24 092
Goedkeuring van het op 5 november 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (Trb. 1993, 1 en 199)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 1 mei 1995

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig beantwoord zal hebben, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij betreuren het, dat het zo lang geduurd heeft voordat dit wetsvoorstel is voorgelegd aan de Raad van State. Het voorstel volgt nu de behandeling van de wetsvoorstellen, die de positie van het Fries in het bestuurlijke en het rechtsverkeer regelen. Anders dan in de memorie van toelichting staat vermeld, hebben deze wetsvoorstellen de Tweede Kamer immers al gepasseerd. Dit Europees Handvest lijkt toch eerder het kader waarbinnen genoemde wetsvoorstellen behoren te worden bekeken, dan dat het gevolg is van genoemde voorstellen. Of denkt de regering daar anders over? De leden van de PvdA-fractie zouden graag precies willen weten, hoe de Europese regelgeving zich in dit verband tot de Nederlandse verhoudt.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag kennis genomen. Gaarne ontvangen zij een toelichting op de niet geheel vlekkeloos verlopen overdracht van de voorbereiding bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken als medeoorzaak van de vertraagde indiening.

Door welke staten is het Handvest inmiddels ondertekend?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe dit Handvest zich verhoudt tot het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden (Straatsburg, 1 februari 1995). In hoeverre overlappen beide verdragen elkaar?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot goedkeuring van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden.

Het biedt volgens hen goede mogelijkheden tot het beschermen en bevorderen van de deels kwetsbare Europese streektalen of talen van minderheden als wezenlijk en levend onderdeel van het Europese culturele erfgoed. Het menusysteem van deel III van het Handvest maakt maatwerk in het beleid mogelijk.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Dit voorstel beoogt een tussentijdse balans op te maken van de positie van de in het Handvest bedoelde voor Nederland relevante talen – i.c. de Friese taal – en is derhalve geen eindpunt. Deze leden achten deze balans over het geheel genomen evenwichtig en geslaagd, maar signaleren ook tekortkomingen en punten van strijdigheid, met taalregimes op deelgebieden. Het zou derhalve wenselijk zijn eens in de zoveel tijd de balans te actualiseren, bijv. bij de periodieke evaluatie van de bestuursafspraak Friese taal en cultuur.

Een principieel punt betreft de vertaling – in het Nederlands – van het Handvest. De leden van de D66-fractie, de SGP-fractie en de GPV-fractie achten de vertaling «regionale of minderheidstalen» bepaald een betere vertaling van «regional or minority languages» dan de thans voorgestelde «streektalen en talen van minderheden». De leden van de GPV-fractie wezen in dit verband op een brief van het bestuur van de provincie Friesland aan de vaste commissie.

De leden van de GPV-fractie hebben met waardering kennis genomen van het voorstel van de regering over te gaan tot goedkeuring van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden. Het handvest kent een zogenaamd menusysteem. Minimaal 35 bepalingen uit het handvest dienen te worden overgenomen door de landen die het handvest ondertekenen. Over de door de regering gedane keuzen bij de samenstelling van het menu komen deze leden verderop in dit verslag terug.

Het is deze leden opgevallen dat nog maar een beperkt aantal landen het handvest heeft ondertekend. Tekenend is dat met name enige landen waar de positie van anderstalige minderheden aan de orde is niet hadden mee-ondertekend. Is de situatie inmiddels verbeterd? Rekent de regering het zich tot haar taak andere Europese landen aan te spreken op de wenselijkheid het handvest mede te ondertekenen?

2. Doel van het handvest

Volgens de memorie van toelichting voldoen het Fries en een aantal zigeunertalen aan de doelstellingen en beginselen van het Handvest. De Raad van State noemt in dat verband ook het Jiddisch. Hoewel deze taal helaas niet meer aktief wordt gebruikt, is deze wel een wezenlijk en levend onderdeel van ons cultureel erfgoed. De leden van de PvdA-fractie vragen, waarom hieraan in de memorie van toelichting geen aandacht is besteed. Welk beleid voert de overheid ten aanzien van het jiddisch? Zijn er bijvoorbeeld voldoende mogelijkheden voor het ontsluiten van archieven?

In de memorie van toelichting wordt ten aanzien van zigeunertalen vermeld, dat overheidsbemoeienis met de eigen taal door de Nederlandse zigeuners niet op prijs wordt gesteld en zelfs als bedreigend wordt ervaren. Om die reden wordt geen actief taalbeleid gevoerd. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten, of deze situatie zich ook voordoed in de andere landen, die dit handvest hebben ondertekend.

In de memorie van toelichting wordt erop gewezen, dat het handvest niet van toepassing is op dialecten van het Nederlands. De leden van de PvdA-fractie vinden in dat verband, dat de Nederlandse naam van het handvest kan leiden tot begripsverwarring. Waarom heeft de regering de eerdere suggestie van de Provincie Friesland niet overgenomen en «regional or minority languages» vertaalt met: «regionale of minderheidstalen?

Het handvest beoogt geen individuele of collectieve rechten toe te kennen aan personen die gebruik maken van een streektaal of taal van een minderheid. Betekent dat volgens de regering dat het handvest geen een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikel 93 en artikel 94 van de Grondwet bevat, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Op welke wijze wil de regering uitvoering geven aan artikel 7, vierde lid, van het handvest? Kan het Berie foar it Frysk als adviesorgaan in de zin van deze bepaling optreden?

De leden van de VVD-fractie zetten een vraagteken bij de mening van de regering dat het Fries de enige in Nederland gesproken taal is die voldoet aan de in artikel 1, onder a geformuleerde definitie van streektalen. Zij vragen op welke wijze de regering het Nedersaksisch in de beschouwingen heeft betrokken, een taal die voortkomt uit het Oudsaksisch en bestaat in de vorm van een aantal dialecten omdat zich geen standaardtaal heeft ontwikkeld. Deze dialecten worden – behalve in Stellingwerf – gesproken in Groningen, Drenthe, Overijssel en de Achterhoek (Gelderland). Zij worden gebruikt door een niet-onbelangrijk deel van de bevolking in deze regio's en leven door in de culturele tradities.

Over de Duitse grens zet het Nedersaksisch zich door in het Niederdeutsch (Ostfriesland, Emsland, Grafschaft Bentheim, Westmünsterland). Hoewel in Duitsland het Niederdeutsch minder leeft dan het Nedersaksisch in Nederland, zal Duitsland de taal naar verwachting aanmelden voor deel III van het handvest. De Noordduitse Landtage spraken al uit dat het Niederdeutsch voldoet aan de eerdergenoemde definitie in het handvest. Is dat Duitse voornemen de regering bekend? Is dat niet een extra argument voor aanmelden van het Nedersaksisch door Nederland? Is het juist dat de provinciale besturen van Drenthe en Groningen al kenbaar hebben gemaakt van mening te zijn dat dat zou moeten gebeuren?

In tegenstelling tot het Nedersaksisch wordt het Nederfrankisch niet ondersteund door instellingen als het Nedersaksisch Instituut in Groningen en het Staring Instituut in Doetinchem.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering desondanks het Nederfrankisch in de beschouwingen heeft betrokken, een taal die voortleeft in dialecten die worden gesproken in Limburg, Brabant en de Liemers (Gelderland), maar ook in het Duitse Kleverland.

Bij vergelijking met de oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting viel het de leden van de VVD-fractie op dat het Jiddisch uit de tekst is verdwenen. Dit in tegenstelling tot de zigeunertalen die eveneens van oudsher binnen het grondgebied van de Europese staten worden gebruikt, zonder met een bepaald gebied te kunnen worden vereenzelvigd. Welke afweging heeft de regering met betrekking tot het Jiddisch gemaakt?

De leden van de SGP-fractie vragen of de voordracht van een Nederlandse kandidaat voor de in deel IV genoemde commissie van deskundigen zal plaatsvinden in overleg met het provinciaal bestuur van Friesland.

Artikel 7, vierde lid verplicht regeringen groepen die streektalen gebruiken aan te moedigen adviesorganen in het leven te roepen inzake alle aangelegenheden van streektalen. Wie bepaalt of een orgaan een adviesorgaan is als hier bedoeld, zo vragen de leden van de GPV-fractie. Doet de regering dat, of gedeputeerde staten van Friesland of het desbetreffende orgaan zelf? Het «Berie foar it Frysk» heeft zichzelf al opgeworpen als het hier bedoelde adviesorgaan. Is dat ook de opvatting van de regering?

De leden van de GPV-fractie onderschrijven de wenselijkheid van het bestaan van zo'n orgaan. Immers, het keuzemenu van de regering behelst in feite niet meer dan de huidige stand van wetgeving en bestuur. Maar het ligt toch in de lijn der verwachtingen de komende jaren te werken aan een gestage verbetering van de positie van de Friese taal? Dan is het toch nodig zo niet wenselijk regelmatig te overleggen met betrokkenen in hoeverre er mogelijkheden zijn het menu uit te breiden? Hoe oordeelt de regering hierover?

3. Redenen voor ondertekening door het Koninkrijk der Nederlanden

Vindt de regering het niet pijnlijk dat, afgezien van de Algemene wet bestuursrecht (wetsvoorstel 23 543), nergens vastgelegd is wat de officiële taal van het Koninkrijk der Nederlanden in de zin van artikel 1 van het handvest is, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Als tweede reden om het handvest te ondertekenen wordt genoemd de bijdrage die het handvest kan leveren aan de stabiliteit in enkele Midden- en Oosteuropese lidstaten. Wordt er nog op andere wijze dan door ondertekening een bijdrage geleverd aan de uitvoering van het handvest in deze landen? Deze landen zullen na ondertekening wellicht een uitvoeringsprogramma moeten opzetten. Overweegt de regering ondersteuning in financiële zin of anderszins hieraan te bieden?

4. Het huidige beleid

De leden van de PvdA-fractie zijn het met de regering eens, dat die bepalingen van het handvest worden onderschreven, die een weergave zijn van de huidige situatie. Daarom vragen zij, of niet ook artikel 8, eerste lid, deel d onder iv, artikel 9, eerste lid, deel a onder iv, artikel 9, eerste lid, deel c onder ii, artikel 10, eerste lid, deel a onder iv, artikel 10, eerste lid, deel a onder ii en artikel 10, vierde lid, deel b moeten worden onderschreven. Deze artikelen vloeien voort uit de behandeling van de wetten betreffende het Fries in het bestuurlijk verkeer en het Fries in het rechtsverkeer.

De keuze uit het «menu» (deel III van het Handvest) is bepaald door de huidige situatie, namelijk de bestuursafspraak Friese taal en cultuur. Is de regering bereid een eventuele uitbreiding van de lijst van onderschreven bepalingen jaarlijks te bespreken in het overleg over de bestuursafspraak Friese taal en cultuur, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Wil de regering toezeggen met het provinciaal bestuur van Friesland te overleggen over de voordracht van een Nederlandse kandidaat voor de commissie van deskundigen?

Artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder iv heeft betrekking op het beroepsonderwijs. Is gelet op het feit dat in de bestuursafspraak Friese taal is aangegeven dat mogelijkheden voor Fries in het onderwijs in alle onderdelen van het onderwijs gestimuleerd moeten worden onderschrijving van deze paragraaf in aanvulling op 8.1.c.iii niet aangewezen?

Bij artikel 9 is niet gekozen voor de opties waarin staat dat vertalingen of het gebruik van tolken kosteloos voor de gebruiker van de streektaal dient te zijn. Dit is conform wetsvoorstel 23 818 (Friese taal in het rechtsverkeer). In de toelichting, het «explanatory report», staat dat staten die niet voor de genoemde optie kiezen dit vraagstuk zelf dienen op te lossen waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak streek- of minderheidstalen te beschermen. Kan de regering aangeven of in wetsvoorstel 23 818 hieraan in voldoende mate voldaan wordt?

Is er bezwaar tegen artikel 9, eerste lid, onderdeel c, onder ii, over te nemen?

In artikel 10 wordt niet gekozen voor de opties a i, ii of iii waarin de bestuurlijke autoriteiten verplicht worden te antwoorden in de taal waarin ze worden aangesproken of waarin een aanvraag is gesteld. In de toelichting van het «explanatory report» staat dat dit alleen zou mogen wanneer deze oplossingen praktisch onuitvoerbaar zijn. Op welke wijze zijn de opties van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder i, ii en iii praktisch onuitvoerbaar?

Welk bezwaar is ertegen om artikel 10, vierde lid, onderdeel b (aanwerving en opleiding van de vereiste ambtenaren) over te nemen?

De Friese taal wordt volgens de leden van de VVD-fractie op de juiste wijze behandeld. Met de regering zijn zij van mening dat het van belang is dat op een later tijdstip nu nog niet-overgenomen bepalingen van deel III van het handvest alsnog kunnen worden overgenomen. Kan dit punt jaarlijks aan de orde komen in het overleg over de bestuursafspraak Friese taal en cultuur?

Is het mogelijk nu al de bepalingen in de volgende paragrafen over te nemen:

– artikel 8, eerste lid, paragraaf d iv

– artikel 9, eerste lid, paragraaf a iv en paragraaf c ii

– artikel 10, eerste lid, paragraaf a iv en vierde lid paragraaf b.

Hoe ziet de regering in relatie tot het Fries de positie van het Stellingwerfs, het Nedersaksische dialect dat in Friesland ten zuiden van de Tjonge wordt gesproken?

De leden van de fractie van D66 geven in het hierna volgende aan welke «onderdelen van het menu» voor hun mogelijk alsnog opname in het wetsvoorstel c.a. verdienen. Het betreft hier de volgende artikelen:

– Artikel 8, eerste lid, c ii: wat verhindert onderschrijving van deze paragraaf? Is dat het feit dat volgens de bestuurafspraak Friese taal en cultuur alleen de basisvorming in het voortgezet onderwijs doel is van stimulerend beleid en niet het hele voortgezet onderwijs? Wat is een «werkelijk deel» volgens de regering? Of betreft het hier een verschil tussen «bieden» (c ii) en «voorzien» (c iii) artikel 8, eerste lid, d iv: waarom kan deze paragraaf over het beroepsonderwijs niet worden onderschreven?

– Artikel 9, eerste lid, a iv en c ii: deze paragrafen zouden moeten worden aangepast aan de recente Kamerbehandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot het gebruik van de Friese taal in het bijzonder in het rechtsverkeer (23 818), en kunnen naar het voorkomt thans door de regering worden onderschreven.

– Artikel 10, eerste lid, a iv en a ii: in beginsel zouden beide paragrafen moeten kunnen worden onderschreven gezien de elders geregelde bepalingen met betrekking tot gebruik van de Friese taal in het verkeer met de bestuurorganen in Friesland, Gevoegd bij de door de regering gesteunde bevordering van de beheersing van de Friese taal bij ambtenaren werkzaam bij bestuursorganen, bestaat er geen belemmering voor onderschrijving van genoemde paragrafen.

– Artikel 10, vierde lid, b: gezien de actieve bevordering van de Friese taalbeheersing middels cursussen etc., alsmede het (geclausuleerde) voorkeursbeleid bij werving zou deze paragraaf kunnen worden onderschreven.

– Artikel 11, eerste lid, paragrafen a ii en e i: er worden thans televisie- en radio uitzendingen in het Fries verzorgd, er verschijnen krantenartikelen in de Friese taal. Het overheidsbeleid is hier stimulerend en faciliterend. Wat belemmert onderschrijving van deze paragrafen: de «waarborg» van 1, a, ii en de wens op rijksniveau geen committeringen aan te gaan terzake van de bevordering van het gebruik van de Friese taal en cultuur?

De leden van de SGP-fractie vragen of in het kader van het regelmatig overleg over de bestuursafspraak Friese taal en cultuur ook overleg plaatsvindt over eventuele uitbreiding van de te onderschrijven artikelen van het handvest?

Kan een toelichting worden gegeven op het niet ondertekenen van artikel 8, eerste lid, paragraaf d iv; artikel 10, eerste lid, paragraaf a iv en artikel 10, vierde lid, paragraaf b?

Het voorgestelde keuzemenu heeft ook naar het oordeel van de leden van de GPV-fractie een nogal behoudend karakter. Er vloeien geen nieuwe verplichtingen uit voort.

Waarom wordt wel de verplichting aangegaan in het voortgezet onderwijs les in de streektaal aan te bieden, maar niet in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs?

Wat is er op tegen ook de bepalingen uit artikel 9, eerste lid, de onderdelen a iv en c ii in het menu op te nemen zodat de betrokkenen zonder extra kosten zich van hun streektaal kunnen bedienen bij een procesgang?

Waarom ontbreekt artikel 10, eerste lid, onderdeel a iv in het menu? Dit onderdeel biedt toch nauwelijks iets meer dan onderdeel a, v uit ditzelfde lid, terwijl dit laatste wel is opgenomen?

De leden van de GPV-fractie wijzen op de snelle ontwikkeling die de regionale media de laatste jaren hebben gemaakt. Kennelijk voorzien deze in een grote behoefte. Is er daarom niet veel voor te zeggen als ons land de verplichting op zich zou nemen de oprichting van een radiostation of televisiekanaal in de streektaal aan te moedigen of te vergemakkelijken? Is dit niet duidelijker dan de bepaling dat voorzieningen moeten worden getroffen opdat zendgemachtigden programma's in de streektaal aanbieden? Wat moet men zich hierbij in concreto voorstellen?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Brinkman (CDA), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Nijpels-Hezemans (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Van Boxtel (D66), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Mulder-van Dam (CDA), Van 't Riet (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), H. G. J. Kamp (VVD), Koekkoek (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Hoekema (D66), Van Oven (PvdA).

Naar boven