24 088
Regels in verband met de instelling van de provincie Rotterdam en de wijziging van de gemeentelijke indeling in die provincie (Wet instelling provincie Rotterdam)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels in verband met de instelling van de provincie Rotterdam en de wijziging van de gemeentelijke indeling in die provincie (Wet instelling provincie Rotterdam).

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

20 februari 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ten behoeve van het openbaar bestuur in de regio Rotterdam wenselijk is te komen tot instelling van een nieuwe provincie Rotterdam en tevens de gemeentelijke indeling binnen die provincie te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

b. de nieuwe gemeenten: de gemeenten, genoemd in artikel 3.2;

c. de bestaande gemeenten: de gemeenten, genoemd in artikel 2.1, met uitzondering van de gemeente Rotterdam;

d. het regionaal openbaar lichaam: het regionaal openbaar lichaam dat ingevolge de Kaderwet bestuur in verandering is ingesteld voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Rotterdam is gelegen;

e. het intergemeentelijk openbaar lichaam: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 4.4;

f. de datum van herindeling: de in artikel 11.4 bedoelde datum van één januari.

HOOFDSTUK 2. INSTELLING VAN DE PROVINCIE ROTTERDAM

Artikel 2.1

1. De provincie Rotterdam is ingesteld.

2. De provincie Rotterdam omvat het gebied van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne, zoals aangegeven op de kaart die als bijlage 1 bij deze wet is gevoegd.

HOOFDSTUK 3. OPHEFFING VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM EN INSTELLING VAN DE NIEUWE GEMEENTEN

Artikel 3.1

De gemeente Rotterdam is opgeheven.

Artikel 3.2

1. De volgende gemeenten zijn ingesteld: Centrum-Delfshaven, Charlois, Feijenoord, Hillegersberg-Overschie-Schiebroek, Hoek van Holland, Hoogvliet, Kralingen-Crooswijk, Noord, Prins Alexander en IJsselmonde.

2. De grenzen van de nieuwe gemeenten zijn aangegeven op de kaart die als bijlage 2 bij deze wet is gevoegd.

HOOFDSTUK 4. GEMEENSCHAPPELIJKE REGELINGEN EN DE POLITIEREGIO ROTTERDAM-RIJNMOND

Artikel 4.1

De gemeenschappelijke regelingen die zijn aangeduid in bijlage 3 bij deze wet, zijn vervallen. De bij deze regelingen ingestelde openbare lichamen zijn opgeheven.

Artikel 4.2

1. De provincie Rotterdam neemt deel aan een gemeenschappelijke regeling waaraan de provincie Zuid-Holland deelneemt, indien de regeling betrekking heeft op het gebied van beide provincies.

2. De provincie Rotterdam treedt in de plaats van de provincie Zuid-Holland bij een regeling waaraan de provincie Zuid-Holland deelneemt, indien de regeling alleen betrekking heeft op het gebied van de provincie Rotterdam.

3. De provincie Rotterdam treedt in de plaats van de gemeente Rotterdam en van de bestaande gemeenten bij een regeling die is aangeduid in bijlage 4 bij deze wet.

4. De nieuwe gemeenten treden in de plaats van de gemeente Rotterdam bij een regeling waaraan deze gemeente deelneemt en die niet is aangeduid in bijlage 4 bij deze wet.

5. De deelnemers aan een regeling passen zo spoedig mogelijk de regeling aan de gewijzigde omstandigheden aan. Zij kunnen daarbij afwijken van de bepalingen in de regeling met betrekking tot wijziging en opheffing van de regeling en het toetreden en uittreden van deelnemers.

Artikel 4.3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de toetreding van gemeenten tot en de uittreding van gemeenten uit een gemeenschappelijke regeling die op grond van een andere wet dan de Wet gemeenschappelijke regelingen dient te worden getroffen. Bij de maatregel kan worden afgeweken van de bepalingen in die andere wet omtrent het treffen van een gemeenschappelijke regeling.

Artikel 4.4

1. Er is tussen de nieuwe gemeenten, met uitzondering van de gemeenten Hoek van Holland en Hoogvliet, een gemeenschappelijke regeling inzake het beheer van het rioleringsstelsel van deze gemeenten. De Wet gemeenschappelijke regelingen is op de regeling van toepassing.

2. Bij de regeling is een openbaar lichaam ingesteld.

3. De regeling is als bijlage 5 bij deze wet gevoegd.

4. De deelnemers aan de regeling besluiten binnen vijf jaren na de datum van herindeling omtrent het voortzetten van de regeling. Indien zij niet tot voortzetting besluiten, gaan zij over tot aanpassing of opheffing van de regeling.

Artikel 4.5

De rechtspersoon politieregio Rotterdam-Rijnmond is opgeheven.

HOOFDSTUK 5. RECHTSKRACHT BESLUITEN EN UITOEFENING BEVOEGDHEDEN

Paragraaf 5.1. Besluiten en bevoegdheden van voor de datum van herindeling

Artikel 5.1.1

Hoofdstuk V van de Wet algemene regels herindeling is niet van toepassing.

Artikel 5.1.2

1. Een besluit van een bestuursorgaan van de provincie Zuid-Holland dat betrekking heeft op het gebied van de provincie Rotterdam, behoudt zijn rechtskracht.

2. Indien in een besluit als bedoeld in het eerste lid een bevoegdheid is toegekend aan een bestuursorgaan van de provincie Zuid-Holland, wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het overeenkomstige bestuursorgaan van de provincie Rotterdam.

3. Een besluit van een bestuursorgaan van de provincie Zuid-Holland als bedoeld in het eerste lid, wordt geacht te zijn genomen door het bestuursorgaan van de provincie Rotterdam dat vanaf de datum van herindeling tot het nemen van een dergelijk besluit bevoegd is.

Artikel 5.1.3

1. Een besluit van een bestuursorgaan van de gemeente Rotterdam behoudt zijn rechtskracht.

2. Indien in een besluit als bedoeld in het eerste lid een bevoegdheid is toegekend aan een bestuursorgaan van de gemeente Rotterdam, wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het overeenkomstige orgaan van het openbaar lichaam waartoe het bestuursorgaan behoort dat vanaf de datum van herindeling bevoegd is tot het nemen van een dergelijk besluit.

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt geacht te zijn genomen door het bestuursorgaan dat vanaf de datum van herindeling tot het nemen van een dergelijk besluit bevoegd is.

Artikel 5.1.4

1. Artikel 5.1.3 is van overeenkomstige toepassing op een besluit van een bestuursorgaan van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4.1.

2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt een besluit van een bestuursorgaan van het regionaal openbaar lichaam, genomen krachtens een bepaling in de linker kolom van de navolgende tabel, gelijkgesteld met een besluit dat een bestuursorgaan van de provincie Rotterdam krachtens de in de rechter kolom op de overeenkomstige positie genoemde bepaling kan nemen.

Bevoegdheid bestuur regionaal openbaar lichaamBevoegdheid provinciaal bestuur
Kaderwet bestuur in verandering, artikelen 13, 14 en 16Wet bijzondere bepalingen provincie Rotterdam, artikelen 2.3.3, 4.1.2.1 en 4.3.1.1
Kaderwet bestuur in verandering, artikel 17Wet personenvervoer, artikel 26a, eerste lid
Wet personenvervoer, artikel 25, vierde lidWet personenvervoer, artikel 26a, eerste lid
Wet personenvervoer, artikel 63a, eerste lidWet personenvervoer, artikelen 57, 60 en 62
Wet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 36cWet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 6b
Wet bodembescherming, artikel 88, tweede lidWet bodembescherming, artikelen 27 tot en met 34, 37, 38, vierde lid, 39 tot en met 55, 74 tot en met 78, 81 en 83 tot en met 86; Wet milieubeheer, artikelen 4.14, tweede lid, onder a, 1 en 4.15, tweede lid

Artikel 5.1.5

Artikel 5.1.3 is van overeenkomstige toepassing op een besluit van een bestuursorgaan van de politieregio Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 5.1.6

Het bestuur van de provincie Rotterdam en de besturen van de nieuwe gemeenten dragen binnen vier jaar na de datum van herindeling zorg voor de nodige aanpassingen of voor de intrekking van besluiten van algemene strekking die op grond van deze paragraaf hun rechtskracht hebben behouden.

Artikel 5.1.7

1. Een wettelijke procedure of rechtsgeding met betrekking tot een besluit als bedoeld in deze paragraaf wordt voortgezet door of tegen het bestuursorgaan dat vanaf de datum van herindeling tot het nemen van een dergelijk besluit bevoegd is.

2. Op een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in deze paragraaf wordt beslist door het bestuursorgaan dat vanaf de datum van herindeling tot het nemen van een dergelijk besluit bevoegd is.

Paragraaf 5.2. Tijdelijke bevoegdheden

Artikel 5.2.1

1. Besluiten van provinciale staten van de provincie Rotterdam die geen uitstel kunnen dulden, kunnen vóór de eerste vergadering van provinciale staten na de datum van herindeling, worden genomen door de commissaris van de Koning.

2. De door de commissaris genomen besluiten vervallen als zij niet door provinciale staten in hun eerste vergadering na de datum van herindeling worden bekrachtigd.

Artikel 5.2.2

Voor het tijdvak waarin voor de provincie Rotterdam nog geen begroting is vastgesteld, zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het doen van uitgaven en het aangaan van verplichtingen tot ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de op de datum van herindeling bekende inkomsten, voor zover daartegen bij provinciale staten geen bezwaren bestaan.

Artikel 5.2.3

De artikelen 5.2.1 en 5.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de nieuwe gemeenten en het intergemeentelijk openbaar lichaam, met dien verstande dat:

a. het bepaalde ten aanzien van de commissaris van de Koning betrekking heeft op de burgemeester, respectievelijk de voorzitter van het bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam;

b. het bepaalde ten aanzien van gedeputeerde staten betrekking heeft op burgemeester en wethouders, respectievelijk het dagelijks bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam;

c. het bepaalde ten aanzien van provinciale staten betrekking heeft op de gemeenteraad, respectievelijk het algemeen bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam.

HOOFDSTUK 6. OVERGANG RECHTEN EN VERPLICHTINGEN

Artikel 6.1

Hoofdstuk VI van de Wet algemene regels herindeling is niet van toepassing.

Artikel 6.2

1. Er worden verdelingsplannen vastgesteld ten behoeve van de overgang van rechten en verplichtingen:

a. van de provincie Zuid-Holland naar de provincie Rotterdam;

b. van de gemeente Rotterdam naar de nieuwe gemeenten en naar het intergemeentelijk openbaar lichaam;

c. van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 4.1, naar andere openbare lichamen.

2. Ten behoeve van de overgang van rechten en verplichtingen van bestaande gemeenten naar de provincie Rotterdam kunnen verdelingsplannen worden vastgesteld.

3. In een verdelingsplan worden de rechten en verplichtingen vermeld die van een openbaar lichaam naar een ander openbaar lichaam over dienen te gaan.

4. De verdelingsplannen voor de overgang van rechten en verplichtingen van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 4.1, omvatten alle rechten en verplichtingen van die openbare lichamen.

5. Indien in verband met de overgang van rechten en verplichtingen verrekening tussen openbare lichamen dient plaats te vinden, wordt deze verrekening in het verdelingsplan bepaald. Het plan vermeldt in dat geval tussen welke openbare lichamen de verrekening dient plaats te vinden.

6. In een verdelingsplan kan worden aangegeven dat de verrekening na de datum van herindeling wordt bepaald. Het plan vermeldt in dat geval ten aanzien van welke overgang van rechten en verplichtingen en tussen welke openbare lichamen de verrekening dient plaats te vinden.

7. Een verdelingsplan wordt vastgesteld door het bestuur van het openbaar lichaam waarvan de rechten en verplichtingen overgaan.

8. De voorbereiding van de vaststelling van de verdelingsplannen geschiedt overeenkomstig het werkprogramma, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering.

9. De verdelingsplannen worden voor 15 augustus van het jaar van inwerkingtreding van dit hoofdstuk vastgesteld.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorbereiding en de inhoud van de verdelingsplannen.

Artikel 6.3

1. Een verdelingsplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Het plan wordt binnen twee weken na de vaststelling aan Onze Minister aangeboden.

2. Onze Minister kan het bestuursorgaan dat een plan moet vaststellen een aanwijzing geven omtrent het vaststellen van het plan indien:

a. het plan niet tijdig is vastgesteld;

b. hij de goedkeuring aan het plan heeft onthouden.

3. Het bestuursorgaan geeft terstond uitvoering aan de aanwijzing van Onze Minister.

Artikel 6.4

Het bestuur dat een verdelingsplan heeft vastgesteld kan dit plan wijzigen op grond van wijzigingen in de rechten en verplichtingen die zich voordoen na de vaststelling. Artikel 6.3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5

1. Op de datum van herindeling gaan de in de verdelingsplannen vermelde rechten en verplichtingen overeenkomstig die plannen over.

2. Op de datum van herindeling gaan de rechten en verplichtingen van de gemeente Rotterdam die niet zijn vermeld in de verdelingsplannen bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onderdeel b, over op de provincie Rotterdam.

3. De overgang geschiedt zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

Artikel 6.6

De verrekening, bedoeld in artikel 6.2, zesde lid, wordt zo spoedig mogelijk na de datum van herindeling door de besturen van de betrokken openbare lichamen in onderlinge overeenstemming bepaald. Indien zij niet tot overeenstemming komen bepaalt Onze Minister de verrekening.

Artikel 6.7

Het bestuur van de provincie Rotterdam doet onverwijld schriftelijk mededeling van de overgang van registergoederen op grond van dit hoofdstuk aan de bewaarder van de openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De overgang wordt ingeschreven in de openbare registers. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

Artikel 6.8

1. Er wordt een verdelingsplan vastgesteld ten behoeve van de overgang van rechten en verplichtingen van de politieregio Rotterdam-Rijnmond naar de politieregio Zeeland.

2. Op de datum van herindeling gaan de rechten en verplichtingen van de politieregio Rotterdam-Rijnmond die niet zijn vermeld in het verdelingsplan, bedoeld in het eerste lid, over op de provincie Rotterdam.

3. De artikelen 6,2, derde en vijfde tot en met tiende lid, 6.3, 6.4, 6.5, eerste en derde lid, 6.6 en 6.7 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de mededeling aan de bewaarder van de openbare registers, bedoeld in artikel 6.7, wordt gedaan door het bestuur van de politieregio Zeeland, voor zover het registergoederen betreft die zijn opgenomen in het verdelingsplan, bedoeld in het eerste lid.

4. Ter zake van de overgang van rechten en verplichtingen op grond van dit artikel wordt geen overdrachtsbelasting geheven.

Artikel 6.9

1. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een besluit omtrent het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6.3.

2. Een beroep tegen een besluit dat is genomen op grond van dit hoofdstuk, ingesteld door of tegen het bestuur van de gemeente Rotterdam, van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4.1, of van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, wordt met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen het bestuur van de provincie Rotterdam.

3. Het bestuur van de provincie Rotterdam, van een nieuwe gemeente of van het intergemeentelijk openbaar lichaam kan geen beroep instellen tegen een besluit dat is genomen op grond van artikel 6.2, 6.3 of 6.4, dan wel op grond van artikel 6.8 in samenhang met de hiervoor genoemde artikelen.

4. Een wettelijke procedure of rechtsgeding, anders dan een beroep tegen een besluit dat is genomen op grond van dit hoofdstuk, waarbij een openbaar lichaam is betrokken waarvan een recht of een verplichting op grond van dit hoofdstuk overgaat, en welke betrekking heeft op het recht of de verplichting, wordt met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen het openbaar lichaam waarnaar het recht of de verplichting overgaat.

HOOFDSTUK 7. DE OVERGANG VAN PERSONEEL

Artikel 7.1

Hoofdstuk VIII van de Wet algemene regels herindeling is niet van toepassing.

Artikel 7.2

In dit hoofdstuk wordt onder personeel verstaan: ambtenaren in de zin van de Ambtenarenwet en personen die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 7.3

1. Er worden personeelsplannen vastgesteld ten behoeve van de overgang van personeel:

a. van de provincie Zuid-Holland naar de provincie Rotterdam;

b. van de gemeente Rotterdam naar de provincie Rotterdam, de nieuwe gemeenten en naar het intergemeentelijk openbaar lichaam;

c. van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 4.1, naar andere openbare lichamen.

2. Ten behoeve van de overgang van personeel van bestaande gemeenten naar de provincie Rotterdam kunnen personeelsplannen worden vastgesteld.

3. In een personeelsplan worden de personeelsleden vermeld die van een openbaar lichaam voorlopig overgaan in dienst van een ander openbaar lichaam.

4. In een personeelsplan wordt ten aanzien van een daarin opgenomen personeelslid vermeld welke functie hij zal gaan vervullen.

5. De personeelsplannen worden afgestemd op de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam waarnaar het personeel over gaat. Deze ambtelijke organisatie wordt afgestemd op de door het openbaar lichaam te vervullen taken.

6. De personeelsplannen voor de overgang van het personeel in dienst van de gemeente Rotterdam en van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 4.1, omvatten het voltallige personeel van die gemeente en van die openbare lichamen.

7. Een personeelsplan wordt vastgesteld door het bestuur van het openbaar lichaam waarbij het personeel dat overgaat in dienst is.

8. De voorbereiding van de vaststelling van de personeelsplannen geschiedt overeenkomstig het werkprogramma, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering.

9. De personeelsplannen worden voor 15 augustus van het jaar van inwerkingtreding van dit hoofdstuk vastgesteld.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorbereiding en de inhoud van de personeelsplannen.

Artikel 7.4

1. Een personeelsplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Het plan wordt binnen twee weken na de vaststelling aan Onze Minister aangeboden.

2. Onze Minister kan het bestuursorgaan dat het plan moet vaststellen een aanwijzing geven omtrent het vaststellen van het plan indien:

a. het plan niet tijdig aan hem is aangeboden;

b. hij de goedkeuring aan het plan heeft onthouden.

3. Het bestuursorgaan geeft terstond uitvoering aan de aanwijzing van Onze Minister.

Artikel 7.5

Het bestuur dat een personeelsplan heeft vastgesteld kan dit plan wijzigen op grond van wijzigingen in het personeelsbestand die zich voordoen na de vaststelling. Artikel 7.4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.6

Op de datum van herindeling gaan de in de personeelsplannen vermelde personeelsleden overeenkomstig die plannen voorlopig in dienst over, in een overeenkomstige rang, op overeenkomstige voet en ook overigens in een overeenkomstige rechtstoestand, als voor hen golden op de dag voor de datum van herindeling.

Artikel 7.7

1. Binnen zes maanden na de datum van herindeling neemt het bevoegd gezag een besluit ten aanzien van de in artikel 7.6 bedoelde personeelsleden. Dit besluit houdt in:

a. de rang waarin en de voet waarop het dienstverband wordt voortgezet, of

b. het eervol ontslag van de betrokkene.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid onder b wordt slechts genomen, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken het personeelslid met een passende functie te belasten.

3. Het ontslag gaat niet in binnen een jaar na de datum van herindeling.

Artikel 7.8

De eed of de belofte die een personeelslid in verband met zijn dienstverband heeft afgelegd, heeft tevens betrekking op het dienstverband dat door een overgang krachtens dit hoofdstuk is ontstaan.

Artikel 7.9

1. Er worden personeelsplannen vastgesteld ten behoeve van de overgang van personeel van de politieregio Rotterdam-Rijnmond naar de provincie Rotterdam en naar de politieregio Zeeland.

2. De personeelsplannen omvatten het voltallige personeel van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. De plannen vermelden welke personeelsleden overgaan in dienst van de provincie Rotterdam, respectievelijk van de politieregio Zeeland.

3. Op de datum van herindeling gaan de in de personeelsplannen vermelde personeelsleden overeenkomstig de plannen in dienst over. De overgang geschiedt in dezelfde rang, op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand, die voor hen golden op de dag voor de datum van herindeling.

4. De artikelen 7.3, vierde, vijfde en zevende tot en met tiende lid, 7.4, 7.5 en 7.8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.10

Onze Minister benoemt uiterlijk een maand voor de datum van herindeling met ingang van die datum tijdelijke secretarissen voor de nieuwe gemeenten op voordracht van burgemeester en wethouders van Rotterdam, alsmede een tijdelijk griffier voor de provincie Rotterdam op voordracht van het bestuur van het regionaal openbaar lichaam.

Artikel 7.11

1. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een besluit omtrent het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 7.4.

2. Een beroep tegen een besluit dat is genomen op grond van dit hoofdstuk, ingesteld door of tegen het bestuur van de gemeente Rotterdam, van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4.1 of van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, wordt met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen het bestuur van de provincie Rotterdam.

3. Het bestuur van de provincie Rotterdam, van een nieuwe gemeente of van het intergemeentelijk openbaar lichaam kan geen beroep instellen tegen een besluit dat is genomen op grond van artikel 7.3, 7.4 of 7.5, dan wel op grond van artikel 7.9 in samenhang met de hiervoor genoemde artikelen.

4. Een bezwaar of een beroep dat door een ambtenaar als zodanig is ingesteld tegen een besluit van het bestuur van het openbaar lichaam waarbij hij is aangesteld, terwijl de ambtenaar op grond van dit hoofdstuk overgaat in dienst van een ander openbaar lichaam, wordt voortgezet tegen het bestuur van dit andere openbaar lichaam.

5. Een wettelijke procedure of een rechtsgeding, welke betrekking heeft op een dienstverband van een personeelslid dat werkzaam is bij een openbaar lichaam op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, terwijl het personeelslid op grond van dit hoofdstuk overgaat in dienst van een ander openbaar lichaam, wordt voortgezet door of tegen dit andere openbare lichaam.

6. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de politieregio Rotterdam-Rijnmond en de politieregio Zeeland.

HOOFDSTUK 8. TUSSENTIJDSE VERKIEZING VAN VERTEGENWOORDIGENDE ORGANEN

Paragraaf 8.1. De tussentijdse verkiezingen voor provinciale staten van Zuid-Holland en Rotterdam

Artikel 8.1.1

1. Er worden tussentijdse verkiezingen voor provinciale staten gehouden voor de provincies Zuid-Holland en Rotterdam.

2. Provinciale staten van Zuid-Holland zullen bestaan uit het door Onze Minister met toepassing van artikel 8 van de Provinciewet te bepalen aantal leden. Daartoe wordt het inwonertal van de provincie bepaald aan de hand van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte gegevens betreffende de bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar waarin de verkiezing plaatsvindt.

Artikel 8.1.2

1. Voor de toepassing van artikel B 2 van de Kieswet en artikel 10 van de Provinciewet wordt onder ingezetenen van de provincie Zuid-Holland respectievelijk de provincie Rotterdam verstaan: zij die werkelijk woonplaats hebben in het gebied dat met ingang van de datum van herindeling het gebied van de provincie Zuid-Holland respectievelijk de provincie Rotterdam vormt.

2. De kandidaatstelling en de stemming vinden plaats op dezelfde dagen als die welke door gedeputeerde staten van Zuid-Holland ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet algemene regels herindeling worden bepaald in verband met de tussentijdse verkiezingen voor de raden van de nieuwe gemeenten als bedoeld in artikel 8.4.2.

3. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland kunnen zo nodig besluiten tot afwijking van de in de artikelen G 1, achtste lid, G 2, eerste lid, G 2, achtste lid, G 4, derde lid, en G 5, tweede lid, van de Kieswet genoemde termijnen inzake registratie van aanduidingen van politieke groeperingen. Indien gedeputeerde staten afwijken van de in artikel G 1, achtste lid, van de Kieswet genoemde termijn, geven zij daarvan kennis aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer.

4. Ten aanzien van de provincie Rotterdam worden bij de nummering van de kandidatenlijsten in afwijking van artikel I 14, eerste lid, eerste volzin, van de Kieswet, eerst genummerd de lijsten van politieke groeperingen wier aanduiding was geplaatst boven een kandidatenlijst waaraan bij de laatstgehouden verkiezing voor provinciale staten van Zuid-Holland een of meer zetels zijn toegekend.

5. In afwijking van de tabel, bedoeld in artikel E 1, eerste lid, van de Kieswet wordt de volgende indeling in kieskringen gehanteerd:

a. de gemeenten Delft, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Leidschendam, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Schipluiden, Voorburg, Wassenaar, Wateringen en Zoetermeer;

b. de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne;

c. de gemeenten Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dirksland, Dordrecht, Giessenlanden, Goedereede, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Middelharnis, Nieuw-Lekkerland, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Vianen, Zederik en Zwijndrecht.

6. De hoofdstembureaus van de in het vijfde lid bedoelde kieskringen zijn gevestigd in de gemeenten 's-Gravenhage, Rotterdam en Dordrecht. Het hoofdstembureau in de gemeente Rotterdam treedt tevens als centraal stembureau op.

7. Tot de datum van herindeling wordt voor de toepassing van artikel E 6, derde lid, van de Kieswet onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

8. In afwijking van artikel E 8 van de Kieswet geschieden de benoemingen, bedoeld in artikel E 6 van die wet, voor een periode die eindigt op het in artikel 8.2.3 bedoelde tijdstip.

9. Provinciale staten van Zuid-Holland onderzoeken zo spoedig mogelijk de geloofsbrieven van hen die hun benoeming tot lid van provinciale staten van Zuid-Holland of Rotterdam hebben aangenomen. Waar overigens in hoofdstuk V van de Kieswet enig orgaan van de provincie wordt aangeduid, heeft dit betrekking op het desbetreffende orgaan van de provincie Zuid-Holland.

