nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het in artikel II, onderdeel A, voorgestelde artikel 8c van de Mijnwet
1903 komt onderdeel a te luiden:
a. de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de totstandkoming
van een overeenkomst van maatschap voor de ontginning van die delfstof, waarin
de houder en een in de concessie aangewezen naamloze vennootschap of besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan alle aandelen middellijk
of onmiddellijk aan de Staat toebehoren, op een in de concessie bepaalde wijze
belang nemen, en krachtens welke overeenkomst de houder slechts voor rekening
van die maatschap zal ontginnen;
B
Artikel III, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien artikel 16a, eerste lid, toepassing heeft gevonden, geschiedt
de terinzagelegging zo spoedig mogelijk na de op grond van artikel 16a, tweede
onderscheidenlijk derde lid, geldende termijn.
C
In het in artikel III, onderdeel H, voorgestelde artikel 16a van de Mijnwet
continentaal plat vervalt in het eerste lid de zinsnede «, tezamen met
de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht».
D
In het in artikel IV, onderdeel E, voorgestelde artikel 5b van de Wet
opsporing delfstoffen wordt in het tweede lid «termijn termijn»
vervangen door: termijn.
E
In artikel V wordt aan het slot van onderdeel A voor de punt een puntkomma
ingevoegd.
Toelichting
A
Op het Nederlands territoir wordt staatsdeelneming anders vormgegeven
dan op het continentaal plat.
De Mijnwet continentaal plat voorziet in de oprichting van een zogenaamde
winningsvennootschap. In deze naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid nemen de vergunninghouder en de Staat op een
in de vergunning bepaalde wijze belang. In de praktijk wordt de deelneming
beheerd door Energie Beheer Nederland BV (EBN). Daarnaast wordt tussen de
vergunninghouder en de winningsvennootschap een overeenkomst gesloten, krachtens
welke de houder slechts voor rekening van de vennootschap zal winnen (artikel
11, tweede lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat).
Op het Nederlands territoir wordt in geval van staatsdeelneming voor de
ontginning van koolwaterstoffen geen NV of BV opgericht. De concessiehouder
sluit met EBN een samenwerkingsovereenkomst (meestal: maatschap) voor de ontginning.
De houder ontgint op grond van deze overeenkomst voor rekening van zichzelf
en van EBN.
In het oorspronkelijke voorstel van wet werd in de Mijnwet 1903 naast
de winningsvennootschap ook een maatschap mogelijk gemaakt, die dan dezelfde
rol werd toebedeeld als de winningsvennootschap op het continentaal plat (artikel
8c, onder a). Bij nadere overweging ben ik tot de conclusie gekomen dat deze
bepaling onnodig afwijkt van de praktijk. In de Mijnwet 1903 kan het voorschrift
worden opgenomen dat een maatschap tot stand komt (van concessiehouder en
EBN), maar er is niet een afzonderlijke overeenkomst tussen de maatschap en
de concessiehouder nodig. De voorwaarden voor de samenwerking en de verdeling
van de inbreng en het voordeel kunnen worden vastgesteld in dezelfde overeenkomst.
De aan deze overeenkomst te stellen eisen zullen worden vastgelegd in de algemene
maatregel van bestuur op grond van het voorgestelde artikel 8d, eerste lid,
van de Mijnwet 1903.
Als vennootschap in de zin van artikel 8c zal, volgens de huidige praktijk,
EBN worden aangewezen. Het is niet nodig te bepalen dat de Staat zelf kan
deelnemen. Wel blijft de eis gelden dat alle aandelen van de aangewezen vennootschap
middellijk of onmiddellijk aan de Staat toebehoren.
B en C
In het oorspronkelijke voorstel van wet was bepaald dat de uitnodiging
tot concurrerende aanvragen te zamen zou geschieden met de kennisgeving van
de aanvraag, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij
nader inzien kan beter worden aangesloten bij het bestaande artikel 16, tweede
lid, zoals deze bij wet van 4 juni 1992 (Stb. 1992, 422) is komen te luiden
(zie voor de thans geldende tekst bijlage 3 bij de memorie van toelichting).
Op grond daarvan geschiedde de terinzagelegging van de aanvraag
(of aanvragen) zo spoedig mogelijk na het einde van een «ronde»,
waarin een vergunning kon worden aangevraagd (zie het huidige artikel 5).
In de nieuwe situatie kan de terinzagelegging plaatsvinden na de periode van
dertien weken waarin concurrerende aanvragen kunnen worden ingediend (zie
het voorgestelde artikel 16a, tweede en derde lid).
D en E
Met de wijziging van het voorgestelde artikel 5b, tweede lid, van de Wet
opsporing delfstoffen wordt een foutje verbeterd. Hetzelfde geldt ten aanzien
van artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten.
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers