24 107
Herziening van de Wet wapens en munitie

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Bij Kabinetsmissive van 19 juli 1994, No. 94 005740, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende herziening van de Wet wapens en munitie.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 19 juli 1994, No. 94 005740, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State, zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 december 1994, No. W03.94 0445, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

1. In het op 19 november 1991 aan de Minister van Justitie aangeboden rapport van de werkgroep vuurwapencriminaliteit van de Recherche Advies Commissie, getiteld «De bestrijding van vuurwapencriminaliteit op de korrel genomen», komt onder punt 8.1 de volgende passage voor:

«De verwachting bestaat dat, ten gevolge van de geïntensiveerde politiële samenwerking, vanuit het buitenland ook meer en meer verzoeken zullen binnenkomen om na te gaan aan wie in ons land een bepaald vuurwapen is verkocht; m.a.w. het traceren van de verkoopweg. De huidige decentrale registratie van vuurwapens bij het hoofd van de plaatselijke politie maakt het beantwoorden van dit soort verzoeken bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk. Aan de plannen om binnen afzienbare termijn tot realisering van een nationaal wapenregister te komen, waarin opgenomen alle (legaal) voorhanden gehouden vuurwapens en hun eigenaren of bezitters, zal dan ook serieuze aandacht moeten worden gegeven.».

In de inleiding van de memorie van toelichting wordt weliswaar naar dit rapport verwezen, maar de Raad van State mist een uiteenzetting omtrent de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van de invoering van een nationaal wapenregister als door de commissie bepleit. In de memorie van toelichting zou aan dit punt aandacht dienen te worden besteed.

1. De Raad van State mist een uiteenzetting omtrent de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van de invoering van een nationaal wapenregister als door de Recherche Advies Commissie bepleit.

Ik merk dienaangaande in de eerste plaats op dat de eventuele invoering van een nationaal wapenregister niet noodzakelijkerwijs een formeelwettelijke grondslag in de Wet wapens en munitie behoeft. Reeds daarom is op dit punt niet verder ingegaan in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.

Overigens merk ik in dit verband op dat in 1994 een onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijkheid en de wenselijkheid voor de ontwikkeling van een geautomatiseerd (landelijk) wapenregistratiesysteem. Daartoe is een zogenoemde definitiestudie uitgevoerd. In het bijzonder is onderzocht of een dergelijk wapenregistratiesysteem een effectievere bestrijding van het illegaal wapenbezit en de illegale wapenhandel tot gevolg zou hebben. Tevens is onderzocht of de internationale gegevensuitwisseling ingevolge Richtlijn nr. 91/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256/51) daartoe noopte.

Op basis van de resultaten van de definitiestudie en de reacties daarop van diverse uitvoeringsdiensten en belangenorganisaties, ben ik tot het oordeel gekomen dat de ontwikkeling van een geautomatiseerd (landelijk) wapenregistratiesysteem niet opportuun is. De definitiestudie heeft niet aangetoond hoe en in welke mate een dergelijk systeem een positief effect zou hebben op de bestrijding van vuurwapencriminaliteit. Aan de verplichting tot internationale gegevensuitwisseling kan thans ook zonder een dergelijk systeem op bevredigende wijze worden voldaan. Ofschoon uit de definitiestudie naar voren komt dat het bedoelde systeem op zichzelf tot een betere informatievoorziening bij de politie leidt, wegen de met de ontwikkeling en het operationeel houden daarvan gepaard gaande financiële en personele middelen niet op tegen het te verwachten rendement van een geautomatiseerd (landelijk) wapenregistratiesysteem.

Hierbij teken ik nog aan dat de uitvoering van de Wet wapens en munitie, daaronder begrepen de bestaande registratie van wapens, ingevolge de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 op 1 april 1994 is overgegaan van de ongeveer 650 hoofden van plaatselijke politie naar de 25 politieregio's. Deze overgang in de uitvoeringstaken levert een aanmerkelijke verbetering op betreffende de informatievoorziening bij de politie op het gebied van wapens.

2. Voorgesteld wordt in artikel 31, eerste lid, de zinsnede «aan een persoon die zijn woonplaats of feitelijk verblijf in Nederland heeft en die niet overeenkomstig artikel 26, derde lid, of artikel 27 gerechtigd is het wapen of de munitie voorhanden te hebben» te schrappen. Artikel 31 zal dan als volgt gaan luiden: «Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen.».