Paragraaf 8.2. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de provincie Zuid-Holland

Artikel 8.2.1

Deze paragraaf heeft uitsluitend betrekking op het bestuur van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 8.2.2

1. De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, zitting hebbende leden van provinciale staten treden met ingang van die datum af.

2. Indien op de datum van herindeling niet de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van provinciale staten onherroepelijk is geworden, houden de leden van provinciale staten in de oude samenstelling zitting, totdat zulks is geschied. Gedurende deze tijd oefenen de bij de verkiezing gekozen leden hun functie niet uit. Provinciale staten en gedeputeerde staten nemen gedurende deze tijd slechts besluiten die geen uitstel kunnen dulden.

3. De eerste vergadering van provinciale staten in nieuwe samenstelling wordt gehouden op de eerste werkdag na de datum van herindeling. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt de eerste vergadering gehouden zo spoedig mogelijk nadat veertien dagen zijn verlopen na de in dat lid bedoelde goedkeuring.

4. Provinciale staten benoemen in de eerste vergadering de gedeputeerden.

Artikel 8.2.3

De zittingsperiode van de leden van provinciale staten eindigt tegelijk met de zittingsperiode van de leden van de staten van de overige provincies die zitting hebben op de datum van herindeling.

Paragraaf 8.3. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de provincie Rotterdam

Artikel 8.3.1

Deze paragraaf heeft uitsluitend betrekking op het bestuur van de provincie Rotterdam.

Artikel 8.3.2

1. De eerste vergadering van provinciale staten wordt gehouden op de eerste werkdag na de twintigste dag na de stemming. Indien op deze dag niet de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van provinciale staten onherroepelijk is geworden, wordt de eerste vergadering gehouden zo spoedig mogelijk nadat veertien dagen zijn verlopen na deze goedkeuring, maar niet later dan de eerste werkdag na de datum van herindeling.

2. Provinciale staten benoemen in de eerste vergadering de gedeputeerden. Het provinciaal bestuur kan tot de datum van herindeling geen besluiten nemen dan die welke samenhangen met de benoeming van de gedeputeerden. De hoofdstukken II en III van de Provinciewet en de paragrafen 2.1.1 en 2.1.2 van de Wet bijzondere bepalingen provincie Rotterdam zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.3.3

De zittingsperiode van de leden van provinciale staten eindigt op het in artikel 8.2.3 bedoelde tijdstip.

Artikel 8.3.4

De benoeming van de commissaris van de Koning kan geschieden voor de datum van herindeling. Hoofdstuk IV van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.3.5

Een gedeputeerde of de commissaris van de Koning kan gedurende de periode voor de datum van herindeling tevens voorzitter of lid zijn van het bestuur van een provincie of van een gemeente.

Artikel 8.3.6

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de betaling van bezoldigingen, vergoedingen en tegemoetkomingen als bedoeld in de artikelen 43, 51, 65, 77 en 93 van de Provinciewet, in verband met de taakuitoefening van de leden van het provinciaal bestuur gedurende de periode voor de datum van herindeling.

2. De bezoldiging, vergoeding of tegemoetkoming komt ten laste van de nieuwe provincie.

Paragraaf 8.4 De tussentijdse verkiezingen voor de raden van de nieuwe gemeenten

Artikel 8.4.1

De artikelen 53, tweede lid, 54, 55, vijfde lid, en 56, derde lid van de Wet algemene regels herindeling zijn niet van toepassing.

Artikel 8.4.2

Er worden tussentijdse verkiezingen voor de raden van de nieuwe gemeenten gehouden. De gemeente Rotterdam is belast met de voorbereiding van deze verkiezingen.

Artikel 8.4.3

Voor de toepassing van artikel B 3 van de Kieswet wordt onder ingezetenen van een nieuwe gemeente verstaan: zij die werkelijk woonplaats hebben in het gebied dat met ingang van de datum van herindeling het gebied van een nieuwe gemeente vormt.

Artikel 8.4.4

Indien gedeputeerde staten op grond van artikel 55, derde lid van de Wet algemene regels herindeling afwijken van de in artikel G 1, achtste lid, van de Kieswet genoemde termijn, geven zij daarvan kennis aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer.

Artikel 8.4.5

1. De eerste vergadering van de gemeenteraad wordt gehouden op de eerste werkdag na de twintigste dag na de stemming. Indien op deze dag niet de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van de raad onherroepelijk is geworden, wordt de eerste vergadering gehouden zo spoedig mogelijk nadat veertien dagen zijn verlopen na deze goedkeuring, maar niet later dan de eerste werkdag na de datum van herindeling.

2. De raad benoemt in de eerste vergadering de wethouders. Het gemeentebestuur kan tot de datum van herindeling geen besluiten nemen dan die welke samenhangen met de benoeming van de wethouders en met de in artikel 8.4.9 bedoelde aanwijzing. De hoofdstukken II en III van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.4.6

De benoeming van de burgemeester kan geschieden voor de datum van herindeling. Hoofdstuk IV van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.4.7

Een wethouder of de burgemeester kan gedurende de periode voor de datum van herindeling tevens voorzitter of lid zijn van het bestuur van een provincie of een gemeente.

Artikel 8.4.8

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de betaling van bezoldigingen, vergoedingen en tegemoetkomingen als bedoeld in de artikelen 44, 51, 66, 79 en 95 van de Gemeentewet, in verband met de taakuitoefening van de leden van het gemeentebestuur gedurende de periode voor de datum van herindeling.

2. De bezoldiging, vergoeding of tegemoetkoming komt ten laste van de nieuwe gemeente.

Artikel 8.4.9

1. De leden van het algemeen bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam worden voor de eerste maal aangewezen in de eerste vergaderingen, bedoeld in artikel 8.4.5.

2. De eerste vergadering van het algemeen bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam wordt zo spoedig mogelijk na de aanwijzing van de leden gehouden.

3. Het algemeen bestuur wijst in de eerste vergadering de voorzitter en de andere leden van het dagelijks bestuur aan. Het bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam kan tot de datum van herindeling geen besluiten nemen dan die welke samenhangen met de aanwijzing van de voorzitter en de andere leden van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 9. OVERIGE VOORZIENINGEN

Artikel 9.1

1. Archiefbescheiden van de provincie Zuid-Holland, uitsluitend betrekking hebbend op het gebied van de provincie Rotterdam, betreffende zaken die op de datum van herindeling nog niet zijn afgedaan, gaan over naar de provincie Rotterdam, met dien verstande dat de overbrenging, bedoeld in artikel 12 van de Archiefwet 19.. ten aanzien van deze bescheiden geschiedt als had geen herindeling plaatsgevonden. Van de overgang wordt een verklaring opgemaakt volgens de krachtens artikel 9, eerste lid, van die wet voor vervreemding van archiefbescheiden gestelde regels.

2. Het bestuur van de provincie Rotterdam is bevoegd de archiefbescheiden van de provincie Zuid-Holland, betrekking hebbend op het gebied van de provincie Rotterdam, kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op zijn kosten te doen maken.

Artikel 9.2

1. Archiefbescheiden van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 4.1, gaan over naar de provincie Rotterdam.

2. De besturen van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regelingen, bedoeld in artikel 4.1, en de besturen van de nieuwe gemeenten zijn bevoegd de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op hun kosten te doen maken.

Artikel 9.3

1. Archiefbescheiden van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, uitsluitend betrekking hebbend op het gebied van de gemeenten Goedereede, Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee, gaan over naar de politieregio Zeeland.

2. De overige archiefbescheiden van de politieregio Rotterdam-Rijnmond gaan over naar de provincie Rotterdam.

3. Bestuursorganen van de politieregio Zeeland zijn bevoegd de archiefbescheiden van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, betrekking hebbend op het gebied van de politieregio Zeeland, kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op hun kosten te doen maken.

Artikel 9.4

1. Archiefbescheiden van de gemeente Rotterdam, uitsluitend betrekking hebbend op het gebied van een nieuwe gemeente, betreffende zaken die op de datum van herindeling nog niet zijn afgedaan, gaan over naar die nieuwe gemeente.

2. Archiefbescheiden van de gemeente Rotterdam, uitsluitend betrekking hebbend op de naar het intergemeentelijk openbaar lichaam overgaande taken en bevoegdheden, rechten en verplichtingen, betreffende zaken die op de datum van herindeling nog niet zijn afgedaan, gaan over naar dat intergemeentelijk openbaar lichaam.

3. De overige archiefbescheiden van de gemeente Rotterdam gaan over naar de provincie Rotterdam.

4. De besturen van de nieuwe gemeenten en het bestuur van het intergemeentelijk openbaar lichaam zijn bevoegd de in het derde lid bedoelde archiefbescheiden kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op hun kosten te doen maken.

Artikel 9.5

De overdrachten, bedoeld in de artikelen 71, derde lid, en 71a van de Wet algemene regels herindeling, geschieden aan de gemeente Centrum-Delfshaven.

Artikel 9.6

In afwijking van de artikelen 56, vierde lid, en 107c, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, worden de in die leden bedoelde stichtingsnormen en opheffingsnormen voor de nieuwe gemeenten vastgesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Deze normen treden in de plaats van de in de bijlage bij de Wet op het basisonderwijs voor de gemeente Rotterdam opgenomen normen en gelden met ingang van de datum van herindeling.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN VERSCHILLENDE WETTEN

Artikel 10.1

De wet op de rechterlijke indeling wordt als volgt gewijzigd.

A. In artikel 5 worden de volgende wijigingen aangebracht:

1. in de opsomming onder «2. Arrondissement Rotterdam» vervalt: 4e kanton: Sommelsdijk;

2. aan de opsomming onder «4. Arrondissement Middelburg» wordt toegevoegd: 4e kanton: Sommelsdijk.

B. In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. de opsomming van gemeenten onder «Kantongerecht Rotterdam» wordt vervangen door: Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Capelle aan den IJssel, Centrum-Delfshaven, Charlois, Feijenoord, Hillegersberg-Overschie-Schiebroek, Hoogvliet, Krimpen aan den IJssel, Kralingen-Crooswijk, Noord, Prins Alexander, Ridderkerk, IJsselmonde;

2. de opsomming van gemeenten onder «Kantongerecht Schiedam» wordt vervangen door: Hoek van Holland, Maassluis, Schiedam en Vlaardingen;.

Artikel 10.2

In de tabel, bedoeld in artikel E 1, eerste lid, van de Kieswet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. het gebied waarover de kieskring onder nummer 12 zich uitstrekt wordt vervangen door: De gemeenten Delft, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Leidschendam, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Schipluiden, Voorburg, Wassenaar, Wateringen, Zoetermeer.

2. het gebied waarover de kieskring onder nummer 13 zich uitstrekt wordt vervangen door: De provincie Rotterdam.

3. de gemeente waar het hoofdstembureau van kieskring 13 is gevestigd wordt vervangen door: Centrum-Delfshaven.

4. het gebied waarover de kieskring onder nummer 14 zich uitstrekt wordt vervangen door: De gemeenten Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dirksland, Dordrecht, Giessenlanden, Goedereede, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Middelharnis, Nieuw-Lekkerland, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Vianen, Zederik, Zwijndrecht.

Artikel 10.3

In de bijlage als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. de aanduiding van de regio Rotterdam-Rijnmond wordt vervangen door: ROTTERDAM

2. de opsomming van de gemeenten bij deze regio vervalt;

3. aan de opsomming van de gemeenten die de regio Zeeland vormen worden de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee toegevoegd.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1

De commissie, bedoeld in artikel 37 van de Kaderwet bestuur in verandering, houdt op te bestaan op de datum van herindeling.

Artikel 11.2

Onze Minister kan de bijlagen 3 en 4 wijzigen, voor zover dit noodzakelijk is in verband met een wijziging van de in die bijlagen aangeduide gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 11.3

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad draagt Onze Minister zorg voor:

a. het opnieuw vaststellen van de nummering van de hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen van deze wet, en het in overeenstemming brengen van de aanhalingen in deze wet met de nieuwe nummering;

b. het vervangen van de in deze wet voorkomende zinsnede «Archiefwet 19..» door «Archiefwet», gevolgd door het jaartal van het Staatsblad waarin die wet is geplaatst.

Artikel 11.4

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van de hoofdstukken 2 tot en met 5, 9 en 10, die in werking treden op één januari van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar.

Artikel 11.5

Deze wet wordt aangehaald als: Wet instelling provincie Rotterdam.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

BIJLAGE 1

Het gebied van de provincie Rotterdam

BIJLAGE 2

Bijlage 2 bestaat uit de kaart: Wijziging gemeentelijke indeling Rotterdam. Deze kaart is los bijgevoegd.

