24 078
Wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164)

nr. 11
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 juni 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het in artikel II, onderdeel C, voorgestelde artikel 10b worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de voorgestelde tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, dat luidt:

2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van een bedrag als bedoeld in artikel 8a, onder b.

B

In het in artikel III, onderdeel N, voorgestelde artikel 23a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de voorgestelde tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, dat luidt:

2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van een bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b.

Toelichting

In het wetsvoorstel is de hoofdelijke aansprakelijkheid vastgelegd voor hetgeen ingevolge de vergunning verschuldigd is. Dat betekent dat – net als nu – de verschillende deelnemers in een vergunning ook hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn ten aanzien van het winstaandeel. Daartegen blijken praktische bezwaren te bestaan. Voorgesteld wordt daarom voor het winstaandeel een uitzondering te maken op de hoofdelijke aansprakelijkheid.

Aangezien de bezwaren van de mijnbouwindustrie tegen de hoofdelijke aansprakelijkheid zich in feite alleen richten op het te betalen winstaandeel en ook in de Kamer is gebleken dat de bezwaren zich daar op toespitsen heb ik in deze nota van wijziging de hoofdelijkheid gehandhaafd voor de bonus, de cijns en het oppervlakterecht.

Ten aanzien van het winstaandeel heb ik mij in overleg met mijn ambtgenoot van Financiën beraden over alternatieven voor de hoofdelijke aansprakelijkheid die aan de bezwaren tegemoet komen. Mij is gebleken dat in feite het voorgestelde artikel 8, onder b, van de Mijnwet 1903 en artikel 10, derde lid, onder c, van de Mijnwet continentaal plat voldoende mogelijkheden bieden om in gevallen waarin dat nodig is, zekerheid te vragen tot betaling van de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen. Daarbij gaan de gedachten uit naar het vragen van zekerheid in de vorm van een bankgarantie. In de uitvoeringsbesluiten op basis van de wet zullen daartoe criteria geformuleerd worden.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven