24 095
Frequentiebeleid

29 800 XII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2005

nr. 174
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2004

Tijdens de behandeling van de begroting van Economische Zaken in uw Kamer op 13 oktober 2004 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 11) heb ik uw Kamer toegezegd dat ik uw Kamer nader zou informeren over het proces van splitsing van Nozema en de daarmee samenhangende intrekking van de Radio-Omroep-Zenderwet 1935 (hierna ROZ- wet).

Door middel van deze brief en bijbehorende bijlagen1 doe ik deze toezegging gestand. Bij deze brief heb ik in bijlage 1 – Stappenplan – in detail beschreven hoe de komende maanden het splitsingsproces verloopt. De splitsingsdocumenten worden op 31 december a.s. gepasseerd bij de notaris, de splitsing van Nozema wordt per 1 januari 2005 van kracht. Met mijn toezegging aan de Tweede Kamer – ik heb daarin de datum 26 oktober genoemd – zal ik rekening houden. Dat wil zeggen dat ik het stappenplan op dat punt laat aanpassen. Met u heb ik afgesproken dat indien ik van u op die datum niets verneem, ik door kan gaan met de splitsing en de intrekking van de ROZ-wet per eind oktober.

Toelichting

In de brief van 7 oktober 2003 (TK 2003–2004, 24 095, nr. 153) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verschillende juridische opties die voorliggen met betrekking tot het creëren van een «level playing field» op de markt voor de distributie van radio- en televisieprogramma's via de ether. In die brief concludeer ik dat de optie om Nozema te splitsen in een netwerkbeheerder (hierna mastenbedrijf genoemd) en een dienstenleverancier (hierna dienstenbedrijf genoemd) de beste garantie biedt voor het creëren van een level playing field.

In het overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken op 3 december 2003 (verslag TK 2003–2004, 24 095, nr. 160) heb ik in uw commissie zeer brede ondersteuning gekregen om Nozema te splitsen in twee levensvatbare bedrijven.

Op basis daarvan ben ik het overleg met Nozema gestart en heb ik met de Raad van Beheer afspraken over de splitsing gemaakt en de uitwerking daarvan.

Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken over de voorgenomen splitsing van Nozema heb ik aanvullend bij brief van 28 mei 2004 (TK 2003–2004, 24 095, nr. 163) uw Kamer geïnformeerd over de financiële gevolgen van de splitsing van Nozema en de intrekking van de ROZ wet. In de beantwoording geef ik aan dat Nozema privaatrechtelijk gesplitst wordt. Er zullen twee bedrijven gaan ontstaan: een mastenbedrijf en een zenderbedrijf. De aandelen in het mastenbedrijf zullen volledig in handen komen van de overheid en ten aanzien van het zenderbedrijf is gesteld dat de aandeelhouders overeenstemming hebben bereikt over het feit dat het de bedoeling is die aandelen te verkopen.

De lijn die in die twee brieven is uitgezet is nu volledig uitgewerkt in detail en het splitsingstraject is gereed om uitgevoerd te worden.

Inhoudelijke uitwerking

Het voornaamste punt met betrekking tot de inhoudelijke uitwerking betreft het besluit welke infrastructuur over moet gaan naar het mastenbedrijf.

Op de achtergrond van dit vraagstuk spelen de Europese richtlijnen met betrekking tot de elektronische communicatiesector. Deze richtlijnen laten verticaal geïntegreerde ondernemingen toe. Het publiekrechtelijk splitsen van een bedrijf in deze sector is niet toegestaan. Dit betekent voor deze sector dat een scheiding tussen diensten en infrastructuur slechts houdbaar is zolang marktpartijen daaraan willen meewerken. Zijn er dienstenbedrijven die in de toekomst zelf infrastructuur in eigendom zouden willen hebben dan kan dat niet verhinderd worden. Dit gegeven stelt beperkingen in de keuze wat over moet gaan naar het mastenbedrijf. Indien een ordenende ingreep door de overheid in de markt voor infrastructuur door een bedrijf als te bedreigend voor zijn bedrijfsvoering wordt gezien dan zal dat bedrijf de voor zijn bedrijfsvoering belangrijke infrastructuur alsnog zelf gaan aanleggen of verwerven.

Tegen deze achtergrond dient in het mastenbedrijf geplaatst te worden de infrastructuur die ontwijfelbaar niet-dupliceerbaar is. Niet dupliceerbare infrastructuur is infrastructuur die voor een marktpartij moeilijk of niet aan te leggen is. Dit betekent dat infrastructuur die kostbaar is of waarvoor lange bouw- en bestemmingsplanprocedures doorlopen moeten worden of waarvoor milieuvergunningen vereist zijn of die op unieke plekken moeten komen te staan in deze categorie vallen. In de praktijk gaat het dan om masten met een werkelijke lengte groter dan 40 meter of masten op de betonnen torens van KPN of TenneT. De grens van 40 meter komt voort uit de bouw- en bestemmingsplanprocedures: bij deze grens moeten deze procedures volledig doorlopen worden en dat kan jaren vergen. Daarnaast is dit type masten kostbaar en worden zij opgericht voor grotere vermogens waardoor een milieuvergunning nodig is.

Infrastructuur die niet aan dit criterium voldoet – en dat zijn bijna allemaal antenne-opstelpunten op daken, schoorstenen of elektriciteitsmasten – beschouw ik in principe als dupliceerbaar. De afgelopen jaren zijn er een vijftigtal van dat soort antenne-opstelpunten in relatief korte tijd in Nederland door de verschillende marktpartijen opgericht zonder dat ook maar één probleem daarover is ontstaan.

Met betrekking tot deze keuze heb ik advies gevraagd aan OPTA.

OPTA stelt in zijn advies dat masten met een werkelijke lengte groter dan 40 meter ontwijfelbaar als niet-dupliceerbaar gezien moeten worden en dus terecht in het mastenbedrijf geplaatst worden.

Met betrekking tot de dakopstellingen stelt OPTA dat niet uitgesloten mag worden dat er zich rond dakopstellingen in de toekomst een probleem zou kunnen voordoen. Of er zich problemen gaan voordoen en wat daarvan de omvang zou kunnen zijn is niet bekend. Niettemin, om mogelijke problemen in de toekomst te vermijden adviseert OPTA een structurele koers. Die koers houdt in dat de tijd tussen uitgifte van frequenties en het daadwerkelijk in gebruikneming daarvan vergroot moet worden. Dat voorkomt dat marktpartijen in een tijdsklem komen. Ten tweede constateert OPTA dat er in internationaal verband afspraken zijn gemaakt over de toegestane zoekruimte rond een internationaal uitgecoördineerd coördinatiepunt, maar dat in de Nederlandse praktijk die zoekruimte zelden volledig benut wordt. OPTA adviseert de internationaal overeengekomen zoekruimte (voor opstelpunten) zo volledig mogelijk te benutten. Dat geeft marktpartijen veel meer ruimte om zelf alternatieve opstelpunten te zoeken.

Met meer tijd en betere benutting van zoekruimte – in feite dus veel flexibeler procedures – kunnen mogelijke toekomstige problemen vermeden worden. Op grond van de in de artikelen 3.12 en 3.13 van de Telecommunicatiewet neergelegde bevoegdheid tot het stellen van nadere regels met betrekking tot antenne-opstelpunten zal ik hiertoe specifieke regels vaststellen. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op het reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor medegebruik, en op de termijnen waarbinnen op een verzoek tot medegebruik moet worden beslist. Op de grondslag van genoemde artikelen zal OPTA bevoegd zijn om in concrete gevallen maatregelen te nemen om knelpunten op te lossen.

Ik onderschrijf het OPTA advies volledig en zal de aanbevolen structurele oplossing verder uitwerken. Daarmee concludeer ik dat de keuze die ik gemaakt met betrekking tot de in het mastenbedrijf te plaatsen infrastructuur zorgvuldig is en goede garanties biedt voor een ook voor marktpartijen werkbare marktordening.

In de concept-statuten van het mastenbedrijf is o.a. vastgelegd dat:

– het mastenbedrijf de ruimte op zijn masten non-discriminatoir en transparant ter beschikking stelt van een ieder die voor omroepdoeleinden daar antennes in wil plaatsen;

– het mastenbedrijf ook antennes voor andere doeleinden (UMTS, GSM etc) mag akkomoderen, doch dat antennes voor omroepdoeleinden voor gaan;

– het mastenbedrijf zelf geen omroepdiensten mag aanbieden (verbod op verticale integratie);

– het mastenbedrijf – als de markt situatie daar aanleiding toe geeft – het areaal aan masten mag uitbreiden of mag inkrimpen;

– het mastenbedrijf één keer per jaar zijn tarieven en eventuele toegangsregelingen openbaar maakt na vooroverleg daarover met OPTA (transparantie-eis);

– het mastenbedrijf zijn tarieven dient te baseren op het beginsel van historische kostprijs (aansluiting bij uitspraken van OPTA).

Voor het overige kent het mastenbedrijf slechts één aandeelhouder nl. de Staat. Dat betekent dat alle belangrijke beleidsmatige besluiten altijd kortgesloten worden met de Minister van Economische Zaken. Het Ministerie van Financiën zal optreden in de aandeelhouders rol.

Procedurele uitwerking

Belangrijk hierin is het intrekken van de ROZ-wet. De intrekking van deze wet is noodzakelijk omdat de wet uitgaat van een volledig geïntegreerd bedrijf Nozema. Deze wet staat niet toe dat de infrastructuur bij Nozema wordt weggehaald. De voor de intrekking noodzakelijke Intrekkingswet ROZ-wet is reeds jaren geleden vastgesteld (2 november 2000, Stb. 491). Voor de uitvoering ervan is publicatie van het intrekkingsKB noodzakelijk.

Direct na intrekking van de ROZ wet treedt de Raad van Commissarissen aan. Ik heb mij ervan verzekerd dat zij het splitsingsproces volledig onderschrijven en dat ook zien als in het belang van het bedrijf Nozema. De beoogde Commissarissen hebben daartoe de aandeelhoudersovereenkomst mede ondertekend en zijn gecommitteerd aan het verdere proces. Daarmee zijn voldoende zekerheden geschapen dat het proces vanuit Nozema met kracht wordt doorgezet.

Een privaatrechtelijke splitsing brengt met zich mee dat er een verzetstermijn van een maand door het BW is voorgeschreven. Dan kunnen parijen die in een rechtsverhouding tot Nozema staan eventueel verzet aantekenen.

De inschatting is dat de splitsing op weinig verzet zal stuiten en voorzover er verzet is dat dat bij de rechter gepareerd kan worden.

Om de privaatrechtelijke splitsing verder uit te werken is de afgelopen maanden door Nozema, Economische Zaken, Financiën en onze juridische adviseurs veel werk verricht.

In bijlage 1 – Stappenplan – is de marsroute richting splitsing in detail uitgewerkt. Alle voor splitsing benodigde documenten zijn door Nozema in gereedheid gebracht.

Het Stappenplan is in de vorm van een aandeelhoudersovereenkomst (bijlage 2) vastgelegd tussen de aandeelhouders van Nozema (Staat 59%, NOS 40%, Wereldomroep 1%) en is mede ondertekend door de beoogde leden van de toekomstige Raad van Commissarissen.

Over het splitsingstraject, de inrichting van dat traject, de tijdsplanning en de te bereiken doelen bestaat volledige overeenstemming tussen alle betrokken partijen, dat zijn de ministeries van Economische Zaken en Financiën, de huidige Raad van Bestuur van Nozema, de huidige directie van Nozema, de Ondernemingsraad van Nozema, de andere aandeelhouders NOS en Wereldomroep en de beoogde leden van de toekomstige Raad van Commissarissen.

In de tijd bezien worden conform het stappenplan achtereenvolgens de volgende hoofdstappen gezet.

1. Intrekken ROZ-wet. Daags na het intrekken van de ROZ-wet worden de statuten van het nieuwe – dan nog integrale Nozema – verleden. Nozema is dan een gewone NV.

2. Op de eerst mogelijke datum na het van kracht worden van de intrekking van de ROZ wet worden door een aandeelhoudersvergadering de statutair directeur benoemd en de leden van de Raad van Commissarissen en draagt de huidige Raad van Beheer zijn verantwoordelijkheden over. Op die eerste aandeelhoudersvergadering wordt ook besloten tot een dividend uitkering (ook daarvoor is intrekking van de ROZ-wet nodig) en worden de gereed zijnde splitsingsdocumenten in behandeling genomen.

3. Nadat het voorstel tot splitsing is goedgekeurd wordt dat met bijbehorende documenten gedeponeerd en publiek gemaakt. Dan gaat overeenkomstig het BW een verzetstermijn lopen van één maand. Indien geen of geen onoverkomenlijk verzet is gerezen kunnen de splitsingsdocumenten definitief vastgesteld worden en op 31 december bij de notaris gepasseerd worden. Dan wordt de splitsing op 1 januari 2005 van kracht. Die datum is relevant omdat splitsing op een latere datum (bv. halverwege januari) administratief een bedrijf zeer grote problemen oplevert.

4. Op 1 januari 2005 is ontstaan een mastenbedrijf met eigen statuten, een eigen statutair directeur en een eigen Raad van Commissarissen en waarvan de Staat 100% van de aandelen houdt.

Op 1 januari 2005 is tevens ontstaan een zenderbedrijf (Nozema Services NV) met eigen statuten, een eigen statutair directeur, een eigen Raad van Commissarissen en waarin de Staat 59% van de aandelen houdt, de NOS 40% en de Wereldomroep 1%. De aandeelhouders van Nozema Services NV hebben overeenstemming over het feit dat zij hun aandelen willen verkopen. Dit is ook al aangekondigd in de toelichting op de Intrekkingswet ROZ-wet. De verkoop geschiedt onder leiding van het Ministerie van Financiën.

Met deze brief heb ik u op de hoogte gesteld van de gang van zaken rond Nozema en de wijze waarop ik de eerder met u besproken splitsing nu vorm wil gaan geven. Hierbij meen ik dat alles gereed is.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven