nr. 99
MOTIE VAN DE LEDEN WAGENAAR EN ATSMA
Voorgesteld 10 april 2002
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat uit het in opdracht van de Kamer verrichte onderzoek
naar de gang van zaken rond de Nederlandse UMTS-veiling blijkt dat het ministerie
van Verkeer en Waterstaat «zich bij het opstellen van de procesbeschrijving
en verantwoording zoals die op 4 september naar de Kamer werd gestuurd, heeft
laten adviseren door een PR-bureau»;
constaterende, dat dit PR-bureau het wenselijk achtte om «binnen
de grenzen van eerlijkheid» een beeld neer te zetten van een gedegen
voorbereiding van de veiling, met inzet van externe deskundigen;
constaterende, dat uit het onderzoek in opdracht van de Kamer blijkt dat
er bij de gedegenheid van de voorbereiding van de veiling juist een aantal
kanttekeningen zijn te plaatsen;
overwegende, dat artikel 68 van de Grondwet voorziet in een inlichtingenplicht
van ministers en staatssecretarissen aan het parlement;
overwegende, dat het inhuren van PR-bureaus bij het vormgeven aan de invulling
van deze inlichtingenplicht een ongewenste ontwikkeling is;
verzoekt de regering de Kamer een uitputtend overzicht te geven, per ministerie
en per geval, van het mogelijk inhuren van PR-bureaus bij het opstellen en
verzorgen van informatievoorziening aan het parlement en daarover aan de Kamer
te berichten voor het algemeen overleg over de toekomst van de overheidscommunicatie
op 17 april a.s.,
en gaat over tot de orde van de dag.
Wagenaar
Atsma