24 112
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging van de regelingen van de invordering en inhouding van rijbewijzen en de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 mei 1995

De vaste commissies voor Justitie1 en voor Verkeer en Waterstaat2, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, hebben de eer als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, achten de commissies de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inhoud van het wetsvoorstel

1.1. Wijziging van de regeling van de invordering en inhouding van rijbewijzen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van deze wijzigingsvoorstellen. Zij steunen de regering in haar pogingen om extreem rijgedrag met hardere straffen te bestrijden.

Zij steunen de regering om de mogelijkheden van invordering en inhouding van rijbewijzen uit te breiden. In het beginsel van de voorgestelde wetswijzigingen kunnen zij zich dan ook vinden. Wél stellen zij daarbij de volgende vragen.

Waarom geldt voor invordering een grens van een snelheidsoverschrijding van tenminste 50 kilometer. Naar de mening van deze leden is een overschrijding van 50 km binnen de bebouwde kom veel ernstiger dan buiten de bebouwde kom. Is het niet wenselijk om een gedifferentieerd regime in te voeren, waarbij de voorgestelde maatregelen worden mogelijk gemaakt bij een snelheidsoverschrijding van bij voorbeeld 30 km binnen en 50 km buiten de bebouwde kom?

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of de preventieve werking sterk genoeg is bij de invordering van het rijbewijs alleen. Zou het niet wenselijk zijn de Wegenverkeerswet zodanig te wijzigen dat naast invordering en inhouding van het rijbewijs bij genoemde overtredingen, tevens inbeslagneming van de auto volgt dan wel een grondslag wordt geboden voor een meer ondubbelzinnige beoordeling van verbeurdverklaringen? In het nota-overleg Verkeersveiligheid heeft de minister van Verkeer en Waterstaat al gezegd dat zij met deze benadering zou kunnen instemmen.

De regering stelt voor om tot invordering van het rijbewijs over te gaan bij een snelheidsoverschrijding van 50 km en tot inhouding bij een snelheid van 70 km. Waarom, zo vragen deze leden, worden hiervoor twee verschillende regimes gehanteerd?

Tenslotte vragen deze leden of de regering ook heeft nagedacht over het vervallenverklaren van het rijbewijs in geval van recidive. Immers, een rijbewijs is een vergunning die men ook waardig moet zijn.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde aanscherping van de Wegenverkeerswet 1994 ter bestrijding van verkeersonveilig gedrag als gevolg van (grove) snelheidsovertredingen. Het voorstel om analoog aan de regeling bij ernstige alcoholdelicten ook bij ernstige snelheidsovertredingen de opsporingsambtenaar te verplichten altijd tot invordering van het rijbewijs over te gaan, komt deze leden voor als een gerechtvaardigde en efficiënte maatregel om herhaling van onverantwoord rijgedrag in de vorm van veel te snel rijden te voorkomen.

De uitwerking van de regeling roept bij de leden van de CDA-fractie nog wel een aantal vragen op.

Niet helemaal duidelijk is voor hen waarom het voorstel de plicht tot invordering van het rijbewijs legt bij overschrijding van de maximumsnelheid met 50 km of meer. Zij ontvangen graag een nadere motivering van deze keuze. Vooral het hanteren van een gelijke norm voor de bebouwde kom en bij voorbeeld de autosnelweg vraagt om een nadere verheldering. In het ene geval vormt een snelheid van 100 km of meer en in het andere geval van 170 km per uur een grond om recidive te vrezen en wordt daardoor de invordering van het rijbewijs gerechtvaardigd. Het is voor deze leden de vraag of van gevaarzetting in de bebouwde kom niet eerder sprake is dan bij 100 km per uur. Denkbaar zou ook zijn geweest dat voor een percentueel criterium wordt gekozen waardoor wellicht beter uiting zou kunnen worden gegeven aan het gevaarscriterium. De leden van de CDA-fractie vragen om een reactie op deze gedachte.

Zij vragen ook een nadere toelichting op de regeling op grond waarvan de officier van justitie in elk geval tot inhouding van het rijbewijs dient over te gaan. Dat is volgens het voorstel bij overtreding van de maximumsnelheid met 70 km of meer. Wat is de reden dat hier niet voor hetzelfde criterium wordt gekozen als bij de invordering?

De leden van de VVD-fractie nemen met belangstelling kennis van het voorstel dat werd aangekondigd gelijktijdig met het besluit niet te komen met een voorstel voor een strafpuntenstelsel bij het rijbewijs (hierna puntenrijbewijs). Een voorstel tot een puntenrijbewijs werd overwogen met het oog op het gewenste preventieve effect. Deze leden zijn van mening dat met dit voorstel ook een belangrijke positief effect bereikt kan worden wat betreft het beperken van het overschrijden van de maximumsnelheid met 50 kilometer of meer. Wat betreft de 50 km-norm hechten zij belang aan de mogelijkheid voor de politie om – afhankelijk van de omstandigheden – ook het rijbewijs in te kunnen vorderen bij een overschrijding van de maximumsnelheid met minder dan 50 kilometer.

Welke mogelijkheden ziet de regering om ook een preventief effect te bereiken als het gaat om het bij herhaling begaan van iets minder ernstige snelheidsovertredingen? Deze leden denken bij voorbeeld aan het bij herhaling met een snelheid van 90 kilometer door een bebouwde kom rijden.

Tevens vragen zij of overwogen is een relatie te leggen tussen de geldende maximumsnelheid en het aantal kilometers waarmee die snelheid wordt overschreden. Immers, het overdag rijden met een snelheid van 70 kilometer door een woonerf is gevaarlijker en bedreigender dan het 's nachts met 170 kilometer rijden over een stille snelweg.

De regering vermeldt dat 16 000 maal per jaar ernstige snelheidsovertredingen (50 kilometer of meer) worden geconstateerd. De leden van de VVD-fractie vragen of dit het aantal staandehoudingen betreft. Immers, alleen bij staandehouding is invorderen en inhouden van het rijbewijs mogelijk.

Zij maken zich in het bijzonder zorgen over het kleine aantal staandehoudingen bij ernstige snelheidsovertredingen op 80- kilometerwegen.

Waarom is de norm van overtreding van de maximumsnelheid van 50 kilometer in artikel 164, tweede lid onder c, verschillend van de norm van 70 kilometer in hetzelfde lid onder b? Waarom is bij 50 kilometer invordering wel gerechtvaardigd en inhouding niet? Waarom kan een herhaling van het verkeersonveilige gedrag wel verwacht worden van iemand die 70 kilometer te hard rijdt en niet van iemand die tussen de 50 en de 70 kilometer te hard rijdt?

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel.

Deze wijziging van de Wegenverkeerswet is een gevolg van het afzien van de invoering van het puntenstelsel. De invoering van het puntenstelsel werd voorzien op een korte termijn na de inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Er is daarom vanaf gezien om in die wet verandering aan te brengen in de regeling van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM). Nu besloten is af te zien van het puntenstelsel, moet alsnog in een aantal verbeteringen van de regeling van de OBM worden voorzien. Het nu voorliggende wetsvoorstel voorziet hierin. Daarnaast wordt met deze wijziging geregeld dat bij ernstige snelheidsovertredingen waarna staandehouding volgt, altijd tot invordering van het rijbewijs dient te worden overgegaan. Ook dit is een maatregel die genomen wordt ter vervanging van het puntenstelsel.

De leden van de D66-fractie vinden het noodzakelijk om bij ernstige snelheidsovertredingen altijd tot invordering van het rijbewijs over te gaan. Het gaat hier immers om zeer ernstige inbreuken op de verkeersveiligheid. Door het direct treffen van een maatregel kan het gevaar voor de verkeersveiligheid onmiddellijk worden beëindigd. Verder is de preventieve werking die van deze maatregelen uit zal gaan, van groot belang.

Als sprake is van een ernstige snelheidsovertreding, dit is een overtreding waarbij de maximumsnelheid met 50 km of meer wordt overschreden, voorziet het wetsvoorstel in een plicht tot invordering. Als de maximumsnelheid met 70 km of meer is overschreden of als gevaar bestaat voor recidive, is de officier van justitie bevoegd om tot inhouding van het rijbewijs over te gaan. De leden van de D66-fractie hebben hierover nog twee vragen.