BIJLAGE 3

De gemeenschappelijke regelingen die vervallen

1. Gemeenschappelijke regeling Regionale hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond

2. Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Voorne-Putten en Rozenburg

3. Gemeenschappelijke regeling financieel koepelschap buitenstedelijke openluchtrecreatie

4. Gemeenschappelijke regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond

5. Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam

6. Regeling ter versterking van de bestuurlijke positie van Rotterdam

7. Gemeenschappelijke regeling Sociaal Werkvoorzieningsschap De Welplaat

BIJLAGE 4

De gemeenschappelijke regelingen waarbij de provincie Rotterdam in de plaats treedt van de gemeente Rotterdam of van bestaande gemeenten

1. Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied IJsselmonde

2. Gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Hitlandbos

3. Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren

4. Gemeenschappelijke regeling voor het natuur- en recreatieschap Krimpenerwaard

5. Gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland

6. Gemeenschappelijke regeling Natuur- en recreatieschap Haringvliet

7. Gemeenschappelijke regeling sociale werkvoorziening Drechtsteden

8. Regeling Werkvoorzieningsschap IJssel en Lek

BIJLAGE 5

Gemeenschappelijke regeling riolering Rotterdam

Er is tussen de raden, respectievelijk de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet instelling provincie Rotterdam bedoelde gemeenten, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, een gemeenschappelijke regeling inzake het beheer van het rioleringsstelsel van de deelnemende gemeenten.

De regeling luidt als volgt.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Rotterdam;

b. het gebied: het gebied waarvoor deze regeling geldt.

Artikel 2

1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Samenwerkingsverband riolering Rotterdam.

2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Centrum-Delfshaven.

3. Het gebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 2. TE BEHARTIGEN BELANGEN

Artikel 3

De gemeenschappelijke regeling dient ter behartiging van de volgende belangen:

a. het, uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne, op verantwoorde wijze inzamelen en afvoeren van het in het gebied geproduceerde huishoudelijke en industriële afvalwater, alsmede het op het gebied neergekomen regenwater afkomstig van verharde oppervlakken overeenkomstig de daartoe gestelde wettelijke richtlijnen;

b. het voldoende droog houden onder de diverse weersomstandigheden van openbare wegen, ter voorkoming van onnodige wateroverlast voor burgers en bedrijven, alsmede ter bevordering van de verkeersveiligheid;

c. het leveren van een bijdrage aan het milieubeleid, door middel van het zoveel mogelijk beperken van ongezuiverde rioolwateroverstortingen op open wateren.

HOOFDSTUK 3. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 4

Het openbaar lichaam heeft in het kader van de in artikel 3 vermelde belangen tot taak het beheer van het rioleringsstelsel van de deelnemende gemeenten.

Artikel 5

Aan het bestuur van het openbaar lichaam zijn de bevoegdheden toegekend die verband houden met:

a. het toezien op de aanleg en het onderhoud van particuliere aansluitingen van woon- en bedrijfspanden op het rioleringsstelsel in het kader van de gemeentelijke bouwverordening;

b. het afgeven van vergunningen voor het (tijdelijk) lozen van bronbemalingswater op het rioleringsstelsel.

HOOFDSTUK 4. HET ALGEMEEN BESTUUR

Paragraaf 1. Samenstelling

Artikel 6

1. De raad van iedere deelnemende gemeente wijst één lid en één plaatsvervangend lid aan.

2. Ieder lid heeft één stem.

Artikel 7

1. De aanwijzing van de leden en de plaatsvervangend leden vindt plaats in de eerste vergadering in nieuwe samenstelling van de raden van de deelnemende gemeenten.

2. De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de leden van de raden aftreden.

3. De aanwijzing ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats vindt plaats binnen twee maanden nadat die plaats is opengevallen.

4. Het lid dat ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen, zou zijn afgetreden.

5. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van de raad die hen heeft aangewezen alsmede de voorzitter van het algemeen bestuur op de hoogte.

Artikel 8

Een lid van het algemeen bestuur kan niet tevens zijn ambtenaar, door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Voor de toepassing van dit artikel worden onder ambtenaar mede op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzame personen begrepen.

Paragraaf 2. Inlichtingen en verantwoording

Artikel 9

1. Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

2. Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden gevraagd.

3. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

Artikel 10

1. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd, op de in die raad gebruikelijke wijze.

2. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad die hem heeft aangewezen, op de in die raad gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

3. De raad die een lid in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan dit lid ontslaan, indien hij het vertrouwen van deze raad niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. HET DAGELIJKS BESTUUR

Paragraaf 1. Samenstelling

Artikel 11

1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, de vice-voorzitter en een ander lid, aangewezen door en uit het algemeen bestuur.

2. Ieder lid heeft één stem.

Artikel 12

1. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur vindt plaats in de eerste vergadering in nieuwe samenstelling van het algemeen bestuur.

2. De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

3. De aanwijzing ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats vindt plaats binnen een maand nadat die plaats is opengevallen.

4. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt terstond, zodra men ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

5. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen, blijft niettemin zijn functie waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard.

Paragraaf 2. Werkwijze, inlichtingen en verantwoording

Artikel 13

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of de andere leden van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken.

2. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen.

3. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

4. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien tenminste twee leden tegenwoordig zijn.

5. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

6. Op de vergadering, bedoeld in het vijfde lid, is het vierde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 14

1. Het dagelijks bestuur geeft aan het algemeen bestuur ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

2. Het dagelijks bestuur of een lid van het dagelijks bestuur geeft aan de leden van het algemeen bestuur alle inlichtingen die door een of meer leden van dat bestuur worden gevraagd.

3. Het dagelijks bestuur of een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur ter verantwoording worden geroepen voor het door het dagelijks bestuur of het lid gevoerde beleid.

4. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt alsmede de in het derde lid bedoelde verantwoording wordt afgelegd.

5. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6. DE VOORZITTER

Artikel 15

1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de vice-voorzitter.

3. De stukken die van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

4. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

HOOFDSTUK 7. DE COMMISSIES

Artikel 16

Het algemeen bestuur kan commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

HOOFDSTUK 8. VERGOEDING EN TEGEMOETKOMING

Artikel 17

1. Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen voor de vergoeding voor de werkzaamheden en de tegemoetkoming in de kosten van de leden van het bestuur van het openbaar lichaam.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vergoeding voor de werkzaamheden en de tegemoetkoming in de kosten van de leden van commissies als bedoeld in artikel 16.

HOOFDSTUK 9. DE SECRETARIS

Artikel 18

1. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd uit een door het dagelijks bestuur op te maken voordracht. Het algemeen bestuur kan de secretaris schorsen en ontslaan.

2. De secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig.

3. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede-ondertekend.

4. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

HOOFDSTUK 10. DE UITVOERINGSORGANISATIE

Artikel 19

1. De uitvoeringsorganisatie van het openbaar lichaam staat onder de leiding van een directeur.

2. De instructie van de directeur wordt door het dagelijks bestuur vastgesteld.

3. De secretaris fungeert als directeur van de uitvoeringsorganisatie.

Artikel 20

1. Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, met het te werk stellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het openbaar lichaam, de directeur uitgezonderd.

2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard welke rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

Artikel 21

1. Op het personeel in dienst van het openbaar lichaam zijn de rechtspositieregelingen voor het personeel in dienst van de provincie Rotterdam van overeenkomstige toepassing.

2. Waar in de in het eerste lid bedoelde regelingen gesproken wordt van «provinciale staten»,«gedeputeerde staten» dan wel «hoofd van dienst» wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

HOOFDSTUK 11. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 22

1. De kosten van het openbaar lichaam over enig jaar worden gedragen door de deelnemende gemeenten, voor zover zij niet uit andere inkomsten worden gedekt.

2. Een deelnemer is over ieder jaar een bijdrage aan het openbaar lichaam verschuldigd.

3. De verschuldigde bijdrage bestaat uit een vergoeding voor de kosten van het dagelijks beheer van het rioleringsstelsel en een vergoeding voor andere kosten.

4. Voor de berekening van de vergoeding voor de kosten van het dagelijks beheer wordt uitgegaan van het aantal aansluitingen op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de bijdrage is verschuldigd. Ten aanzien van industriële afvalwaterlozingen wordt elke geloosde hoeveelheid (of gedeelte daarvan) van 250 m3 per jaar, gerekend als een aansluiting.

5. De andere kosten worden vergoed door de deelnemer, op wiens grondgebied de activiteiten plaatsvinden die deze kosten veroorzaken. Tot deze andere kosten worden in ieder geval gerekend:

a. kosten van eerste aanleg;

b. kosten van aanpassingen welke direct voortvloeien uit stadsvernieuwingsprojecten, publieke of private bouwprojecten en herinrichtingsplannen.

6. In de begroting van het openbaar lichaam wordt ten aanzien van iedere deelnemer het bedrag begroot dat de deelnemer over het begrotingsjaar aan het openbaar lichaam verschuldigd is.

Artikel 23

Een deelnemer betaalt tweemaal per jaar een voorschot aan het openbaar lichaam. Het voorschot bedraagt de helft van het over dat jaar begrote bedrag, bedoeld in artikel 22, zesde lid. De betalingen geschieden voor 16 januari en voor 16 juni van het jaar.

Artikel 24

Indien de raad van een deelnemer weigert de voor de verschuldigde bijdrage nodige bedragen op de begroting te brengen, doet het algemeen bestuur hiervan mededeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 25

1. In de rekening van het openbaar lichaam wordt ten aanzien van iedere deelnemer het bedrag vermeld dat de deelnemer over het rekeningsjaar aan het openbaar lichaam verschuldigd is.

2. Verrekening van het verschil tussen het bij wijze van voorschot betaalde en de verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de vaststelling van de rekening.

HOOFDSTUK 12. HET ARCHIEF

Artikel 26

1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling, welke aan gedeputeerde staten wordt meegedeeld.

2. Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de krachtens het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden.

3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de provincie Rotterdam.

4. De archivaris van de provincie Rotterdam oefent toezicht uit op het in het derde lid genoemde beheer.

5. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 19.. over te brengen archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam is aangewezen de archiefbewaarplaats van de provincie Rotterdam.

HOOFDSTUK 13. UITTREDING, TOETREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 27

Uittreding door een deelnemende gemeente en toetreding door een andere gemeente kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van het algemeen bestuur en van de bestuursorganen van de desbetreffende gemeente. In deze besluiten worden de financiële en personele gevolgen van de uittreding en de toetreding geregeld.

Artikel 28

De regeling kan worden gewijzigd bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten.

Artikel 29

1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten.

2. In geval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur een plan voor de ontbinding van het openbaar lichaam vast, waarin de gevolgen van de opheffing worden geregeld. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

3. Het plan wordt niet vastgesteld, dat nadat de raden van de deelnemende gemeenten zijn gehoord.

4. Het plan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het voorziet tevens in de gevolgen van de opheffing voor het personeel van het openbaar lichaam.

Artikel 30

Besluiten tot uittreding uit, toetreding tot, wijziging van of opheffing van de regeling worden door het bestuur van de gemeente Centrum-Delfshaven aan gedeputeerde staten gezonden.

HOOFDSTUK 14. SLOTBEPALING

Artikel 31

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling riolering Rotterdam.

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen1
  
Hoofdstuk 2. Instelling van de provincie Rotterdam2
  
Hoofdstuk 3. Opheffing van de gemeente Rotterdam en instelling van de nieuwe gemeenten2
  
Hoofdstuk 4. Gemeenschappelijke regelingen en de politieregio Rotterdam-Rijnmond2
  
Hoofdstuk 5. Rechtskracht besluiten en uitoefening bevoegdheden3
Paragraaf 5.1. Besluiten en bevoegdheden van voor de datum van herindeling3
Paragraaf 5.2. Tijdelijke bevoegdheden5
  
Hoofdstuk 6. Overgang rechten en verplichtingen5
  
Hoofdstuk 7. De overgang van personeel8
  
Hoofdstuk 8. Tussentijdse verkiezing van vertegenwoordigende organen10
Paragraaf 8.1. De tussentijdse verkiezingen voor provinciale staten van Zuid-Holland en Rotterdam10
Paragraaf 8.2. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de provincie Zuid-Holland11
Paragraaf 8.3. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de provincie Rotterdam12
Paragraaf 8.4 De tussentijdse verkiezingen voor de raden van de nieuwe gemeenten13
  
Hoofdstuk 9. Overige voorzieningen14
  
Hoofdstuk 10. Wijzigingen in verschillende wetten16
  
Hoofdstuk 11. Slotbepalingen17
  
Bijlage 1. Het gebied van de provincie Rotterdam19
  
Bijlage 3. De gemeenschappelijke regelingen die vervallen21
  
Bijlage 4. De gemeenschappelijke regelingen waarbij de provincie Rotterdam in de plaats treedt van de gemeente Rotterdam of van bestaande gemeenten22
  
Bijlage 5. Gemeenschappelijke regeling riolering Rotterdam23
Naar boven