Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24112 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24112 nr. 7 |
2 augustus 1996
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van de bestrijding van ernstige delicten in het verkeer wenselijk is de mogelijkheden om daartegen op te treden te verbeteren, onder meer door invoering van de administratieve sanctie van inhouding van het rijbewijs en verhoging van de maximumstraffen voor ernstige vormen van roekeloos rijgedrag, alsmede dat het wenselijk is de regeling inzake de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te verbeteren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 112 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met d geletterd c tot en met e.
2. In het eerste lid wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel ingevoegd, dat luidt:
b. wiens rijbewijs ingevolge artikel 164a, eerste lid, is ingehouden, voor de duur van de inhouding;
3. In het tweede lid wordt «onderdelen b, c en d» vervangen door: onderdelen b, c, d en e.
In artikel 115, tweede lid, en artikel 161, tweede lid, wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel e.
Artikel 123, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen d tot en met f worden geletterd e tot en met g.
2. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
d. gedurende de tijd dat het rijbewijs ingevolge artikel 164a, eerste lid, is ingehouden;
Artikel 164 wordt vervangen door:
1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem in het buitenland een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.
2. De vordering wordt gedaan in geval van:
a. overtreding van artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van die bepaling blijkt of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;
b. overtreding van artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid;
c. overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid met meer dan 50 procent, met een minimum van meer dan 30 kilometer per uur, in geval van staandehouding van de bestuurder.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van de bestuurder van een bromfiets.
4. Buiten de gevallen, waarin het tweede lid van toepassing is, kan de vordering worden gedaan indien door het strafbare feit de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.
5. De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie.
6. In geval van toepassing van het eerste lid kan het motorrijtuig voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede tot en met vijfde lid, 171, 172, eerste, tweede, vierde en vijfde lid en 173, eerste en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan.
1. Indien tegen de bestuurder van een motorrijtuig proces-verbaal is opgemaakt ter zake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 164, tweede lid, houdt de ambtenaar van het openbaar ministerie de ingevorderde bewijzen in voor de duur van de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde periode. Deze periode kan niet langer zijn dan twee jaren per feit.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de bestuurder van een bromfiets.
3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van feiten waarbij een ander is gedood of een ander lichamelijk letsel is toegebracht.
4. De ambtenaar van het openbaar ministerie stelt binnen tien dagen na de dag van invordering het tijdstip van ingang en de duur van de inhouding vast.
5. De tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip van ingang van de inhouding ingevorderd is geweest, wordt op de duur van de inhouding geheel in mindering gebracht.
6. Het tijdstip van ingang en de duur van de inhouding, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden door de ambtenaar van het openbaar ministerie aan de houder van het rijbewijs medegedeeld.
7. De houder van het rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd, verplicht dat bewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij de mededeling, bedoeld in het zesde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de inhouding.
8. De termijn van de inhouding wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het zevende lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden.
9. De ambtenaar van het openbaar ministerie schorst de inhouding indien:
a. de geldigheid van de bewijzen ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a, voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, wordt geschorst;
b. de bewijzen ingevolge artikel 124 voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, ongeldig worden verklaard voor een bepaald deel van de geldigheidsduur;
c. een rechterlijke uitspraak waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden;
d. in een andere zaak reeds toepassing is gegeven aan het eerste lid.
De schorsing duurt voort zolang de bewijzen ingevolge de onderdelen a, b, c of d ongeldig zijn.
10. De ambtenaar van het openbaar ministerie geeft het rijbewijs onverwijld terug aan de houder zodra de termijn van de inhouding is verstreken. Teruggave vindt eveneens plaats indien de houder ter zake van het feit, bedoeld in het eerste lid, door de rechter is vrijgesproken dan wel ontslagen van rechtsvervolging.
1. Indien tegen de bestuurder van een motorrijtuig proces-verbaal is opgemaakt ter zake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 164, vierde lid, of artikel 164a, derde lid, en op grond van feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat hij opnieuw een feit als bedoeld in artikel 164, tweede dan wel vierde lid, zal begaan, is de ambtenaar van het openbaar ministerie bevoegd het rijbewijs of de rijbewijzen in te houden totdat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop die uitspraak, voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. In het laatste geval levert de ambtenaar van het openbaar ministerie het rijbewijs of de rijbewijzen na bedoeld tijdstip in bij degene die dat bewijs of die bewijzen heeft afgegeven.
2. Indien de ambtenaar van het openbaar ministerie binnen tien dagen na de dag van invordering geen gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid, geeft hij de ingevorderde bewijzen onverwijld terug aan de houder. Teruggave vindt eveneens plaats, indien:
a. ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke het rijbewijs is of de rijbewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest of
b. het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen.
3. De ambtenaar van het openbaar ministerie is bevoegd de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid te schorsen indien:
a. de geldigheid van de rijbewijzen ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a, voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, wordt geschorst;
b. de rijbewijzen ingevolge artikel 124 voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, ongeldig worden verklaard voor een bepaald deel van de geldigheidsduur;
c. een rechterlijke uitspraak waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden;
d. in een andere zaak toepassing is gegeven aan artikel 164a, eerste lid.
De schorsing duurt voort zolang de rijbewijzen ingevolge de onderdelen a, b, c of d ongeldig zijn.
1. In geval van toepassing van artikel 164, eerste lid, of artikel 164b, eerste lid, kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen. Dit recht vervalt indien de ambtenaar van het openbaar ministerie ter zake van het betrokken feit een mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 164a, zesde lid.
2. Het klaagschrift wordt ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het feit werd begaan, tenzij in de zaak reeds vervolging is ingesteld; alsdan wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de vervolging plaatsvindt, dan wel het laatst plaatsvond. Artikel 552a, derde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is verder van overeenkomstige toepassing.
3. Het gerecht geeft zo spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen omklede beslissing, welke onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend.
4. Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.
5. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van artikel 164, eerste lid, of van artikel 164b, eerste lid, niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid, 90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 175 wordt vervangen door:
1. Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2. Indien degene die schuldig is aan een van de in het eerste lid genoemde feiten, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, of indien een van de in het eerste lid genoemde feiten is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, wordt hij gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
b. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
In artikel 177, eerste lid, onderdeel a, vervallen de woorden «en 180, derde lid,».
Artikel 179 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «ontzegd» tussengevoegd: behoudens indien ter zake van het strafbare feit waarvoor de bestuurder is veroordeeld, reeds toepassing is gegeven aan artikel 164a, eerste lid.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij het opleggen van de bijkomende straf, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 onderscheidenlijk artikel 164b vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering gebracht.
Na artikel 179 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 287 of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven kan de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301, 302 of 303 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven kan de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
Artikel 180 komt te luiden:
1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing.
2. De rechterlijke uitspraak is voor wat betreft de bijkomende straf niet voor tenuitvoerlegging vatbaar, zolang de termijn waarvoor de veroordeelde bij een andere rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, nog niet is verstreken.
3. Indien de rechterlijke uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.
4. De houder van een rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd en niet is teruggegeven, verplicht dat rijbewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging.
5. Teruggave van het rijbewijs vindt plaats zodra de termijn van de ontzegging is verstreken.
6. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden.
7. Voor de toepassing van het derde, vierde, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
In artikel 77r van het Wetboek van Strafrecht wordt «de artikelen 179 en 180» vervangen door: de artikelen 179, 179a en 180.
Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 1993 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (23 491) ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 164, zesde lid, tweede volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 te luiden:
In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel D, is niet van toepassing op overtredingen die zijn begaan voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24112-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.