Naar hun mening is er een groot verschil tussen de verschillende verkeerssituaties. Binnen een dertig-kilometer-gebied kan een overschrijding van de maximumsnelheid met 50 km een stuk onveiliger zijn dan op een snelweg. Deze leden vragen de regering of het mogelijk is om een onderscheid te maken in snelheidsoverschrijdingsnorm, afhankelijk of de overtreding heeft plaatsgevonden in een 30-km-gebied, binnen de bebouwde kom of buiten de bebouwde kom. Daarnaast zouden zij de mening van de regering willen weten over het omzetten van de norm in kilometers naar een norm in percentages.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgenomen wijziging van de Wegenverkeerswet. Zij staan er in beginsel sympathiek tegenover.

Deze leden delen de opvatting dat snelheidsovertredingen van 50 km of meer een ernstige inbreuk vormen op de verkeersveiligheid die invordering van het rijbewijs rechtvaardigen. Dit geldt evenzeer voor het toekennen van de bevoegdheid aan de officier van justitie om tot inhouding van het rijbewijs over te gaan bij snelheidsovertredingen waarbij de maximumsnelheid met 70 km of meer is overschreden en er gevaar bestaat voor recidive.

Ten overvloede wijzen deze leden erop dat het beoogde doel, bevorderen van de verkeersveiligheid en terugdringen van onverantwoord en roekeloos weggebruik, valt of staat met een effectief handhavingsbeleid.

Deze leden nemen de splitsing van artikel 164, die vooral is ingegeven door overwegingen van redactionele aard, voor kennisgeving aan.

De leden van de RPF-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Bij het op 13 maart 1995 gehouden nota-overleg over de verkeersveiligheid is reeds instemming betuigd met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de doelstelling van de voorgestelde regeling, het tegengaan van ernstige snelheidsovertredingen, uiteraard van harte. De keuze voor inhouding en invordering van het rijbewijs bij grove snelheidsovertredingen in plaats van het zogenaamde puntenstelsel spreekt de leden van de RPF-fractie aan, omdat hiermee beter wordt aangesloten bij de, ook door hen, gewenste lik-op-stuk-aanpak. Overigens menen zij dat het probleem van forse snelheidsovertredingen voor een groot deel – of zelfs geheel – aan banden zal zijn gelegd, als het gebruik van de zogenaamde intelligente snelheidsbegrenzers breed zou worden toegepast. Zij informeren of reeds meer kan worden meegedeeld over de daaraan verbonden kosten en over andere relevante aspecten.

De leden van de RPF-fractie willen de regering in dit stadium enkele vragen voorleggen over de criteria op grond waarvan tot invordering of inhouding van het rijbewijs kan worden overgegaan. De regering heeft ervoor gekozen over te gaan tot invordering, als de maximumsnelheid met 50 km of meer wordt overschreden en tot inhouding als die snelheid met 70 km of meer is overschreden. Deze leden missen in de toelichting op het wetsvoorstel een argumentatie van de keuze voor 50 respectievelijk 70 km/uur. Overigens willen zij zich niet bij voorbaat verzetten tegen deze keuze. Een nadeel ervan ten opzichte van het puntenrijbewijs is echter dat tegen de gemotoriseerde weggebruiker in geval van iets minder forse snelheidsovertredingen, bij voorbeeld bij overschrijding van de maximumsnelheid met 45 km, nauwelijks effectief kan worden opgetreden. Een proces-verbaal zal het rijgedrag van dergelijke overtreders veelal niet of nauwelijks beïnvloeden. Hoe beoordeelt de regering dit? In het verlengde hiervan vragen deze leden aandacht voor het tijdens het nota-overleg van 13 maart 1995 aangedragen alternatief. Zij verwijzen naar de motie van de fractie van Groen Links (22 100, nr. 32), waarin wordt verzocht in plaats van invordering van het rijbewijs bij een overschrijding van de limiet met 50 km/uur deze invordering mogelijk te maken bij overschrijding van de maximumsnelheid met 50%; dit vooral met het oog op het gegeven dat de meeste verkeersongevallen plaatsvinden op zogenaamde 50- en 80 km-wegen. De regering heeft tijdens het overleg niet negatief gereageerd op de strekking van deze motie, maar verzocht de daarin uitgesproken wens in een amendement bij dit wetsvoorstel neer te leggen. De leden van de RPF-fractie zouden het op prijs stellen als de regering nu meer inhoudelijk wil ingaan op de voor- en nadelen van deze optie.

Deze leden missen in de toelichtig een uiteenzetting over andere sancties dan tijdelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals verbeurdverklaring en tijdstraf. Zij vernemen graag van de regering hoe zij daar in het kader van dit wetsvoorstel over denkt.

Zij informeren op welke wijze het in dit wetsvoorstel bepaalde zal worden toegepast indien de gesanctioneerde snelheidsovertreding door een niet-Nederlander wordt begaan. Geldt voor hem hetzelfde regime?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling en in hoofdzaak ook met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen.

De leden van de GPV-fractie staan sympathiek tegenover het voornemen bij ernstige snelheidsovertredingen altijd over te gaan tot invordering van het rijbewijs. Deze plicht bestaat als de maximumsnelheid met 50 km of meer wordt overschreden. Deze leden hebben in de memorie van toelichting geen motivering van deze keuze aangetroffen. Zij vragen waarom gekozen is voor het inhouden van een rijbewijs als de maximum snelheid met 50 km of meer is overtreden en waarom niet is gekozen voor een percentage waarmee de maximumsnelheid moet zijn overtreden alvorens kan worden overgegaan tot inhouding van het rijbewijs. Een snelheidsovertreding van 50 km op een autosnelweg waar een maximumsnelheid van 120 km per uur geldt moet naar de mening van de leden van de GPV-fractie onder omstandigheden anders worden beoordeeld dan een vergelijkbare overtreding binnen de bebouwde kom.

1.2. Wijziging van de regeling van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid

De wijzigingsvoorstellen in dit wetsvoorstel komen in de plaats van het beoogde puntenstelsel.Daarover leeft bij de leden van de PvdA-fractie toch de volgende vraag. Al in een eerder stadium hebben deze leden te kennen gegeven in een puntenstelsel een goed instrument te zien dat juist heel geschikt zou kunnen zijn om het minder extreem rijgedrag te bestrijden, dat evenzeer fatale gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid.

Deze leden vragen de regering in hoeverre een puntenstelsel juist complementair zou kunnen zijn aan de voorgestelde wetswijziging.

Tevens vragen zij de regering in te gaan op de vraag in hoeverre een puntenstelsel geïntegreerd zou kunnen worden in de Wet Mulder, die zich juist richt op het minder extreme rijgedrag.

Het wetsvoorstel beoogt een alternatief te bieden voor het puntenstelsel dat niet zal worden ingevoerd. De leden van de GPV-fractie brengen in herinnering dat zij positief stonden tegenover invoering van een aan het rijbewijs gekoppeld puntenstelsel. De Raad van State heeft indertijd een aantal praktische bezwaren tegen invoering van een puntenstelsel aangevoerd maar het effect van een dergelijk systeem wordt door de genoemde leden nog steeds als gewenst beschouwd. Zij hebben daarom behoefte aan een uiteenzetting over de effectiviteit van dit wetsvoorstel in vergelijking met de effecten die met invoering van een puntenstelsel zou kunnen worden bereikt.

1.2.1. Partiële ontzegging van de rijbevoegdheid

De leden van de CDA-fractie nemen met instemming kennis van enkele verbeteringen in de regeling van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid. Het betreft in het bijzonder de partiële ontzegging van de rijbevoegdheid en het tijdstip van ingang van de ontzegging.

De regering ziet af van een wettelijke regeling van de partiële ontzegging omdat daarmee naar haar mening de essentie aan deze straf zou worden ontnomen. Daarmee wordt dus geen wettelijke basis gecreëerd voor de gegroeide praktijk van geheel of gedeeltelijke voorwaardelijke ontzegging waarmee de rechter tracht rekening te houden met de persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden van de overtreder. De leden van de CDA-fractie vragen of met dit besluit (tot niet wettelijke verankering) ook beoogd wordt die praktijk te beëindigen.

Met betrekking tot artikel 179 plaatsen de leden van de VVD-fractie de volgende kanttekeningen. Zij staan bepaald terughoudend tegen het voornemen om de mogelijkheid tot partiële ontzegging niet op te nemen. Zij kunnen zich voorstellen dat de partiële ontzegging wel degelijk voldoende als straf kan gelden. Deze leden blijven hechten aan de mogelijkheid van weekendontzegging en aan ontzegging voor bepaalde categorieën motorvoertuigen. Het is aan de rechter om aan de hand van de feitelijke omstandigheden, inclusief de feitelijke mogelijkheid tot controleerbaarheid van de partiële ontzegging, over de inhoud van de ontzegging te besluiten.

Tevens sluiten zij niet uit dat het standaardinstrumentarium van gevangenisstraf, geldboete en ontzegging niet voor alle zaken voldoende zal zijn. Verwacht de regering dat de sanctie van ontzegging van de rijbevoegdheid minder snel zal worden toegepast, omdat de rechter hoe dan ook met de persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden van de betrokkene rekening wil houden en dientengevolge, bij gebreke van de tijdelijke ontzegging, zijn/haar toevlucht zal zoeken tot hogere gevangenisstraf en/of geldboete? Welke rol is volgens haar weggelegd voor de tijdelijke of definitieve inbeslagneming van het motorvoertuig waarmee de ernstige snelheidsovertreding is begaan?

De leden van de D66-fractie volgen de regering bij het afzien van de mogelijkheid tot partiële ontzegging van de rijbevoegdheid. De persoon aan wie de rijbevoegdheid wordt ontzegd terwijl hij door persoonlijke of maatschappelijke omstandigheden niet buiten het gebruik van een motorrijtuig zou kunnen, had zich dat moeten realiseren ten tijde van het begaan van de ernstige overtreding. Bovendien zou een partiële ontzegging een effectieve controle op de naleving bemoeilijken.

De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de argumentatie inzake de regeling van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid, waarbij wordt afgezien van een wettelijke regeling van de partiële ontzegging van de rijbevoegdheid.

De leden van de RPF-fractie stemmen in met het afzien van een verfijning van de wettelijke regeling van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Zij onderschrijven de argumentatie van de regering ter zake.

De leden van de SGP-fractie wensen enige vragen te stellen over de memorie van toelichting, bladzijde 3, onder 1,2,1, Partiële ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze leden achten de overwegingen om af te zien van de oorspronkelijk voorziene mogelijkheid dat de rechter, rekening houdend met de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval, een partiële ontzegging van de rijbevoegdheid zou kunnen opleggen, niet toereikend om deze beslissing te kunnen dragen.

Kan de regering beargumenteren waarom aan een partiële ontzegging van de rijbevoegdheid het karakter van een straf ontbreekt? Ontkent zij dat aan deze strafmodaliteit de maatschappelijke behoefte ontbreekt? Houdt zij rekening met de mogelijkheid dat, als de rechter de mogelijkheid tot het opleggen van bedoelde straf wordt ontnomen, onder omstandigheden die oplegging van deze straf passend zouden doen zijn, een al dan niet forse geldboete zal worden opgelegd?

1.2.2. Tijdstip van ingang van de ontzegging van de rijbevoegdheid

Wat betreft de verduidelijking van het moment van ingang van de ontzegging wordt voorgesteld deze ingang afhankelijk te laten zijn van de uitreiking van een schrijven waarin het tijdstip van de ingang en de duur van de ontzegging worden meegedeeld.

De leden van de CDA-fractie achten dit voorstel inderdaad een verbetering; vraag voor hen is echter wel op welke wijze deze uitreiking gestalte gaat krijgen. Het moet immers voor alle betrokkenen onomstotelijk duidelijk zijn dat de uitreiking heeft plaatsgevonden, terwijl anderzijds betrokkene zich niet aan de straf moet kunnen onttrekken door de uitreiking te ontlopen dan wel onmogelijk te maken.

Het ontgaat de leden van de VVD-fractie waarin de meerwaarde schuilt van de voorgestelde nieuwe regeling over het tijdstip van ingang van de ontzegging van de rijbevoegdheid. In elk geval blijft het tijdstip van uitreiking van de mededeling dan wel betekening van het vonnis voor ingang en duur centraal staan. Indien de veroordeelde moeilijk vindbaar is, blijven zich problemen voordoen. Vooralsnog zijn deze leden er niet van overtuigd dat artikel 180 tweede lid voor wijziging in aanmerking komt.

Is de mogelijkheid van openbare betekening overwogen?

Het ontgaat de leden van de VVD-fractie bovendien hoe de betrokken ambtenaar van het parket rekening kan houden met de belangen van de veroordeelde. Volgens deze leden dient hij zich te onthouden van oordelen over de eigenlijkheid van appel en/of gratieverzoeken.

De regering wil het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, afhankelijk stellen van de uitreiking van een daarop gericht schrijven. Hiermee beoogt de regering de bezwaren, bestaande uit de onzekerheid over het tijdstip van ingang en de daarmee gepaard gaande bewijsproblemen, te voorkomen. De leden van de D66-fractie kunnen de regering in deze redenering volgen. Wel vragen zij of het de bedoeling is van de regering de uitreiking van het schrijven te laten samenvallen met het moment dat de rechterlijke uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Wat is in dit verband de betekenis van de overweging dat de ambtenaar van het openbaar ministerie rekening kan houden met de belangen van de veroordeelde, waardoor oneigenlijke appellen en gratieverzoeken worden voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie gaan akkoord met de voorgestelde wijziging van de regeling van tijdstip van ingang van de ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat deze voor alle partijen duidelijker is dan de huidige regeling.

1.2.3. Sanctie op het niet tijdig inleveren van het rijbewijs

De leden van de CDA-fractie achten de voorgestelde sanctie op het niet tijdig inleveren van het rijbewijs juist. Zij vragen naar de wijze waarop de verlenging exact wordt bepaald en aan betrokkene wordt aangezegd.

De leden van de VVD-fractie achten het voorgestelde zesde lid van artikel 180 niet onlogisch, waarbij zij wel aantekenen dat zij ervan uitgaan dat onomstotelijk kan worden vastgesteld op welk tijdstip het rijbewijs ingeleverd had moeten worden. Daarbij speelt wederom de vraag hoe de veroordeelde geacht moet worden van dit tijdstip op de hoogte te zijn gebracht.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de sanctie op het niet tijdig inleveren van het rijbewijs (artikel 180, zesde lid). Met de regering zijn deze leden van mening dat deze wijze van sanctioneren doeltreffender is, aangezien de betrokkene direct wordt getroffen in zijn belang. Wel vragen deze leden waarom niet in het zesde lid is opgenomen dat het openbaar ministerie hiervan mededeling doet aan de veroordeelde.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op de voorgestelde sanctie op het niet tijdig inleveren van het rijbewijs een aanmerkelijke verbetering te achten.

De leden van de RPF-fractie vragen of met de nu voorgestelde sanctie op het niet tijdig inleveren van het rijbewijs niet teveel wordt tegemoet gekomen aan de belangen van de veroordeelde. Zij verzoeken de regering nader uiteen te zetten waarom niet is gekozen voor een strafrechtelijke sanctie in combinatie met artikel 180, zesde lid. Naar aanleiding van het in het zesde lid bepaalde informeren deze leden of dat er in de praktijk op neer kan komen dat een veroordeelde jarenlang na verstrijken van het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd, gebruik kan blijven maken van zijn rijbewijs, alvorens de sanctie metterdaad van kracht wordt. Als dat zo is, zouden zij dat uiterst onwenselijk vinden. Aansluitend vragen deze leden aandacht voor de suggestie om artikel 180, zesde lid, zodanig te wijzigen, dat de termijn wordt verlengd met een tweevoud van het aantal dagen dat is verstreken tussen de daarin genoemde tijdstippen. Op die manier zou de veroordeelde nog meer belang hebben bij het tijdig inleveren van zijn rijbewijs.

2. Gevolgen voor de politie en de rechterlijke macht

De leden van de CDA-fractie delen de verwachting van de regering dat van deze verruimde mogelijkheden tot invordering en inhouding van het rijbewijs, waardoor het rijden tijdelijk onmogelijk wordt gemaakt, een preventieve werking zal uitgaan. Cruciaal achten zij evenwel voor de effectiviteit van het middel de controleerbaarheid. Deze leden vragen dan ook naar de stand van zaken op dit punt en naar de (verdere) maatregelen ter verbetering. Het komt hun als een onderschatting van dit probleem voor indien de regering stelt dat deze maatregel voor het opsporingsapparaat niet veel extra werk met zich mee zal brengen. Zij zijn van mening dat zonder extra controle-inzet het effect van de maatregel beperkt zal zijn.

De leden van de VVD-fractie achten het aannemelijk dat het aantal invorderingen en inhoudingen na invoering van het wetsvoorstel belangrijk zal toenemen. Verwacht de regering dat het parket van het openbaar ministerie de administratieve afwikkeling daarvan aan zal kunnen? Valt niet te verwachten dat ook het aantal klaagschriften tegen de invorderingen recht evenredig zal toenemen? Heeft de regering voor die procedure een omloopsnelheid bepaald? Zijn de griffiers op de toeneming van die zaken berekend?

Ook vragen de leden van de VVD-fractie of, en zo ja, op welke wijze de regering het voornemen heeft het percentage staandehoudingen door gerichte acties op te voeren. Het huidige percentage van 10 tot 25 procent van ernstige verkeersovertredingen achten zij relatief bescheiden.

De regering is van oordeel dat het nu voorgestelde wettelijk regime niet veel gevolgen zal hebben voor de werklast van de politie. De leden van de RPF-fractie hebben geen reden te veronderstellen dat het tegendeel waar is, maar zij voegen hieraan toe dat daarmee nog niets is gezegd over het aantal snelheidsovertreders dat wordt aangehouden en bestraft. Het is duidelijk dat op dat punt nog wat valt te verbeteren. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft bij het nota-overleg over de verkeersveiligheid de wens uitgesproken dat de onder de KLPD ressorterende verkeersdienst enige versterking krijgt. Deze leden onderschrijven die wens en vragen of de regering kans ziet die wens te honoreren.

De toeneming van de werklast voor het openbaar ministerie en de zittende magistratuur is in de opvatting van de regering verwaarloosbaar klein. De leden van de RPF-fractie zien dit standpunt graag beargumenteerd. Daarnaast verzoeken zij de regering een overzicht te geven van het aantal oninbare boeten, bij voorkeur gerangschikt naar oorzaak van oninbaarheid, alsmede van het aantal sepots in de afgelopen jaren.

II. ARTIKELEN

ARTIKEL I

Onderdeel A

Artikel 164

In het derde lid van dit artikel staat dat de in het eerste lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. De leden van de D66-fractie vragen of alleen in dat geval de bestuurder verplicht is tot overgifte van het rijbewijs. Indien dit het geval is, vinden deze leden de redactie van het derde lid onduidelijk.

Artikel 164a

In het derde lid van dit artikel wordt gesproken over invordering. Wordt hiermee bedoeld het onder zich houden? In de ogen van de leden van de D66-fractie is de terminologie op sommige plaatsen verwarrend. Zou de regering nogmaals de verschillende begrippen (onder zich houden, invordering, inhouding) kunnen toelichten?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

V. A. M. van der Burg

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Biesheuvel

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Groenman (D66), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Rabbae (Groenlinks), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Vliet (D66), Dees (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Hirsch Ballin (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Boogaard (AOV), Sipkes (Groenlinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), ondervoorzitter, Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Reitsma (CDA), Brinkman (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Van Gijzel (PvdA), Leers (CDA), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Van Rooy (CDA), Poppe (SP), Van 't Riet(D66), Duivesteijn (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Roethof (D66), M. Vos (Groenlinks), Verkerk (AOV), Van Zuijlen (PvdA), Van Waning (D66), Keur (VVD), Hofstra (VVD).

Plv. leden: Blauw (VVD), Van Gelder (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Dankers (CDA), Van der Linden (CDA), vacature (D66), Zijlstra (PvdA), Terpstra (CDA), Huys (PvdA), Korthals (VVD), Esselink (CDA), vacature (CD), Hillen (CDA), H. Vos (PvdA), Remkes (VVD), Leerkes (U55+), Witteveen-Hevinga (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Rosenmöller (Groenlinks), Aiking-van Wageningen (AOV), Valk (PvdA), Hoekema (D66), Klein Molekamp (VVD), Te Veldhuis (VVD).

Naar boven