24 078
Wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van de richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

Artikel I

De tekst van artikel I luidde als volgt:

In de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) vervallen de artikelen 14, 15, 16, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31.

Artikel II

Onderdeel A

Artikel 7, tweede lid, onder a, luidde als volgt:

a. gericht zijn op de betaling van een bijdrage in geld of in koolwaterstoffen dan wel op het veilig stellen van belastinginkomsten;.

In artikel 7 was het vierde lid genummerd als vijfde lid.

Het vervallen vierde lid van artikel 7 luidde als volgt:

4. Overtreding van een voorschrift als bedoeld in het eerste lid is verboden.

Artikel 8c, onder a, luidde als volgt:

a. de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de oprichting van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkhjeid voor de ontginning van die delfstof, waarin de houder en de Staat op een in de concessie bepaalde wijze belang nemen, en aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en die vennootschap, krachtens welke de houder slechts voor rekening van die vennootschap zal ontginnen;

Waar in artikel 8e, tweede lid, wordt gesproken van «technische of financiële mogelijkheden», luidde de oorspronkelijke tekst: financiële of technische mogelijkheden.

Artikel 8g, eerste lid, eerste volzin, luidde als volgt:

1. Indien een aanvraag om een concessie wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een soortgelijke concessie in te dienen voor hetzelfde gebied.

In artikel 8g, kwam het thans voorgestelde zesde lid niet voor.

In artikel 8g, waren het zevende en achtste lid genummerd als zesde en zevende lid.

Waar in artikel 8g, zesde lid (nieuw zevende lid), eerste volzin, wordt gesproken van «een concessie voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied», luidde de oorspronkelijke tekst: een soortgelijke concessie voor hetzelfde gebied.

Waar in artikel 8l, tweede lid, wordt gesproken van «het over te dragen gebied», luidde de oorspronkelijke tekst: het gebied, waarvoor de concessie geldt.

Onderdeel B

In onderdeel B ontbrak de zinsnede: en in artikel 10a.

Onderdeel D

De aan artikel 11, eerste lid, toegevoegde volzin luidde als volgt:

Eveneens met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft overtreding van artikel 7, vierde lid, voor zover niet artikel 7, vijfde lid, toepassing heeft gevonden.

Onderdeel F

Onderdeel F luidde als volgt:

F

Artikel 14 vervalt.

Artikel III

Onderdeel C e.v.

De onderdelen C tot en met N waren geletterd als onderdelen D tot en met O.

Onderdeel C (oud)

Het vervallen onderdeel C luidde als volgt:

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Overtreding van een voorschrift als bedoeld in het tweede lid is verboden.

Artikel 7a, vierde lid, onder a, luidde als volgt:

a. gericht zijn op de betaling van een bijdrage in geld of in koolwaterstoffen dan wel op het veilig stellen van belastinginkomsten;.

Onderdeel F (nieuw)

Waar in artikel 13, tweede lid, wordt gesproken van «technische of financiële mogelijkheden», luidde de oorspronkelijke tekst: financiële of technische mogelijkheden.

Onderdeel H (nieuw)

Artikel 16a, eerste lid, luidde als volgt:

1. Indien een aanvraag om een opsporings- of een winningsvergunning wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om een soortgelijke vergunning in te dienen voor hetzelfde gebied. Onze Minister plaatst hiertoe een uitnodiging in de Staatscourant, tezamen met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 16a, vijfde lid, luidde als volgt:

5. Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag betrekking heeft op een winningsvergunning en ten aanzien daarvan artikel 13, eerste lid, van toepassing is.

Artikel 16a, zesde lid, kwam niet voor.

In artikel 16a waren het zevende en achtste lid genummerd als zesde en zevende lid.

Waar in artikel 16a, zesde lid (nieuw zevende lid), eerste volzin, wordt gesproken van «een soortgelijke vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied», luidde de oorspronkelijke tekst: een soortgelijke vergunning voor hetzelfde gebied.

Onderdeel K (nieuw)

Artikel 19, tweede lid, luidde als volgt:

2. De toestemming kan slechts worden geweigerd op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de ander of op grond van de manier waarop de ander voornemens is de ontginning in het gebied, waarvoor de concessie geldt, te verrichten. Met betrekking tot opsporings- en winningsvergunningen is artikel 6a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel L (nieuw)

Waar in artikel 21, vierde lid, wordt gesproken van «technische of financiële mogelijkheden», luidde de oorspronkelijke tekst: financiële of technische mogelijkheden.

Artikel IV

Onderdeel B

Waar in artikel 3, vierde lid, wordt gesproken van «artikel 4a, tweede en vijfde lid», luidde de oorspronkelijke tekst: artikel 4a, tweede en zesde lid.

In artikel 4a waren het vierde en vijfde lid genummerd als vijfde en zesde lid.

Het vervallen artikel 4a, vierde lid, luidde als volgt:

4. Overtreding van een voorschrift als bedoeld in het eerste lid is verboden.

Onderdeel E

Waar in artikel 5a, vijfde lid, wordt gesproken van «een vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied», luidde de oorspronkelijke tekst: een soortgelijke vergunning voor hetzelfde gebied.

Onderdeel G

Onderdeel G kwam niet voor.

Artikel V

Het laatste zinsdeel van onderdeel A luidde als volgt: de artikelen 2, 35 en – voor zover niet artikel 7, vijfde lid, toepassing heeft gevonden – artikel 7, vierde lid.

Het laatste zinsdeel van onderdeel B luidde als volgt: artikel 2 en – voor zover niet artikel 4a, vijfde lid, toepassing heeft gevonden – artikel 4a, vierde lid;.

Artikel VI

Het tweede lid luidde als volgt:

2. Indien een concessie wordt verleend op grond van artikel 8e, eerste lid, van de Mijnwet 1903, en de desbetreffende vergunning is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt het derde lid van genoemd artikel toegepast met dien verstande dat de verlening geschiedt met inachtneming van hetgeen hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

Het vierde lid luidde als volgt:

4. Indien een winningsvergunning wordt verleend op grond van artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat en de desbetreffende opsporingsvergunning is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt het eerste lid, onder a, van genoemd artikel toegepast met dien verstande dat de verlening geschiedt met inachtneming van hetgeen hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

Waar in het zesde lid wordt gesproken van «de Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek», luidde de oorspronkelijke tekst: «de Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek (Stcrt. 1993, 136)».

Artikelen VII tot en met IX

De artikelen VIII en IX waren genummerd als artikelen VII en VIII.

Artikel VII (nieuw) kwam niet voor.

De tekst van artikel IX (oud artikel VIII) luidde als volgt:

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 1995.

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Richtlijn 94/22/EG

De vijfde alinea luidde als volgt:

Met betrekking tot de criteria en de voorwaarden en eisen vloeit uit de richtlijn voort dat zij moeten worden vastgesteld en vooraf – voordat vergunningen worden verleend – dienen te zijn gepubliceerd.

De laatste volzin van de negende alinea luidde als volgt:

Onderdeel c van artikel 4 maakt het mogelijk de vergunning in te trekken als deze niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de onder de vergunning vallende activiteit.

De voorlaatste alinea luidde als volgt:

In richtlijn 94/22/EG worden ten aanzien van koolwaterstoffen veel zaken geregeld die ook bij de criteria voor het verkrijgen van een uitzondering bij richtlijn 93/38/EEG zijn geregeld. Nu met richtlijn 94/22/EEG voor alle lid-staten het regime wordt ingevoerd, dat vereist wordt om toestemming voor het verlichte aanbestedingenregime te verkrijgen, is de logische consequentie dat alle lidstaten in aanmerking komen voor het verlichte systeem van aanbesteding. Dit is geregeld in artikel 12 van de richtlijn. Voor Nederland brengt dit feitelijk geen verandering met zich mee, omdat ons land al over een ontheffing beschikt.

2. Gevolgen voor de Nederlandse wetgeving

De laatste volzin van de achtste alinea luidde als volgt: Volgens het wetsvoorstel zal de keuze dan bepaald worden door het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en winning, bij voorbeeld als een aanvrager ook bereid is minder rendabele gebieden te ontginnen.

Waar in de voorlaatste alinea wordt gesproken van «nauwelijks iets», luidde de oorspronkelijke tekst: niets.

De tweede volzin van de laatste alinea, luidde als volgt: De Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek (Stcrt. 1993, 136) wordt niet gehandhaafd.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De laatste volzin van de eerste alinea luidde als volgt: De artikelen VI, VII en VIII betreffen achtereenvolgens overgangsrecht, tekstplaatsing en inwerkingtreding.

Waar in de derde alinea wordt gesproken van «aanwijzing 337», luidde de oorspronkelijke tekst: nummer 337.

De tweede volzin van de vijfde alinea luidde als volgt: Voorts is in de bijlagen 2 en 3 een vergelijkend overzicht opgenomen van bestaande en nieuwe teksten in respectievelijk de Mijnwet continentaal plat en de Wet opsporing delfstoffen.

De negende alinea luidde als volgt:

De keuze voor een algemene maatregel van bestuur vloeit voort uit het ingrijpende karakter van de voorschriften van financiële aard. Het is ook om die reden gewenst de beide kamers der Staten-Generaal hierbij te betrekken. Dit geldt reeds voor het continentaal plat. Op basis van de Mijnwet 1903 zal een nieuwe maatregel worden vastgesteld, terwijl voor het continentaal plat de voorschriften, die reeds zijn neergelegd in de algemene maatregel van bestuur, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat (Stb. 1976, 102), als uitgangspunt kunnen worden genomen. De voorschriften van financiële aard worden aangepast aan de richtlijn, terwijl de andere voorschriften in een ministeriële regeling aan de orde komen.

II. Artikelen

Artikel I: Wijziging Mijnwet 1810

Artikelen 22 tot en met 31

De tweede alinea luidde als volgt:

De artikelen 29 en 30 worden overbodig, nu volgens het voorstel reeds in de Mijnwet 1903 bepalingen worden opgenomen over beperkingen respectievelijk over de wijze van aanvragen. Het voorgestelde artikel 4 maakt het mogelijk de concessie te beperken tot bepaalde delfstoffen, een bepaald gebied en een bepaald tijdvak. Daarnaast kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen, zoals een andere – bij voorbeeld een horizontale – wijze van begrenzing, worden vastgesteld. Dit geldt voor alle delfstoffen.

Artikel II: Wijziging Mijnwet 1903

Onderdeel A

Artikel 3

De laatste volzin van de eerste alinea luidde als volgt: Nu zijn maatstaven nog opgenomen in de Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies (Stcrt. 1993, 136).

De eerste volzin van de zevende alinea luidde als volgt: In onderdeel c is een voorziening opgenomen voor het geval twee of meer aanvragen bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken (zie artikel 5, onderdeel 1, onder d, van de richtlijn).

Artikel 4

De eerste volzin van de derde alinea kwam niet voor.

Artikel 7

De vijfde alinea luidde als volgt:

Voor niet-koolwaterstoffen zijn de artikelen 7, tweede lid, en 8 tot en met 8c niet relevant. Hiervoor blijft de situatie verder ongewijzigd. Verwezen zij naar de Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies (Stcrt. 1993, 136).

De derde volzin van de zevende alinea van de toelichting op artikel 7 luidde als volgt: De belangrijkste typen van de voorschriften van financiële aard worden reeds aangegeven in de wet zelf (de nieuwe artikelen 8 tot en met 8c), net als in de Mijnwet continentaal plat.

Artikelen 8 tot en met 8c

Waar in de tweede volzin wordt gesproken van de «Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies», luidde de oorspronkelijke tekst als volgt: Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies (Stcrt. 1993, 136).

De tweede alinea van de toelichting op de artikelen 8 tot en met 8c kwam niet voor.

Artikel 8d

De tweede alinea luidde als volgt:

Op grond van het eerste tot en met derde lid moeten op twee niveaus nadere regels tot stand worden gebracht. Het betreft een algemene maatregel van bestuur, volgens de – modern geformuleerde – procedure van het tweede lid, en een ministeriële regeling. Zie hierover het algemeen deel van deze toelichting, onderdeel 3.

Artikel 8e

Waar in de eerste en vierde alinea wordt gesproken van «een recht», luidde de oorspronkelijke tekst: een zeker recht. Waar in de vierde alinea wordt gesproken van «technische of financiële», luidde de oorspronkelijke tekst: financiële of technische.

Artikel 8g

In de derde volzin van de tweede alinea kwam de volgende tekstpassage niet voor: (voor dezelfde delfstof en voor het hetzelfde gebied).

De laatste alinea kwam niet voor.

Onderdeel C

De tweede volzin van de eerste alinea kwam niet voor.

Waar in de laatste volzin wordt gesproken van «(kamerstukken 1966/67 9020, nr. 5)», luidde de oorspronkelijke tekst: (kamerstukken 1966/67, 9020, nr. 5).

Onderdeel F

De eerste alinea kwam niet voor.

Onderdeel G

De voorlaatste volzin luidde als volgt: Dit zou leiden tot de aanhaling als Mijnwet 1903 (Stb. 621).

Artikel III: Wijziging Mijnwet continentaal plat

Onderdeel C (voorheen: Onderdelen C en D)

Artikel 7a (voorheen: Artikelen 7 en 7a)

De eerste volzin van de tweede alinea van de toelichting op artikel 7a, luidde als volgt:

In de Mijnwet continentaal bestaat reeds artikel 7, dat grotendeels ongewijzigd kan blijven.

In de vierde alinea luidde de tekst tussen haakjes als volgt: een zogenaamde «overlopende structuur».

De laatste twee volzinnen luidden als volgt:

Overigens kan ook het bestaande artikel 10, eerste lid, worden gezien als een invulling van het criterium in artikel 4, onder a, van de richtlijn.

Het derde lid komt inhoudelijk overeen met het voorgestelde artikel 7, tweede lid (juncto artikel 4, vierde lid) van de Mijnwet 1903.

Onderdeel D e.v. (nieuw)

De onderdelen D tot en met N waren geletterd als onderdelen E tot en met O.

Onderdeel F (nieuw)

Artikel 12

In de laatste alinea kwam de tekst tussen haakjes niet voor.

Onderdeel H (nieuw)

Artikel 16a

Waar de derde volzin van de tweede alinea spreekt van «openbare voorbereidingsprocedure», luidde de oorspronkelijke tekst: uitgebreide voorbereidingsprocedure.

Onderdeel L (nieuw)

De voorlaatste zin luidde: Het gaat hier om een intrekking anders dan op aanvraag.

Artikel IV: Wijziging Wet opsporing delfstoffen

Onderdeel C

Artikel 4a

Waar in de laatste alinea wordt gesproken van «vijfde lid», luidde de oorspronkelijke tekst: zesde lid.

Onderdeel G

De toelichting op onderdeel G kwam niet voor.

Artikel V: Wijziging Wet op de economische delicten

De tekst van de toelichting op Artikel V luidde als volgt:

De aanpassing van de Wet op de economische delicten vloeit voort uit de wijzigingen in de Mijnwet continentaal plat en de Wet opsporing delfstoffen.

Onderdeel A betreft een technische wijziging. Het is niet nodig artikel 18, eerste lid, hier te noemen.

In onderdeel B wordt de zinsnede over de Wet opsporing delfstoffen aangepast aan de te wijzigen bepalingen in deze wet. Voorschriften bij de vergunning kunnen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gehandhaafd.

Artikel VI e.v.

De artikelen VI tot en met IX waren genummerd als artikelen VI tot en met VIII.

Artikelen VI en VII: Overgangsbepalingen (nieuw)

De tweede en laatste alinea kwamen niet voor.

Artikel IX (voorheen: artikel VIII)

De tweede volzin kwam niet voor.

BIJLAGEN

Bijlage 1 is aangepast aan de redactionele kantteking van de Raad van State en aan de wijzigingen in het voorstel van wet.

Bijlage 2 kwam niet voor.

De bijlagen 3 en 4 (voorheen: 2 en 3) zijn aangepast aan de wijzigingen in het voorstel van wet.

Naar boven