In de toelichting op artikel I, onderdeel BB, wordt gesteld dat de genoemde zinsnede overbodig is. Indien de persoon, aan wie een wapen of munitie wordt overgedragen, zich niet in Nederland bevindt, is – aldus de memorie van toelichting – ofwel een consent tot uitgaan noodzakelijk dan wel is de wet niet van toepassing op grond van het strafrechtelijk territorialiteitsbeginsel. Deze motivering heeft de Raad niet overtuigd. De Nederlandse strafwet is immers mede van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht). Overtreding van het verbod van artikel 31, eerste lid, is een misdrijf terwijl voorts aannemelijk is dat het in dat artikel strafbaar gestelde feit in de meeste landen eveneens strafbaar zal zijn.

Van groter belang voor de schrapping van de genoemde zinsnede is naar het oordeel van de Raad de omstandigheid dat niet de woonplaats maar de plaats waar het delict is gepleegd bepalend is voor de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet. Zo zal bij overdracht per post van een pakket vanuit Nederland naar een ander land de locus delicti onder omstandigheden Nederland kunnen zijn. De Raad is van mening dat de memorie van toelichting op dit punt in elk geval nog eens kritisch moet worden bezien.

2. Overeenkomstig het advies van de Raad is in de toelichting bij artikel I, onderdeel BB, betreffende de wijziging van artikel 31 van de Wet wapens en munitie, de verwijzing naar het strafrechtelijk territorialiteitsbeginsel geschrapt.

3. Ten aanzien van wapens en munitie van categorie I kent de wet een verbod tot verkrijging, met de mogelijkheid van ontheffing (artikel 13). De wet kent voorts een zogenaamd verlof tot verkrijging van wapens van categorie III (artikel 32). Voor categorie III ontbreekt evenwel een uitdrukkelijk verbod zoals dat wel voor categorie I geldt. Voorts doet zich de vraag voor of een verbod om te verkrijgen eveneens zou moeten gelden voor wapens van categorie II. Aan deze punten dient, door aanpassing van de wettekst onderscheidenlijk door een nadere uiteenzetting in de memorie van toelichting, aandacht te worden besteed.

3. De Raad van State werpt de vraag op of behalve voor wapens van categorie I ook een verbod tot verkrijging zou moeten gelden voor wapens en munitie van de categorieën II en III.

Wapentransacties bestaan uit een actief overdragen en een passief verkrijgen. De handeling «verkrijgen» vormt daarmee het spiegelbeeld van de handeling «overdragen» In de bestaande en niet gewijzigde systematiek van de Wet wapens en munitie is er voor gekozen om het actief overdragen strafbaar te stellen en niet het passief verkrijgen. Zo bevat artikel 1 van de wet dan ook wel een definitie van overdragen, maar niet van verkrijgen. De ratio hiervan is dat degene die niet gerechtigd is tot het voorhanden hebben van wapens per definitie niet gerechtigd is tot het verkrijgen daarvan, zodat een afzonderlijke strafbaarstelling van het verkrijgen – naast de strafbaarstelling van het voorhanden hebben – niet zinvol is. Zo is dan ook niet strafbaar de verkrijger van een wapen maar de overdrager van een wapen, indien de transactie wordt verricht zonder inontvangstneming van het vereiste verlof tot verkrijging (zie artikel 31, derde lid, van de Wet wapens en munitie). In wezen is het in artikel 13 neergelegde verbod tot verkrijging van wapens van catergorie I – naast het daarin genoemde verbod van het voorhanden hebben – een overbodige bepaling. Ik stel daarom voor om de verwijzing naar het verkrijgen van wapens van categorie I in artikel 13 – als zijnde overbodig alsnog te schrappen (zie artikel I, onderdeel L, van het wetsvoorstel).

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen. Daarnaast zijn in de memorie van toelichting nog enkele redactionele wijzigingen van ondergeschikte aard aangebracht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 6 december 1994, no. W03.94 0445, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 22, eerste lid, ten aanzien van de vergunning tot vervoer, een verwijzing opnemen naar artikel 9, vierde lid.

– Paragraaf 3 van de Wet wapens en munitie aanpassen aan het gegeven dat munitie van categorie I wordt afgeschaft (artikel 2, tweede lid).

– In artikel 24, aanhef, na «verlof» invoegen: «tot vervoer», aangezien de wet ook andere soorten van verlof kent.

– In artikel IV na «(Flora- en faunawet)» invoegen: (Kamerstukken II 23 147). Voorts de woorden «en in werking treedt» schrappen (aanwijzing 252 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In de toelichting op artikel I, onderdeel L, de zinsnede «de wet is niet bedoeld om het Haagse circuit te regelen» wijzigen in: het is niet nodig dat de wet op dit punt het overleg tussen ministeries regelt.

– In de toelichting, onder «Inleiding», «gebruiksvriendelijk» wijzigen in: gebruikersvriendelijk.

– In bijlage I, artikel 26, tweede lid, onderdeel b, «de Flora- en faunawet» wijzigen in: de Jachtwet.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven