24 095
Frequentiebeleid

nr. 2
NOTA

Inhoudsopgave

1Inleiding2
   
2Methodiek van het nieuwe frequentiebeleid3
   
3Het internationale frequentiebestemmingsplan4
   
4Het nationale frequentieverdelingsplan4
   
5Frequentietoewijzing6
5.1Algemene eisen bij frequentietoewijzing6
5.2Verdelingsinstrumenten6
   
6Inzet van instrumenten voor frequentietoewijzing8
   
7Overgangsregeling11
   
8Beheer en bekostiging11
   
9Slot12

1. Inleiding

Burgers, bedrijven en de overheid maken dagelijks gebruik van telecommunicatiediensten. Deze diensten kunnen slechts tot stand komen met behulp van telecommunicatie-infrastructuur. Er zijn grofweg twee verschijningsvormen van deze infrastructuur, namelijk de draadgebonden (of kabel) infrastructuur en de draadloze infrastructuur. De laatste maakt gebruik van het radio-frequentiespectrum. Zowel de draadgebonden als de draadloze infrastructuur zijn een integraal onderdeel van de (openbare) telecommunicatie-infrastructuur. Alhoewel theoretisch gezien het radiofrequentiespectrum onbeperkt lijkt, kan praktisch gesproken niet de hele frequentieruimte worden benut vanwege de fysische eigenschappen van elektromagnetische golven en de beschikbare technologie. In de praktijk is er dus sprake van eindigheid van de frequentieruimte, hetgeen kan leiden tot schaarste. Door ontwikkelingen in de technologie (bijvoorbeeld digitalisering) kan de schaarste enigszins worden bestreden, maar door de toenemende vraag naar draadloze communicatie (en dus frequenties) blijft de praktisch bruikbare omvang van de frequentieruimte (met de gewenste eigenschappen) beperkt.

De hoofdlijnen van het telecommunicatiebeleid zijn geschetst in de Hoofdlijnennotitie (kamerstukken II, 1993–1994, 21 693, nr. 13–14). Daarin is ook aangegeven dat ontwikkelingen nopen tot een geheel nieuwe benadering van de telecommunicatie-infrastructuur en dat voor de regelgever de verschillende telecommunicatie-infrastructuren in beginsel aan elkaar gelijk zijn. Verder wordt uitgegaan van het principe van scheiding tussen infrastructuur en diensten. In de Hoofdlijnennotitie wordt het zogenaamde «3-lagenmodel» gehanteerd dat het denkmodel is waarop de structuur van de nieuwe telecommunicatiewetgeving gebaseerd zal zijn (bijlage 1).1 Hierin onderscheidt men drie niveaus: (1) infrastructuur; (2) netwerkdiensten; (3) toegevoegde-waardediensten. Een dergelijke benadering beoogt de onderlinge uitwisselbaarheid en een efficiënt en marktconform gebruik van de telecommunicatie-infrastructuren te bevorderen en meer ruimte te scheppen voor de ontwikkeling en het gebruik van diensten.

De in de Hoofdlijnennotitie neergelegde uitgangspunten zijn tevens van toepassing op het nieuwe frequentiebeleid. Van deze uitgangspunten zal alleen worden afgeweken indien dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld indien internationale verplichtingen daartoe nopen.

Het radio-frequentiespectrum, ook wel aangeduid als de «etherfrequenties», is een natuurlijke hulpbron waarmee draadloze telecommunicatie mogelijk is. Toepassingsgebieden zijn o.a. straalverbindingen in de telecommunicatie-infrastructuur, netwerken voor mobiele telecommunicatie, omroep, mobiele telecommunicatie voor taken van defensie, politie, brandweer e.d. en wetenschappelijk onderzoek.

De bijlagen 2 en 31 geven een overzicht van de huidige frequentieverdeling naar gebruikscategorieën, gesplitst naar spectrumdelen.

Er is de laatste jaren sprake van een toenemende vraag naar etherfrequenties ten behoeve van communicatiedoeleinden, in het bijzonder voor mobiele telecommunicatie en omroep.

Ook maken ontwikkelingen in de (inter)nationale telecommunicatiesector een evaluatie en herziening van het beleid voor etherfrequenties nodig: liberalisering van de telecommunicatiesector, technologische ontwikkelingen, nieuwe vormen van dienstverlening, veranderende internationale verhoudingen en veranderende taken.

Bij het frequentiebeleid gaat het in hoofdzaak om een vraagstuk van verdeling van deze eindige (en soms schaarse) middelen over een groot aantal verschillende categorieën van gebruik en, binnen deze categorieën, om de verdeling over de verschillende gegadigden.

Het huidige beleid biedt geen adequaat antwoord op dit verdelingsvraagstuk in het licht van de geschetste ontwikkelingen. Er is een aantal tekortkomingen in het huidige beleid. Deze hebben o.a. betrekking op het ontbreken van voldoende transparantie bij de verdeling van frequenties, onvoldoende invloed van (potentiële) gebruikers op frequentietoewijzingen, het ontbreken van een duidelijke, wettelijk gefundeerde verdeling van bevoegdheden een verantwoordelijkheden en het ontbreken van een adequaat toewijzings- en planningsinstrumentarium.

Een meer zakelijke benadering van het verdelingsvraagstuk en een efficiënter gebruik van etherfrequenties is noodzakelijk. Een meer marktconforme benadering van het verdelingsvraagstuk zal hierin een rol moeten spelen. Een nadere studie, die in 1995 voltooid zal worden, zal moeten aangeven wat de meest wenselijke en adequate vorm daarvoor is.

De geschetste ontwikkelingen en de toenemende vraag naar frequenties zijn voor mij reden voorstellen te doen voor alternatieve en additionele beleidsinstrumenten. Ik wil het moment van de op handen zijnde herziening van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aangrijpen om deze voorstellen voor een nieuw frequentiebeleid te realiseren.

Bij het formuleren en invullen van de beleidsvoornemens in het frequentiebeleid als onderdeel van het algemene telecommunicatie-infrastructuurbeleid, heb ik de volgende doelstelling: «Het bevorderen van een zodanig gebruik van het frequentiespectrum dat een adequate bijdrage wordt geleverd aan maatschappelijke, economische en culturele belangen in Nederland onder waarborging van de veiligheid van de Staat, met inachtneming van internationale verplichtingen die Nederland heeft.

Deze doelstelling vereist een transparant beleid met objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria voor frequentieverdeling gericht op een effectieve verdeling en efficiënt gebruik van etherfrequenties.

2 Methodiek van het nieuwe frequentiebeleid

Het nieuwe frequentiebeleid krijgt op drie niveaus gestalte:

Ten eerste worden er in internationaal verband (in de wereldwijde internationale Telecommunicatie Unie, een gespecialiseerde organisatie van de VN, maar ook in Europees verband) bindende afspraken gemaakt over de verdeling van de etherfrequenties in banden voor verschillende radiodiensten. Dit is niet alleen een verdeling naar technisch gebruik, maar ook naar toepassingen.

Voorbeelden: omroep, maritieme dienst, mobiele dienst, luchtvaart, defensie, etc.

De verdeling naar deze diensten en toepassingen wordt in internationaal verband op hoofdlijnen bepaald en vastgelegd in het internationale frequentiebestemmingsplan. Dit geeft een duidelijke richting aan het toegestane frequentiegebruik in Nederland. Toch blijft een zekere eigen, nationale, beleidsvrijheid bestaan.

Ten tweede gaat het om nationale invulling van de verdeling van de frequenties. Allereerst betreft het de nationale omzetting van de internationale afspraken. Daar waar internationaal frequenties zijn gereserveerd voor specifieke gebruikersgroepen moeten deze ook nationaal voor deze groepen beschikbaar zijn (bijvoorbeeld voor omroep, voor defensie, voor maritiem gebruik). Daar waar internationale bestemmingen voor een bepaald type gebruik (bijvoorbeeld landmobiele diensten) zijn vastgelegd moeten deze in principe ook nationaal zo worden bestemd. Vervolgens is er echter een nationale beleidsvrijheid voor verdeling over nationale gebruikscategorieën en gebruikersgroepen, bijvoorbeeld gebruik voor vitale overheidstaken en voor marktpartijen, gebruik voor publieke en commerciële omroep. Dit leidt tot het nationale frequentieverdelingsplan.

Ten derde gaat het dan om de feitelijke toewijzing van bepaalde frequenties binnen het nationale frequentieverdelingsplan aan organisaties en gebruikers. Om tot deze feitelijke frequentietoewijzing te komen stel ik een pakket aan instrumenten voor dat gebruikt kan worden om recht te doen aan voornoemde doelstelling (zie inleiding). Bovendien zullen toewijzingen voorzien worden van voorwaarden die voortvloeien uit een goed beheer.

3. Het internationale frequentiebestemmingsplan

Het internationale frequentiebestemmingsplan krijgt vorm in internationaal overleg (in het kader van de international Telecommunication Union, ITU, maar ook in Europees verband) waaruit bindende afspraken voortvloeien.

Het is derhalve zaak om waar mogelijk de internationale positie van Nederland te versterken. Ten behoeve van de Nederlandse delegaties in internationale vergaderingen zullen meer dan nu het geval is duidelijk richtlijnen en uitgangspunten worden geformuleerd op basis waarvan in deze vergaderingen stelling kan worden genomen. Deze richtlijnen en uitgangspunten zullen tot stand komen op basis van de resultaten van het gevoerde beleid en in overleg met belanghebbenden. De richtlijnen en instructies worden vastgesteld in de Ministerraad.

4. Het nationale frequentieverdelingsplan

In het nationale frequentieverdelingsplan worden, binnen de internationale kaders, de beschikbare etherfrequenties verdeeld over de nationale gebruikscategorieën en gebruikersgroepen.

Gezien de verscheidenheid aan belangen zullen de hoofdpunten van dit plan door de Minister van Verkeer en Waterstaat ter besluitvorming in de Ministerraad worden voorgelegd. Daarbij zal deze minister zonodig tevens voorstellen doen voor een herverdeling van frequenties tussen de verschillende categorieën van gebruik en gebruikersgroepen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat zal tweejaarlijks een nationaal frequentieverdelingsplan opstellen. Hierin wordt vastgelegd hoe de internationaal afgesproken frequentiebestemmingen in Nederland worden verdeeld over categorieën van gebruik. Deze verdeling zal worden afgestemd op een evenwichtige afweging van de verschillende belangen in Nederland. Bij die verdeling op hoofdpunten zal onderscheid worden gemaakt in de volgende hoofdcategorieën van gebruik.

1 Zakelijk gebruik: hierbij gaat het om frequentiegebruik door m.n. rechtspersonen voor eigen bedrijfsdoeleinden of voor het aanbieden van diensten aan derden. Frequenties zijn daarbij een hulpbron ten behoeve van economische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn: het exploiteren door KPN van straalverbindingen als onderdeel van de vaste telecommunicatie-infrastructuur; het exploiteren van een GSM-netwerk voor openbare mobiele telecommunicatie; het zelf gebruiken van een zogenaamd «gesloten net» door een taxicentrale.

2. Gebruik voor vitale overheidstaken: gebruik van frequenties ten behoeve van zogenaamde vitale overheidstaken, uitgevoerd door organen en diensten van de overheid of door particuliere organisaties. Dit begrip zal restrictief worden opgevat. Elk nationaal frequentieverdelingsplan (NFVP) zal een limitatief overzicht bevatten van de overheidstaken die onder deze hoofdcategorie gerangschikt moeten worden. Dit zijn taken op het gebied van Staatsveiligheid, defensie, openbare orde en veiligheid en luchtvaart- en maritieme veiligheid.

Deze vitale overheidstaken worden uitgevoerd door de krijgsmacht, politie en diensten belast met zorg voor de interne veiligheid van de Staat. Ook worden taken op het gebied van de veiligheid van de scheepvaart en luchtverkeersbegeleiding (nood-, spoed- en veiligheidsverkeer en navigatie), brandweer en rampenbestrijding tot de vitale overheidstaken gerekend.

Voorbeelden zijn: het via de «ether» communiceren binnen een militaire eenheid; het via de «ether» communiceren met elkaar van operationele politie-eenheden; de luchtverkeersbegeleiding van vliegtuigen.

3. Omroep: frequentiegebruik ten behoeve van publieke en commerciële radio- en tv-omroepdoeleinden in het kader van de uitvoering van de Mediawet.

4. Divers-gebruik: dit betreft een restcategorie van frequenties met een veelheid aan niet altijd identificeerbare gebruikers.

Voorbeelden zijn: gebruikers van afstandsbedieningen; radiozendamateurs; het gebruik van draadloze telefoons in en rondom het huis.

Het nationale frequentieverdelingsplan bevat in ieder geval een globaal overzicht van reeds toegewezen frequenties en van de aanwezige beleidsruimte. Voorts bevat het voorstellen om zonodig te komen tot een herverdeling over deze categorieën (en subcategorieën) van gebruik op grond van:

– mogelijk gewijzigde internationale kaders;

– de gesignaleerde behoeften;

– der gesignaleerde taakontwikkelingen (m.n. vitale overheidstaken);

– de onderkende technische ontwikkelingen;

– de verkregen resultaten van efficiency-onderzoek van frequentiegebruik;

– meer in het algemeen de resultaten van het gevoerde beleid.

Er is dus elke twee jaar een mogelijkheid tot herverdeling tussen de hoofdcategorieën van gebruik. Dit sluit echter niet uit dat er tussentijds gedeeld gebruik of uitwisseling tussen deze categorieën plaats vindt, vooropgesteld dat dit binnen de internationale en nationale kaders past.

Het is mijn voornemen om binnen een half jaar na het inwerkingtreden van de herziene telecommunicatiewet voor het eerst een nationaal frequentieverdelingsplan (NFVP) in de hiervoor beschreven opzet beschikbaar te hebben.

5 Frequentietoewijzing

5.1. Algemene eisen bij frequentietoewijzing

Bij de frequentietoewijzing gaat het om het machtigen tot feitelijk gebruik bepaalde frequenties. Allereerst zijn aan deze frequentietoewijzing zekere rechten en plichten verbonden. Ik zal daarbij dan ook eisen stellen die betrekking hebben op o.a.:

a. het beheer

Het zeker stellen dat men zich houdt aan (inter)nationale kaders en beheersmatige en technische eisen. Zo al e.e.a. getoetst worden aan het internationale frequentiebestemmingsplan. Ook zullen zonodig zekere eisen in verband met veiligheid en betrouwbaarheid worden gesteld aan de (rechts)personen aan wie frequenties worden toegewezen.

b. beperkte toewijzingstermijnen

Voor alle frequentietoewijzingen zal gaan gelden dat deze voortaan geschieden voor een bepaalde duur. De toewijzingstermijnen kunnen gedifferentieerd zijn. Zij zullen gerelateerd zijn aan overwegingen van frequentiebeleid, aan overwegingen ontleend aan andere beleidsterreinen, aan internationale afspraken en aan bedrijfseconomische overwegingen (bijvoorbeeld afschrijvingstermijnen voor apparatuur).

Zo zullen toewijzingstermijnen van frequenties ten behoeve van de aanleg en exploitatie van openbare netwerken voor mobiele telecommunicatie mede gerelateerd worden aan de periode die nodig is voor het bereiken van een redelijk rendement op investeringen in die netwerken.

c. efficiënt gebruik

Voorts zal ik eisen stellen aan een efficiënt gebruik van de frequenties. Zo zal de efficiency van het frequentiegebruik van een bepaalde gebruikersgroep vergeleken worden met vergelijkbaar gebruik in binnen- en buitenland. Dergelijke eisen zijn m.i. noodzakelijk bij de verdeling van een eindige en/of schaarse hulpbron. Ik zal mij instrumenten verschaffen om zonodig daadwerkelijk te bevorderen dat het gebruik efficiënt gebeurt. Zo zal bijvoorbeeld een frequentietoewijzing gewijzigd of deels ongedaan gemaakt kunnen worden indien blijkt dat deze inefficiënt wordt gebruikt. Ook zal ik de resultaten van efficiency-onderzoeken gebruiken om te komen tot herverdeling tussen de verschillende gebruikscategorieën en gebruikersgroepen in het nationale frequentieverdelingsplan.

d. overige eisen

Overigens kunnen eisen worden gesteld die voortvloeien uit de hierna beschreven verdelingsinstrumenten (bijvoorbeeld gedeeld gebruik van frequenties of financiële eisen).

Tenslotte zal ik, indien de aard van de toewijzing dit met zich meebrengt, eisen stellen die voortvloeien uit andere sectoren van overheidsbeleid. Zij hebben dan het karakter van randvoorwaarden.

5.2. Verdelingsinstrumenten

Het volgende punt is hoe te komen tot feitelijke frequentietoewijzing. De vraag moet beantwoord worden op welke wijze en aan wie frequenties feitelijk worden uitgegeven. Al eerder heb ik aangegeven dat een meer zakelijke benadering nodig is voor het verdelingsvraagstuk en dat het streven richt is op het bereiken van een grotere efficiency van het frequentiegebruik.

Ik heb daarvoor een pakket aan nieuwe verdelingsinstrumenten in gedachten, dat ik voor de verschillende categorieën van gebruik, vastgesteld in het nationale frequentieverdelingsplan, toe wil passen.

Het pakket aan instrumenten dat ik voorstel te hanteren om tot feitelijke toewijzing van frequenties te komen is het volgende:

1 voorkeursrechten

Ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken kunnen voorafgaand aan de feitelijke verdeling binnen de bestemming frequenties worden toegewezen.

2 first come, first served

Frequenties kunnen in beginsel worden toegewezen in volgorde van ontvangst van de aanvragen. Een tweede toepassing op dezelfde frequentie kan alleen worden gehonoreerd indien gedeeld gebruik mogelijk is. Dit instrument wordt alleen gebruikt in die frequentiegebieden waar geen (voorziene) schaarste is. Uiteraard zal er dan voor gewaakt worden dat mogelijke ongewenste effecten van dit instrument, zoals speculatie of hamsteren, worden voorkomen.

3 marktmechanisme

In het dagelijks economisch verkeer worden consumptiegoederen en produktiefactoren uitgedrukt in een ruilwaarde, namelijk de prijs van een goed, dienst of een factor arbeid. Via een prijzenstelsel ontstaat inzicht in de waardeverhoudingen tussen goederen en diensten in de vorm van prijzen. Deze prijzen weerspiegelde de schaarsteverhoudingen waarop consumenten en producenten hun keuzehandelingen baseren. De hoogte van de prijs komt tot stand onder invloed van vraag en aanbod. Het marktmechanisme kan een methode zijn om ook aan frequenties een economische waarde te verbinden met als uiteindelijk doel een effectieve verdeling en efficiënt gebruik van het spectrum.

Zowel nationaal als internationaal worden de voordelen van het marktmechanisme bij frequentietoewijzing erkend. De wijze waarop, in welke gevallen en onder welke voorwaarden dat kan plaatsvinden, is evenwel nog onderwerp van onderzoek. Ook in Nederland zal door studie meer precies worden nagegaan wat de toepassingsmogelijkheden kunnen zijn van bijvoorbeeld.

– een veilingsysteem, waarbij belangstellenden een bod kunnen doen op delen van het spectrum en toewijzing van deze frequenties plaatsvindt aan de hoogst biedende die aan bepaalde toelatingseisen voldoet;

openbare aanbesteding, waarbij kandidaten worden opgeroepen offertes in te dienen voor exploitatie van spectrumonderdelen waarna het beste plan vervolgens wordt gehonoreerd;

verhandelbaarheid, de mogelijkheid om verkregen frequentierechten vervolgens te verhandelen (de verkregen rechten aan anderen over te dragen) zodat een efficiënter frequentiegebruik kan plaatsvinden;

– een schaarsteheffing, waarbij voor het gebruik van frequenties een «huur» wordt gevraagd waarvan de hoogte wordt bepaald door de schaarste van de desbetreffende frequenties.

Voorts is onderwerp van de studie wat de meest adequate bestemming van de netto opbrengst van de inzet van het marktmechanisme.

De resultaten van de studie worden in 1995 verwacht. Op basis van de uitkomsten ervan zullen in het eerste nationaal frequentieverdelingsplan (NFVP) keuzes worden gemaakt: voor welke toepassingen kunnen welke vormen van marktmechanisme worden toegepast en wanneer. Zoals reeds is gesteld, streef ik er naar het eerste NFVP-«nieuwe stijl» binnen een half jaar na het inwerkingtreden van de herziene telecommunicatiewet in de nieuwe opzet beschikbaar te hebben. In de eerste NFVP-uitvoeringsperiode van 2 jaar (i.e. naar verwachting 1997) kan dan een begin met de invoering van het marktmechanisme worden gemaakt.

4 gedeeld gebruik

Dit instrument wordt toegepast doordat, meer dan nu reeds het geval is, gebruikers verplicht worden waar mogelijk frequenties te delen. Dit kan ook in de vorm van «time-sharing» zoals bij gedeeld gebruik voor defensietaken in oorlogstijd en civiel gebruik in vredestijd.

Daarnaast is «space-sharing» mogelijk waarbij verschillende diensten tegelijkertijd hetzelfde spectrumdeel gebruiken op verschillende plaatsen.

Hier wordt impliciet, evenals dat bij de andere instrumenten mogelijk is, een kwaliteitscriterium ingevoerd.

6 Inzet van instrumenten voor frequentietoewijzing

Een gedifferentieerd verdelingsbeleid is wenselijk, omdat de mate van de schaarste per frequentieband, per locatie en per categorie van gebruik(ers) verschilt en bovendien de maatschappelijke kenmerken per deelgebied verschillen. Hierbij past een genuanceerde toepassing van de verdelingsinstrumenten die voor de frequentietoewijzing zijn aangegeven. Ik geef hieronder aan hoe ik mij dat voorstel voor de verschillende eerder vermelde hoofdcategorieën van gebruik.

Verzakelijking van de frequentieverdeling en grotere efficiency van het frequentiegebruik zijn daarbij algemene uitgangspunten.

1 zakelijk gebruik

Onder zakelijk gebruik versta ik het gebruik van frequenties als produktiemiddel bij economische activiteiten in de private sector. Er is dus een bedrijfseconomisch belang mee gemoeid. Voorbeelden daarvan zijn toepassingen van frequenties in openbare of gesloten telecommunicatienetten. Ik acht dan ook in eerste instantie een vorm van marktmechanisme het aangewezen verdelingsinstrument. Zoals reeds gesteld is, zal ik nader onderzoeken op welke wijze het marktmechanisme het beste vorm kan krijgen. Ik constateer dat ook elders, bijvoorbeeld in andere EU-landen, dit vraagstuk nog niet opgelost is. Het ligt wel voor de hand om een eventuele schaarste een rol te laten spelen. Daar waar er echter geen daadwerkelijke schaarste is kan ook het instrument van «first come, first served» een rol blijven spelen. Tenslotte zal ook het instrument «gedeeld gebruik» worden gehanteerd.

2 gebruik van vitale overheidstaken

Frequentiecapaciteit die noodzakelijk is voor de uitvoering van vitale overheidstaken, wordt met voorkeursrechten gereserveerd in het frequentieverdelingsplan. In termen van de systematiek van het eerder vermelde «3-lagenmodel» betreft het hier reservering van de infrastructuur- capaciteit die noodzakelijk is voor de uitvoering van vitale overheidstaken. Hierbij gaat het onder meer om frequentieruimte voor taken op het gebied van Staatsveiligheid, defensie, openbare orde en veiligheid en luchtvaart- en maritieme veiligheid.

Bij het bepalen van de omvang van de toewijzing ten behoeve van vitale overheidstaken zal, evenals bij andere hoofdcategorieën van gebruik, het beginsel worden toegepast dat men frequenties efficiënt moet gebruiken. Dit zal eventueel extern getoetst kunnen worden. Indien er geen sprake is van efficiënt gebruik, zal een wijziging van de toedeling van frequenties plaatsvinden, met name als bij andere gebruikscategorieën (zakelijke) interesse bestaat voor de specifieke ruimte. Het uitgangspunt is dus dat de omvang van de reservering van frequentiecapaciteit niet groter is dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de betreffende vitale overheidstaak.

Daarnaast zal, als extra prikkel ter bevordering van het efficiënt gebruik van de gereserveerde frequentiecapaciteit, de mogelijkheid worden bevorderd om in geval van uitbesteding frequenties toe te wijzen aan de exploitant van de netwerkdiensten die gebruik zal maken van die frequenties. Dan krijgt deze exploitant extra mogelijkheden om de gereserveerde frequentie-capaciteit deels (ook) te gebruiken voor andersoortige diensten dan de betreffende vitale overheidstaak.

In geval van uitbesteding gelden uiteraard ook marktconforme criteria bij de selectie van de exploitant van netwerkdiensten. Deze heeft zich te houden aan de op hem rustende verplichtingen en prioriteiten ten behoeve van de vitale overheidstaken. Deze verplichtingen zullen een groot beslag leggen op de capaciteit van zijn infrastructuur. De dan nog resterende capaciteit zou hij vervolgens zo goed mogelijk kunnen exploiteren voor andersoortige diensten waarvoor hijzelf dan wel anderen autorisatie hebben. Hoe efficiënter hij de hem toegewezen frequenties benut, hoe meer mogelijkheden hij heeft zijn infrastructuur te exploiteren voor andersoortige diensten.

3 omroep

In het nationale frequentieverdelingsplan wordt periodiek, mede op basis van het internationale frequentiebestemmingsplan, de omvang van het frequentiegebruik voor omroep vastgelegd. Daarbinnen wordt een verdeling gemaakt tussen publieke omroep en commerciële omroep (en overige toepassingen).

Voor de publieke omroep op nationaal, regionaal en lokaal niveau wordt toestemming voor uitzending van programma's verleend krachtens de Mediawet. De toewijzing van daarvoor benodigde frequenties gebeurt op basis van voorkeursrechten.

Evenzeer als dat voor andere toepassingen geldt, zal ook het beslag dat de publieke omroep legt op de beschikbare frequenties telkenmale gemotiveerd moeten worden op het moment dat nadere beslissingen mogelijk zijn. Daarbij spelen naast de noodzakelijke legitimering van inhoudelijke aard ook motiveringen van meer technische (bijvoorbeeld de technische kwaliteit van de uitzending) en economische aard (bijvoorbeeld de mogelijkheid van alternatieve distributie) een rol. In dit verband wordt verwezen naar de brief van 15 april 1992 aan de Tweede Kamer over het mediabeleid en de behandeling van het wetsvoorstel publieke omroep.

Voor commerciële omroep (en overige ethertoepassingen die onder de Mediawet vallen) vindt het verlenen van toestemming voor de uitzending van het programma via de ether plaats krachtens de in de Mediawet vast te leggen kwalitatieve criteria die voortvloeien uit het mediabeleid. Bij het verlenen van deze «omroepvergunning» zal ook het marktmechanisme een rol spelen. De wijze waarop zal nader worden bepaald.

Op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de infrastructuur draagt de Minister van Verkeer en Waterstaat zorg voor de daadwerkelijke mogelijkheid van uitzending door de benodigde (combinatie van) omroepfrequentie(s) aan de geselecteerde organisatie(s) toe te wijzen, na zekerstelling dat voldaan zal worden aan de algemene eisen van technische/beheersmatige aard voor frequentietoewijzing.

In het algemeen zal, in lijn met de gedachte van «one-stop-shopping», de toestemming tot uitzending en de toewijzing van frequenties in de tijd gecoördineerd, in principe in één slag, gebeuren.

Technische ontwikkelingen, zoals digitale overdracht van geluid en beeld, zullen op redelijk afzienbare termijn grote invloed hebben op de capaciteit en eigenschappen van de etheromroepinfrastructuur. Zo kunnen bijvoorbeeld op dezelfde frequentie meerdere programma's worden uitgezonden. Het frequentiebeleid ten aanzien van deze hoofdcategorie van gebruik moet rekening houden met dergelijke ontwikkelingen.

Naar de problematiek van het omroepzenderbeheer is, zoals bekend, reeds onderzoek gedaan door het bureau McKinsey en Co dat in opdracht van de Minister van Wetenschap, Volksgezondheid en Cultuur begin 1993 de positie en mogelijkheden van de NOZEMA in dit verband in kaart heeft gebracht. In het kader van de reeds aangekondigde afstemming van Mediawet, Radio-Omroep-Zenderwet en Wet op de telecommunicatievoorzieningen zal worden aangegeven welke wijzigingen met het oog op deze ontwikkelingen moeten worden aangebracht in het huidige frequentietoewijzingsbeleid voor beheerders van frequenties voor omroepdoeleinden.

In het kader zal de mogelijkheid worden bezien om, zoveel mogelijk gebruikmakend van het marktmechanisme, de frequenties toe te wijzen aan één of meer etheromroep-infrastructuurexploitanten. Deze exploitanten zouden dan vervolgens de verplichting hebben de geselecteerde omroeporganisaties toe te laten tot hun infrastructuur. Deze verplichting zal een zeker beslag leggen op de capaciteit van hun infrastructuur. De dan nog resterende capaciteit zouden zij vervolgens zo goed mogelijk kunnen exploiteren voor andersoortige diensten waarvoor zijzelf dan wel anderen autorisatie hebben.

4 divers-gebruik

Frequentiegebruik in deze hoofdcategorie vindt in de regel plaats binnen internationale geharmoniseerde banden zonder dat concrete frequentietoewijzing noodzakelijk is. Voor zover een toewijzing om andere frequentie-overwegingen noodzakelijk is geldt het principe van «first come, first served» en de bevordering van gedeeld gebruik. Dit beleid zal uiteindelijk ook het privé-gebruik ten goede komen.

Alle toewijzingen zullen worden vastgelegd in een openbaar Frequentieregister»

7 Overgangsregeling

De invoering van een nieuw frequentiebeleid zoals hier wordt voorgesteld, zal geleidelijk plaatsvinden. Dit betekent dat verworven rechten onder de vigeur van een integraal herziene telecommunicatiewet nog voor beperkte tijd kunnen worden geëerbiedigd. De hiermee verband houdende termijnen kunnen verschillend worden gesteld voor verschillende categorieën gebruik(ers).

8 Beheer en bekostiging

Het management en beheer van het frequentiespectrum valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Ik versta daaronder het voeren van internationaal overleg terzake, het noodzakelijke technisch beheer, het opstellen van het nationale frequentieverdelingsplan in overleg met belanghebbenden, de feitelijke toewijzing aan gebruikers(categorieën) en de handhaving en controle. Ook al datgene wat nodig is om het in deze nota aangegeven frequentiebeleid nader vorm te geven (bijvoorbeeld het ontwikkelen van het marktmechanisme of het uitvoeren van onderzoeken naar efficiënt gebruik). Het is mijn voornemen het dienstonderdeel dat het frequentiebeleid uitvoert een enigszins verzelfstandigde rol te verlenen, bijvoorbeeld als agentschap. Delen van het spectrum kunnen onder voorwaarden in beheer aan medebeheerders worden gegeven. Beslissingen over het nationale frequentieverdelingsplan zullen, zoals eerder is gesteld, worden genomen in de Ministerraad.

Er zal regelmatig overleg plaatsvinden met vertegenwoordigers van categorieën gebruikers van de etherinfrastructuur.

Al degenen aan wie gebruik van frequenties feitelijk wordt toegewezen zullen moeten bijdragen in de kosten van het management en beheer van het frequentiespectrum. Dit op zodanige wijze dat het geheel aan kosten gedekt wordt die de overheid maakt in het kader van de uitvoering van het frequentiebeleid. Deze kosten hebben betrekking op internationaal overleg, op de planning en toewijzing, op efficiency-onderzoeken, op het bijhouden van het frequentieregister, op controle en toezicht en op algemene beheerskosten.

Bij frequentietoewijzing zullen tarieven in rekening worden gebracht die gebaseerd zijn op integrale kostentoerekening van het geheel aan uitvoeringskosten. De tarieven zullen worden opgesteld op basis van de Handleiding bij de bepaling van tarieven voor verrichte werkzaamheden en verleende diensten (kamerstukken II, 1992–1993, 23 065 nr. 1–2) en het daarvan afgeleide tarievenbeleid van Verkeer en Waterstaat. De uitvoeringskosten van medebeheerders zijn voor hun eigen rekening.

Zoals reeds is gesteld, is het mijn voornemen het dienstonderdeel dat het frequentiebeleid uitvoert een enigszins verzelfstandigde rol te verlenen, bijvoorbeeld als agentschap. Dat houdt o.a. in dat de kosten beter zichtbaar worden van activiteiten ter uitvoering van het frequentiebeleid. Vervolgens kan men een verdeelsleutel toepassen op de aldus zichtbaar gemaakte uitvoeringskosten om te komen tot de tarieven die in rekening worden gebracht bij frequentiegebruikers.

Het is mijn voornemen om de uitvoerende organisatie periodiek door een onafhankelijke instantie door te laten lichten op efficiency van beheer.

Nader zal worden aangegeven in hoeverre extra opbrengsten gerealiseerd zullen worden en op welke wijze deze opbrengsten worden aangewend.

Wellicht ten overvloede zij hier benadrukt dat deze paragraaf slechts de bekostiging betreft van het beheer van het radiofrequentiespectrum. De voorstellen in deze paragraaf zijn geen beleidsinstrument ter bevordering van doelmatig frequentiegebruik. Ze zijn ook niet als zodanig bedoeld.

9 Slot

In de voorliggende Nota zijn de hoofdlijnen geschetst van het voorgenomen frequentiebeleid. Deze voornemens moeten leiden tot toepassing van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria voor frequentietoewijzing, meer transparantie in het beleid en tot een werkbare bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsafbakening die recht doet aan de diverse verantwoordelijkheden van de verschillende bewindslieden.

Graag wil ik met u van gedachten wisselen over deze nota. De implementatie van het voorgenomen beleid in wet- en regelgeving heeft gevolgen voor de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de Mediawet en de Radio-Omroep-Zenderwet.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven