekt op een tussenrekening.
– de laatste volzin van de toelichting op de artikelen 7 t/m 11 luidde:
Meldt de rechthebbende zich eerder dan de beslaglegger en/of de derde dan wordt de tussenrekening gesteld op naam van de rechthebbende.
– de toelichting op artikel 13 was oorspronkelijk de toelichting op artikel 12.
– de tweede, derde en vierde volzin van de toelichting op artikel 12 luidden:
Thans komen slechts bedragen van tenminste f 100 000,-, afgerond op f 1000, of een veelvoud daarvan, in aanmerking voor inschrijving in een schuldregister. Voor bedragen kleiner dan f 100 000,- en delen van bedragen kleiner dan f 1000,- zouden dan ook schuldbewijzen aan toonder beschikbaar moeten worden gesteld. De Minister van Financiën is bevoegd om het minimumbedrag dat voor inschrijving in een van de onderhavige schuldregisters in aanmerking komt te verlagen, indien hij zulks noodzakelijk acht.
– de toelichting op artikel 15 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de toelichting op artike1 16 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de toelichting op artikel 17 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de toelichting op artikel 19 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de toelichting op artikel 20 ontbrak in de oorspronkelijke memorie van toelichting.
– de eerste twee volzinnen van de toelichting op artikel 21 waren oorspronkelijk de eerste twee volzinnen van de toelichting op artikel 19 en luidden:
Ingevolge dit artikel zal o.m. aangegeven worden waar de aanmelding moet plaatsvinden, wat het minimumbedrag is dat voor inschrijving op een rekening in een schuldregister in aanmerking komt, welke de coupures zijn waarin schuldbewijzen beschikbaar worden gesteld en op welke wijze deze in voorkomend geval zullen worden afgegeven. Het voornemen bestaat de beschikking van de Minister van Financiën van 26 april 1963, houdende vaststelling van de Beschikking Schuldregisters Nederlandse Staatsleningen (Stcrt. 1963, 81), zoals laatstelijk gewijzigd bij Beschikking van de Minister van Financiën van 18 december 1986 (Stcrt. 1987, nr. 1), van toepassing te verklaren op de nieuwe schuldregisters. Deze beschikking is ook van toepassing op de bestaande schuldregisters.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24117-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.