24 104
Voorlopige Rekening 1994

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 1995

Onlangs deed u mij het verzoek van de heer Terpstra toekomen om informatie over de doorwerking van de belastingrealisatie 1994 naar latere jaren (zie bijlage).

Gaarne zou ik willen verwijzen naar bijlage 3 van de Voorlopige Rekening 1994, waar een aanduiding van deze doorwerking wordt gegeven. De Voorlopige Rekening betreft uitsluitend de realisatie 1994 en implicaties daarvan; een integraal beeld voor de navolgende periode komt aan de orde naar aanleiding van het Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE

Aan de Minister van Financiën

's-Gravenhage, 1 maart 1995

Hierbij zend ik u het stenografisch verslag van het ordedebat van heden toe.

Met deze brief breng ik het verzoek van de heer Terpstra over en vraag u mij te willen berichten of u aan dit verlangen kunt voldoen.

Met vriendelijke groet,

W. J. Deetman

De voorzitter: Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks): Voorzitter! De slag om de besteding van de belastingmeevaller is in het kabinet begonnen. De vraag is of het een schijngevecht is, waarbij het vooral om de gunst van de kiezer gaat, of dat het echt gaat om de mensen die met een laag inkomen moeten rondkomen. De minister-president zei eind vorige week dat een deel van de extra inkomsten moet worden besteed aan «koopkrachtverbetering voor de laagstbetaalden».

Dat klinkt prettig, maar het gaat om de dagen. Die daden zijn nodig omdat het om een grote groep mensen gaat die toch al zeer lang in de hoek zit waar de klappen vallen. Ik vraag de Kamer dan ook om toestemming om de minister-president te interpelleren over zijn uitspraken over de koopkrachtverbetering voor de laagstbetaalden en de consequenties hiervan dit jaar en misschien zelfs volgend jaar.

De heer Van der Ploeg (PvdA): Voorzitter! Wij hebben in principe geen bezwaar tegen de aangevraagde interpellatie. Wij wijzen er wel op dat het kabinet de komende maanden nog de nodige informatie moet verzamelen om een goede beslissing over de groeimeevallers te kunnen nemen. Allereerst is het belangrijk om te weten hoe structureel deze zijn; daarover is nog geen kennis van zaken. Een interpellatiedebat is mogelijk, maar wij vinden het niet erg nodig.

De heer Terpstra (CDA): Voorzitter! Het debat over de belastingmeevallers is mede veroorzaakt door de inhoud van de februarinota, waarin staat dat er in 1994 een belangrijke belastingmeevaller blijkt te zijn geweest. Het toenmalige kabinet heeft het achteraf dus nog beter gedaan dat het CDA al dacht. Er is nu een discussie over de vraag of die belastingmeevaller er ook in de komende jaren is. Vooruitlopend op het verzoek van de heer Rosenmöller, dat wij in principe steunen, ontvangen wij graag een brief van de Minister van Financiën, waarin staat in hoeverre de belastingmeevaller doorwerkt in 1995 en 1996.

De heer Beelaerts van Blokland, de Commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht, mijn provincie en ook de provincie waar de heer Rosenmöller woont, heeft een beroep op ons gedaan om de provinciale-statenverkiezingen te houden in het licht van het kiezen van het provinciale bestuur en ze niet te vermengen met nationale zaken. De heer Wallage heeft een oproep aan werkgevers gedaan om zich te gedragen overeenkomstig het nationale belang. Ik herhaal deze oproep voor de regeringsfracties. Het is hoogstwaarschijnlijk niet in het nationale belang dat iedereen veel geld uitgeeft vóór de provinciale-statenverkiezingen. Ik vraag de heer Rosenmöller daarom of hij ermee kan instemmen dat het interpellatiedebat op z'n vroegst op 9 maart maart wordt gehouden. Dan voldoen wij zowel aan de wens van de Commissaris van de Koningin als aan die van de heer Wallage.

De heer De Korte (VVD): Voorzitter! Ik wijs de heer Rosenmöller erop dat de voorlopige rekening een procedure ondergaat. Eerst spreekt de algemene commissie voor de Rijksuitgaven zich erover uit, meestal met vragen die nadere specificatie van het kabinet vergen. Daarmee kan het kabinet ook onzekerheden wegnemen die bij de heer Rosenmöller bestaan. Afhankelijk van de antwoorden kunnen wij bepalen of wij dat onderwerp op de agenda zetten.

Voor de heer Rosenmöller kan er dan reden zijn om het op de agenda te zetten. Het lijkt mij dus allemaal erg voorbarig. Het is op z'n minst voorbarig, de belastingmeevallers nu al uit te delen, terwijl er tot op heden van mag worden uitgegaan dat zij grotendeels niet structureel zijn. Kan de heer Rosenmöller zich hierover niet een iets langere adem toemeten?

De heer Ter Veer (D66): Mijnheer de Voorzitter! Ook de fractie van D66 meent dat het prematuur is om nu een debat te hebben zoals is aangevraagd. Wij denken dat het regeerakkoord op zichzelf duidelijke richtlijnen geeft en dat daarover op zichzelf ook geen misverstand behoeft te bestaan. Wij sluiten ons dus aan bij hetgeen door de woordvoerder van de VVD is opgemerkt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks): Voorzitter! Ik kan de heer Terpstra geruststellen: ik zou dat debat ook nog wel op 10 maart willen voeren, maar dan had de minister-president die uitspraak op 9 maart moeten doen en niet vorige week vrijdag. En daar gaat het om. De minister-president heeft een aantal uitspraken gedaan. Wij dienen hem ook op dat soort uitspraken te controleren, zeker als dat leidt tot de nodige politieke commotie in de coalitie. Het heeft dus ook niets te maken met het vertroebelen van provinciale-statenverkiezingen. Ik zou willen willen dat al die parlementariërs hier net zo actief waren als ik de afgelopen weken. Want dat is gewoon het werk dat wij hier horen te doen. Het heeft dus niets te maken met statenverkiezingen of met het geven van een landelijke impact aan de statenverkiezingen. Ik reageer op de uitspraken van de minister-president.

Als de heer Ter Veer vindt dat ik prematuur om een debat vraag, kan hij beter zeggen dat de minister-president voorbarig was met zijn uitspraken. Dan was het in ieder geval eerlijk geweest. Dan was het ook inhoudelijk. Nogmaals, ik reageer op de uitspraken van de minister-president. Ik denk dat dat ons werk is en in die zin handhaaf ik mijn verzoek.

Nog een opmerking in de richting van collega De Korte, die hier een heel procedurele opmerking maakt, terwijl ik in de krant allerlei politieke opmerkingen lees. Laat hij die politieke opmerkingen ook hier maken. In de vorige kabinetsperiode heeft de VVD-fractie voortdurend gezegd dat de discussie in het land ook in deze vergaderzaal moet plaatsvinden. Wees dan consequent en doe mee.

En in de richting van de fractie van de Partij van de Arbeid: uw terughoudende opstelling verbaast mij een beetje. U zult mijn verzoek om een debat niet tegenwerken. Dat vind ik prettig. Maar het is toch ook de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid, de heer Wallage, geweest die in Beverwijk nota bene sprak over een forse koopkrachtverbetering voor de laagstbetaalden. Mag ik, maar mogen vooral die laagstbetaalden zelf weten wat het dan in 1995 oplevert? Daarover zou ik de minister-president een enkele vraag willen stellen. En als dit allemaal onbeantwoord blijven, zullen wij daaraan politieke conclusies verbinden.

De voorzitter: Allereerst stel ik voor, tegemoet te komen aan het verzoek van de heer Rosenmöller om te mogen interpelleren. Ik stel voor, dit punt aan de agenda van morgen toe te voegen en de spreektijden vast te stellen op telkens 5 minuten.

Vervolgens is mij opgevallen dat de heer Terpstra om een brief heeft gevraagd. Wat dat verzoek betreft, stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Wij zullen wel merken of de vragen voor of tijdens dat interpellatiedebat worden beantwoord of daarna.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven