24 095
Frequentiebeleid

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 9 juli 1999

Bij brief van 16 april 1999 (24 095, nr. 22) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de diverse technische onderzoeken die ten grondslag zouden moeten liggen aan de voorgenomen heruitgifte van omroepfrequenties per 1 september 2000.

In deze brief heb ik u gemeld dat verschillende partijen kritiek hadden op de door TNO uitgevoerde onderzoeken en beweerden dat door toepassing van nieuwe technieken meer mogelijkheden voor commerciële omroepen gevonden zouden kunnen worden. Deze kritiek is in eerste instantie vooral geuit van de zijde van de commerciële omroep en Broadcast Partners. Daarnaast is ook door de Nozema (eerder dit jaar) naar voren gebracht dat door toepassing van nieuwe technieken aanzienlijk meer frequentieruimte voor commerciële omroep beschikbaar zou kunnen komen. Daarbij zouden dezelfde uitgangspunten ten aanzien van kwaliteit als in het TNO-onderzoek gehandhaafd kunnen blijven. Broadcast Partners had haar claim onderbouwd met een rapport. Ik heb TNO gevraagd om een oordeel over dit rapport, alsmede over de door Broadcast Partners gedane claim. In voornoemde brief van 16 april 1999 heb ik u hierover reeds geïnformeerd.

TNO is van oordeel dat het niet wenselijk is om een volledige herplanning op nationale schaal te baseren op de tot op heden bekende meetresultaten uit de lopende experimenten. Ook de NOS heeft mij in een brief van 1 april 1999 laten weten het afbreukrisico bij een volledige herplanning op basis van nieuwe technieken, voor de ontvangstkwaliteit van de publieke omroep (die per definitie een 100% bereik dient te hebben), onevenredig groot te vinden.

Ondanks deze oordelen over de door Broadcast Partners en Nozema gedane claims, bleven de twijfels over de technische basis van het FM-frequentie-onderzoek van TNO aanhouden. Deze gaven mij aanleiding voor een nader gesprek met een aantal betrokkenen.

In vervolggesprekken heeft Nozema aangegeven dat een volledige herplanning met behulp van nieuwe technieken een zeer lange implementatietijd (mogelijk zelfs tot meer dan drie jaar) zou vergen, als gevolg van onder meer een aanzienlijke uitbreiding van het benodigde aantal opstelpunten. Dit geldt met name voor de publieke omroep. Bovendien zou de berekening van een dergelijke volledige herplanning op zich al meer tijd vergen dan oorspronkelijk door Nozema was voorzien. Daarnaast is uit mijn contacten met een aantal buitenlandse deskundige partijen gebleken dat zij van oordeel zijn dat een volledige herplanning met nieuwe technieken een te groot afbreukrisico heeft, maar dat aan de andere kant een herplanning met nieuwe technieken voor een beperkt deel van het FM frequentiespectrum wèl perspectief biedt.

Nozema heeft haar oorspronkelijke benadering en claim nogmaals bezien en is tot de conclusie gekomen dat een beperkte toepassing van nieuwe technieken bij de her-planning van de FM-omroepband reëler kansen biedt op meer frequentieruimte.

Conceptueel komt deze beperkte toepassing erop neer dat er weliswaar van nieuwe technieken gebruik wordt gemaakt, maar niet voor het gehele FM-spectrum. Daarbij wordt de publieke omroep (lokaal, regionaal en landelijk) gepland zoals dat is berekend volgens de TNO «zero base»-methode. Voor het overige domein wordt gebruik gemaakt van nieuwe technieken. Deze worden daarbij ook gevalideerd. Bij deze werkwijze worden verschillende scenario's voor de samenstelling van frequentiepakketten op-gesteld. TNO heeft inmiddels aangegeven positief te staan tegenover een onderzoek dat zich baseert op de hierboven geschetste aanpak.

Onafhankelijk hiervan heeft ook Broadcast Partners in een eerder stadium reeds een voorstel voor een dergelijke planningsmethodiek bij mij ingediend.

Al met al ben ik van mening dat bij deze benadering, mits bij de herplanning doorlopend kwaliteitsbewaking en validering van aannames plaatsvindt, er een reële kans bestaat dat een groter publieksbereik beschikbaar komt voor commerciële omroep dan bij een herplanning met conventioneler technieken.

Een en ander brengt met zich mee dat ik in alle redelijkheid niet over kan gaan tot een verdeling van frequentiepakketten op basis van het TNO-onderzoek, voordat ik Nozema en Broadcast Partners in de gelegenheid heb gesteld om te komen tot een uitwerking van de door hen te presenteren alternatieve frequentieplanning. Voorwaarde daarbij is, dat de frequentieplanning in consensus met de beide operators moet worden uitgevoerd, onder regie van de RDR en met een bijdrage van TNO ten aanzien van de validering van de ontvangstkwaliteit; zonodig zal ik daarbij een (buitenlandse) onafhankelijke derde partij inschakelen.

Op grond van de tot nu toe gevoerde gesprekken met betrokken marktpartijen heb ik de indruk dat bij de uiteindelijke gebruikers van de frequentiepakketten een breed draagvlak kan worden verworven om de mogelijkheden van deze alternatieve frequentieplanning te onderzoeken. Daarvan uitgaande, zal ik dit onderzoek starten. Overigens zal ik pas op basis van de verkregen resultaten, definitief beslissen welke van de technische oplossingsrichtingen (oorspronkelijke TNO-planning of het genoemde alternatief) gekozen wordt.

Deze keuze zal slechts ten gunste van de alternatieve frequentieplanning kunnen uit-vallen indien in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat daarmee een aanmerkelijke toename van het publieksbereik ten behoeve van de commerciële omroep wordt gerealiseerd, met een gevalideerde ontvangstkwaliteit in de berekende verzorgingsgebieden. Bij deze afweging zal ook het implementatietraject van beide voorstellen (TNO en het te onderzoeken alternatief) in de overweging worden betrokken.

Over de aanpak van deze uitwerking van een frequentieplanning met behulp van nieuwe technieken ben ik thans in overleg met de betreffende technische instellingen en met andere (publieke en commerciële) betrokkenen. Hiermee beoog ik te komen tot een zo groot mogelijke overeenstemming tussen de diverse partijen over hetgeen uiteindelijk op grond van deze herplanning realiseerbaar zal blijken. Dit herplanningsproces moet aan het eind van dit jaar zijn afronding hebben, waarna de definitieve besluitvorming rond «zero base» (beschikbaarheid van landelijke commerciële pakketten, niet-landelijke commerciële frequenties, verdeling van landelijk publieke netten over FM en AM, etc.) begin 2000 kan plaatsvinden. Het planningsproces van frequenties zal zich in de toekomst blijven ontwikkelen. Een alternatieve frequentieplanning zal derhalve op termijn (na een redelijk groot aantal jaren) ook op de frequenties kunnen worden toegepast die aan de publieke omroep beschikbaar worden gesteld. Daarvoor zal de medewerking van de publieke omroep worden gevraagd onder de conditie dat voor die partij een 100% bereik en een goede ontvangstkwaliteit gegarandeerd blijft.

Aangezien pas na deze besluitvorming de internationale coördinatie van nieuwe frequenties kan starten, zal eerst begin 2001 de uitgifte van vergunningen voor het gebruik van frequenties plaatsvinden. Een en ander impliceert dat, naar ik in alle redelijkheid op dit moment kan verwachten, de ingebruikneming van frequenties c.q. de nieuwe planning omstreeks een jaar later plaats vindt dan oorspronkelijk gepland. Rekening houdend met deze vertraging zal ik mij beraden over de noodzaak om de huidige vergunningen te verlengen. In de loop van het najaar van 1999, op het moment dat meer inzicht bestaat over het daadwerkelijk beschikbaar komen van meer frequentie-ruimte en/of grotere frequentiepakketten, zal ik u nader informeren over een meer geconcretiseerde planning van het vervolg. Daarbij zal ik tevens definitief ingaan op de positie van de huidige vergunninghouders wier vergunning op 1 september 2000 afloopt.

Naast deze informatie over de stand van zaken met betrekking tot de «zero base»-planning van de FM-frequenties informeer ik u middels twee technische onderzoeks-rapporten (bijlage 1 en 2) over de mogelijkheden ter verbetering van de spectrumefficiëntie van de middengolf omroepband (AM). Momenteel worden in Nederland via AM-frequenties in totaal circa 80 miljoen potentiële luisteraars bereikt. Technisch gezien zou dit aantal kunnen oplopen tot ongeveer 120 miljoen. Dit getal is echter met onzekerheden omgeven vanwege de realiseerbaarheid van nieuwe AM-opstelpunten (door de benodigde bouw- en milieuvergunningen). Bij de uiteindelijke besluitvorming rond «zero base» zullen de resultaten van het onderzoek naar AM-frequenties worden betrokken.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven