nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 maart 1995
Bij brief van 2 maart 1995 heeft de Algemene Rekenkamer mij haar rapport
«Derde-geldstroomactiviteiten bij Universiteiten» doen toekomen.
Derde-geldstroomactiviteiten op het gebied van onderwijs en onder- zoek
maken een integraal onderdeel uit van de taken van de universiteit. Daarmee
geeft de universiteit invulling aan de wettelijke opdracht kennis over te
dragen ten behoeve van de maatschappij.
De omvang van de derde-geldstroomactiviteiten bedraagt volgens de inventarisatie
van de Algemene Rekenkamer Mf 958, wat overeenkomt met 17% van de totale inkomsten
van de universiteiten. De derde-geldstroominkomsten zijn in de loop der jaren
voor de universiteiten steeds belangrijker geworden, mede onder druk van de
steeds weerkerende – helaas noodzakelijk – bezuinigingen.
Op zichzelf is de toename in de omvang van de derde-geldstroomac-tiviteiten
positief te waarderen. Daarmee komt immers tot uitdrukking dat door de universiteiten
verricht onderzoek van steeds groter belang wordt voor de samenleving. Daarbij
wil ik niet onvermeld laten dat de derde-geldstroomactiviteiten een belangrijke
bijdrage leveren aan de werkgelegenheid.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK) schetst een beeld van de
wijze waarop de universiteiten en de minister omgaan met het fenomeen derde-geldstroomactiviteiten.
De kritiek van de ARK richt zich in het bijzonder op het tekortschietende
financieel beheer van derde-geldstroomactiviteiten en het toezicht daarop,
waardoor naar het oordeel van de ARK de mogelijkheid bestaat dat niet-doorberekende
kosten van derde-geldstroomactiviteiten ten laste komen van de rijksbijdrage.
Het financieel beheer van derde-geldstroomactiviteiten behoeft dan ook verbetering.
De kritiek van de ARK neem ik uiteraard serieus. De financiële huishouding
van de universiteiten moet op orde zijn, onverschillig de bron van de inkomsten.
Het financieel beheer dat door of, in geval van deconcentratie van beheer
naar facultaire beheerseenheden, namens het college van bestuur wordt gevoerd,
moet voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.
Er moet bij het college van bestuur zicht bestaan op de gesloten contracten,
er moet in zijn voorzien dat de door de universiteit gevraagde prijzen op
verantwoorde wijze worden vastgesteld en de inkomsten uit de derde-geldstroom
moeten volledig worden verantwoord.
Hierbij kan de in het rapport van de ARK opgenomen handleiding voor de
universiteiten bij het financieel beheer van derde-geldstroomactiviteiten
een belangrijk hulpmiddel zijn.
De conclusies van de ARK geven mij aanleiding spoedig in overleg te treden
met de universiteiten over de noodzakelijke verbeteringen die door hen in
het financieel beheer van de derde-geldstroomactviteiten moeten worden aangebracht.
Bovendien zal ik de Richtlijn voor de inrichting van de begroting en het
verslag op basis van artikel 2.14 van de Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijk
onderzoek (WHW) op een aantal punten aanscherpen, waarbij het uitgangspunt
is, dat een goed inzicht in de doelmatige besteding van de rijksbijdrage wordt
bevorderd wanneer in grote lijnen duidelijk is wat de kosten en opbrengsten
van derde-geldstroomactiviteiten zijn.
Het mag uiteraard niet zo zijn dat de taken van de universiteiten waarvoor
de rijksbijdrage gegeven wordt in het gedrang komen of zelfs maar de indruk
ontstaat dat de rijksbijdrage wordt aangewend voor activiteiten voor derden.
Daarnaast zal in het verslag duidelijk moeten worden gemaakt op welke
wijze de universiteit omgaat met zgn. gelieerde instellingen, d.w.z. rechtspersonen
waarmee de universiteit een financiële binding heeft.
Het toezicht van de minister op het beheer van de financiën door
het college van bestuur, waaronder de derde-geldstroomactiviteiten, zal vooral
vorm moeten krijgen door middel van de review van de ministeriële accountant.
Daartoe is het noodzakelijk dat in de afspraken over de inhoud van de
controle door de in artikel 2.9, derde lid, van de WHW bedoelde accountant
expliciet aandacht wordt besteed aan het financieel beheer van de derde-geldstroom.
Het controleprotocol zal daarop spoedig worden aangepast.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen