Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24078 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24078 nr. 1 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164).
De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de uitvoering van de richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164) noodzakelijk is wijziging te brengen in de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285), de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat en de Wet opsporing delfstoffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) vervallen de artikelen 14, 15 en 16, alsmede afdeling I van titel IV.
De Mijnwet 1903 wordt als volgt gewijzigd:
De artikelen 1 tot en met 8 worden vervangen door 21 artikelen, luidende:
In deze wet wordt verstaan onder:
concessie: een concessie als bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285);
vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet opsporing delfstoffen;
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.
Op de aanvraag om een concessie wordt beslist door Onze Minister.
1. Onverminderd artikel 6 kan een concessie slechts worden geweigerd:
a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,
b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de ontginning in het gebied, waarvoor de concessie wordt aangevraagd, te verrichten, of
c. in het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en ontginning, indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken.
2. Onze Minister stelt met het oog op de toepassing van het eerste lid nadere regels vast, die hij bij zijn beslissing op een aanvraag om een concessie voor koolwaterstoffen in acht zal nemen.
3. Van de plaatsing in de Staatscourant van een besluit tot vaststelling van nadere regels als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een besluit tot wijziging van zodanige regels wordt mede bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
1. In een concessie wordt bepaald voor welke delfstof of voor welke delfstoffen zij geldt.
2. In een concessie wordt bepaald voor welk gebied zij geldt. Indien het een concessie voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat de uitoefening van de activiteiten uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan plaatsvinden. Onze Minister stelt nadere regels vast met het oog op de toepassing van de vorige volzin.
3. In een concessie wordt bepaald voor welk tijdvak zij geldt. Indien het een concessie voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat dit tijdvak niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten, waarvoor de concessie wordt verleend, te verrichten.
4. Een concessie kan tevens onder andere beperkingen worden verleend dan die, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. Een concessie voor koolwaterstoffen kan slechts onder andere beperkingen worden verleend indien deze worden gerechtvaardigd door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen. In dat geval is artikel 8d, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
De houder van een concessie is voor het tijdvak waarvoor deze is verleend eigenaar van de mijn waarop zij betrekking heeft.
Een concessie voor een delfstof wordt niet verleend voor een gebied waarvoor reeds een vergunning of concessie voor die delfstof geldt.
1. Aan een concessie kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Indien het een concessie voor koolwaterstoffen betreft, kunnen aan de concessie slechts voorschriften worden verbonden indien zij:
a. gericht zijn op de betaling van een bijdrage in geld of in koolwaterstoffen dan wel op het veilig stellen van belastinginkomsten of
b. gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen.
3. In een concessie kan worden bepaald dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften.
4. In een concessie kan worden bepaald dat overtreding van daarbij aangewezen voorschriften een grond is voor intrekking van de concessie.
Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden:
a. dat daarin aangeduide inrichtingen, welke bij het gebruik maken van de concessie worden gebezigd, aan de houder toebehoren;
b. dat de houder een daarin bepaalde zekerheid zal stellen en gesteld houden voor de betaling van hetgeen hij ingevolge deze wet als houder van de concessie dan wel door het gebruik maken daarvan aan de Staat verschuldigd zal worden; zodanig voorschrift blijft, ook nadat de concessie haar kracht heeft verloren, gedurende een daarbij bepaalde termijn van kracht.
Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden, dat de houder aan de Staat:
a. telkens op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de waarde der ontgonnen delfstoffen, verschuldigd wordt;
b. telkens op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de met de ontginning behaalde winst, verschuldigd wordt;
c. op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld oppervlakterecht verschuldigd wordt.
Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden:
a. dat de houder aan de desbetreffende gemeente of gemeenten een bedrag ineens, dan wel, indien het gemeentebestuur daarom verzoekt, een jaarlijks bedrag, verschuldigd wordt, berekend naar de oppervlakte van het terrein of van de uitbreiding ervan, waar in verband met de ontginning van de delfstoffen een of meer putten of een of meer direct met de ontginning verband houdende installaties aanwezig zijn;
b. dat de houder aan de eigenaren van binnen het concessiegebied gelegen grond een jaarlijkse uitkering of een uitkering ineens verschuldigd wordt, naar keuze van de houder.
Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden, dat de houder, indien hij met gebruikmaking van die concessie of van een vergunning de betrokken delfstof in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond:
a. de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de oprichting van een maatschap, een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid voor de ontginning van die delfstof, waarin de houder en de Staat op een in de concessie bepaalde wijze belang nemen, en aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en die maatschap of vennootschap, krachtens welke de houder slechts voor rekening van die maatschap of vennootschap zal ontginnen;
b. zo die delfstof zich bevindt in een voorkomen, dat naar het oordeel van Onze Minister de grens van het betrokken gebied overschrijdt, de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en de voor een aangrenzend gebied tot ontginning gerechtigde, krachtens welke de ontginning in onderling overleg zal geschieden.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een concessie voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a.
2. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een concessie voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b.
4. Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen geen andere voorschriften worden verbonden dan die welke voortvloeien uit de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, of de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid.
1. Indien de houder van een vergunning voor een delfstof met gebruikmaking van die vergunning die delfstof in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond, wordt hem op zijn aanvraag, ingediend gedurende de geldingsduur van de vergunning, een concessie voor die delfstof verleend voor het gebied waarvoor de vergunning geldt, dan wel, ingeval de aanwezigheid van de betrokken delfstof slechts in een deel van dat gebied is aangetoond, voor het deel van het gebied, waarvoor verlening van de concessie op grond van de aantoning uit geologisch oogpunt gerechtvaardigd is.
2. Het eerste lid geldt niet indien weigering van de concessie gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder van de vergunning of door de manier waarop de aanvrager voornemens is de ontginning in het gebied, waarvoor de concessie wordt aangevraagd, te verrichten. Met betrekking tot concessies voor koolwaterstoffen is artikel 3, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Indien op grond van het eerste lid een concessie voor koolwaterstoffen wordt verleend, geschiedt dit met inachtneming van de in artikel 8d, eerste lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur, zoals deze luidde op het tijdstip waarop de vergunning werd verleend.
4. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend, wordt de geldingsduur van de vergunning verlengd tot het tijdstip waarop de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist in werking treedt.
5. Indien op grond van het tweede lid een concessie is geweigerd en de daartoe strekkende beschikking onherroepelijk is geworden, kan ten aanzien van het gebied waarvoor de concessie was aangevraagd, een concessie voor de delfstof aan een ander worden verleend. Geschiedt dit binnen tien jaren nadat de beschikking tot weigering onherroepelijk is geworden, dan wordt in die concessie bepaald, welk bedrag de houder aan de in het eerste lid bedoelde vergunninghouder wegens vinderspremie en ter vergoeding van de door deze gemaakte kosten zal betalen.
6. Op het tijdstip waarop een krachtens het eerste of vijfde lid genomen beschikking tot verlening van een concessie in werking is getreden, vervalt voor het gebied waarvoor de concessie geldt, de vergunning voor de delfstof.
1. Onze Minister stelt regels omtrent de wijze waarop de aanvraag om een concessie dient te geschieden en betreffende de gegevens en de bescheiden, welke daarbij moeten worden overgelegd.
2. Bij de aanvraag om een concessie wordt in elk geval overgelegd een plan, volgens hetwelk de aanvrager voornemens is activiteiten te verrichten. Een dergelijk plan moet voldoen aan de bij de in het eerste lid bedoelde regels gestelde eisen.
1. Indien een aanvraag om een concessie wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een concessie voor dezelfde delfstof in te dienen voor hetzelfde gebied. Hiertoe plaatst Onze Minister een uitnodiging in de Staatscourant.
2. Anderen kunnen aanvragen indienen gedurende dertien weken nadat de uitnodiging in de Staatscourant is geplaatst.
3. Indien het een aanvraag om een concessie voor koolwaterstoffen betreft, wordt de uitnodiging tevens geplaatst in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In dat geval wordt de in het tweede lid bedoelde termijn gerekend vanaf deze plaatsing.
4. Op de aanvragen wordt tegelijk beslist. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 8i.
5. Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag betrekking heeft op een concessie, ten aanzien waarvan artikel 8e, eerste lid, van toepassing is.
6. Het eerste tot en met het vierde lid gelden mede niet ingeval een aanvraag om een concessie wordt ingediend door de houder van een vergunning of concessie voor een aangrenzend gebied en deze aanvraag is ingediend naar aanleiding van de aantoning van een zich gedeeltelijk in het aangrenzende en gedeeltelijk in het aangevraagde gebied bevindend economisch winbaar voorkomen. Onze Minister stelt de houders van een vergunning of concessie voor eventuele andere aangrenzende gebieden gedurende dertien weken in de gelegenheid om een aanvraag om een concessie voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied in te dienen.
7. Het eerste tot en met het vierde lid gelden voorts niet ingeval een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de indiening van een aanvraag om een concessie voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied, zonder dat op die aanvraag of op aanvragen van anderen als bedoeld in het tweede lid een concessie is verleend. Onze Minister deelt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen mede op welke gebieden de eerste volzin met betrekking tot concessies voor koolwaterstoffen van toepassing is.
8. Ten aanzien van overeenkomstig het tweede lid ingediende aanvragen wordt niet opnieuw toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.
Alvorens op een aanvraag om een concessie te beslissen, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de betrokken provincie in de gelegenheid daaromtrent advies uit te brengen.
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een concessie binnen zes maanden na de ontvangst daarvan dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 8g, eerste lid, binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 8g, tweede onderscheidenlijk derde lid.
2. Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag dient te beslissen, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.
Een beschikking tot verlening van een concessie treedt eerst in werking nadat de houder aan Onze Minister schriftelijk heeft doen blijken dat hij de concessie met de beperkingen en voorschriften zonder voorbehoud aanvaardt en de daarin voorgeschreven zekerheid heeft gesteld. Dit kan slechts tot uiterlijk vier weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden. Is dit niet geschied vóór dat tijdstip, dan vervalt de beschikking.
1. Onze Minister kan een concessie op aanvraag van de houder wijzigen of intrekken.
2. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid strekt tot verlenging van het tijdvak waarvoor een concessie geldt, wordt deze slechts ingewilligd indien het in de concessie vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de concessie geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de concessie.
3. In een beschikking, waarbij het tijdvak waarvoor een concessie geldt wordt verlengd, kan het gebied waarvoor die concessie geldt worden beperkt tot dat deel van het gebied, waarbinnen de ontginning reeds is aangevangen en nog niet is beëindigd.
4. Ten aanzien van een beschikking tot wijziging van een concessie is artikel 8j van overeenkomstige toepassing.
5. Onze Minister kan een concessie anders dan op aanvraag intrekken, indien de houder een aan een concessie verbonden voorschrift, waarbij is bepaald dat overtreding daarvan een grond is voor het intrekken van de concessie, heeft overtreden, en, nadat Onze Minister hem schriftelijk heeft gewaarschuwd, zich voortdurend of opnieuw aan overtreding van dat voorschrift schuldig maakt of, zo het voorschrift een verplichting om te doen inhoudt, deze verplichting niet alsnog nakomt.
6. Onze Minister kan een concessie anders dan op aanvraag intrekken, indien de concessie niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt. Hij doet dit onder de genoemde omstandigheden in elk geval, indien het een concessie voor koolwaterstoffen betreft.
1. De houder van een concessie kan zijn concessie geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen, nadat hij daartoe van Onze Minister schriftelijk toestemming heeft gekregen.
2. De toestemming kan slechts worden geweigerd op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de ander of op grond van de manier waarop de ander voornemens is de ontginning in het over te dragen gebied te verrichten. Met betrekking tot concessies voor koolwaterstoffen is artikel 3, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Ten aanzien van een beschikking waarbij toestemming tot overdracht van een concessie wordt verleend, is artikel 8j van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister zendt aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ieder jaar een verslag met gegevens over:
a. de gebieden die voor de opsporing en ontginning van koolwaterstoffen zijn vrijgegeven;
b. de verleende vergunningen en concessies voor koolwaterstoffen;
c. de houders van de verleende vergunningen en concessies voor koolwaterstoffen;
d. de samenstelling van de houders, bedoeld onder c;
e. de geraamde reserves aan koolwaterstoffen.
2. Onze Minister legt het verslag voor een ieder ter inzage. Hij doet hiervan mededeling in de Staatscourant.
In artikel 9, derde lid, in artikel 10, tweede lid, eerste volzin, in artikel 10, derde lid, eerste, tweede en vierde volzin, en in artikel 10a vervalt telkens het woord «voornoemde».
Na artikel 10a wordt een nieuw artikel 10b ingevoegd, luidende:
Indien een concessie is verleend of overgedragen aan twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen gezamenlijk, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk voor hetgeen ingevolge de concessie verschuldigd is.
Aan artikel 11, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Eveneens met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 7, eerste lid, voor zover niet artikel 7, vierde lid, toepassing heeft gevonden.
In artikel 12, eerste lid, wordt «Onzen voornoemden Minister» vervangen door: Onze Minister.
De artikelen 13 en 14 vervallen.
Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:
2. Deze wet wordt aangehaald als: Mijnwet 1903.
De Mijnwet continentaal plat wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5 komt te luiden:
Wij kunnen bepalen dat gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren voor daarbij aangewezen delen van het continentaal plat geen aanvragen om een opsporings- of winningsvergunning van een daarbij aangegeven strekking kunnen worden ingediend.
In paragraaf 3 wordt, vóór artikel 7, een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 3, 5 en 9 kan een opsporings- of winningsvergunning slechts worden geweigerd:
a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,
b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten, of
c. in het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en winning, indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken.
2. Onze Minister stelt met het oog op de toepassing van het eerste lid nadere regels vast, die hij bij zijn beslissing op een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen in acht zal nemen.
3. Van de plaatsing in de Staatscourant van een besluit tot vaststelling van nadere regels als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een besluit tot wijziging van zodanige regels wordt mede bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. In een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen wordt het tijdvak waarvoor zij geldt, zodanig bepaald dat dit niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt verleend, te verrichten.
2. Indien de afbakening van het deel van het continentaal plat, waarvoor de opsporings- of winningsvergunning geldt, geen gevolg is van een voorafgaande geometrische verdeling, wordt het deel zodanig bepaald dat de uitoefening van de activiteiten uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan plaatsvinden. Onze Minister stelt nadere regels vast met het oog op de toepassing van de vorige volzin.
3. Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan slechts onder andere beperkingen dan die bedoeld in het eerste en tweede lid worden verleend, indien deze gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen.
4. Aan een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kunnen slechts voorschriften worden verbonden indien zij:
a. gericht zijn op de betaling van een bijdrage in geld of in koolwaterstoffen dan wel op het veilig stellen van belastinginkomsten of
b. gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen.
In artikel 10, tweede lid, wordt «Onze Minister van Defensie» vervangen door: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 12 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, onder a.
2. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beperkingen, bedoeld in artikel 7a, derde lid, waaronder een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan worden verleend, en met betrekking tot de voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, onder b, die aan een dergelijke vergunning kunnen worden verbonden.
4. Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan niet onder andere beperkingen als bedoeld in artikel 7a, derde lid, en niet met andere voorschriften als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, worden verleend dan die welke voortvloeien uit de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, of de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid.
Artikel 13, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid geldt niet indien weigering van de winningsvergunning gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder van de opsporingsvergunning of door de manier waarop de aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de winningsvergunning wordt aangevraagd, te verrichten. Met betrekking tot winningsvergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 6a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
In artikel 16 vervalt het tweede lid, waarna het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Na artikel 16 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een soortgelijke vergunning in te dienen voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied. Onze Minister plaatst hiertoe een uitnodiging in de Staatscourant, tezamen met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Anderen kunnen aanvragen indienen gedurende dertien weken nadat de uitnodiging in de Staatscourant is geplaatst.
3. Indien het een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen betreft, wordt de uitnodiging tevens geplaatst in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In dat geval wordt de in het tweede lid bedoelde termijn gerekend vanaf deze plaatsing.
4. Op de aanvragen wordt tegelijk beslist. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 16b.
5. Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag betrekking heeft op een winningsvergunning, ten aanzien waarvan artikel 13, eerste lid, van toepassing is.
6. Het eerste tot en met het vierde lid gelden mede niet ingeval een aanvraag om een winningsvergunning wordt ingediend door de houder van een opsporings- of winningsvergunning voor een aangrenzend gebied en deze aanvraag is ingediend naar aanleiding van de aantoning van een zich gedeeltelijk in het aangrenzende en gedeeltelijk in het aangevraagde gebied bevindend economisch winbaar voorkomen. Onze Minister stelt de houders van een opsporings- of winningsvergunning voor eventuele andere aangrenzende gebieden gedurende dertien weken in de gelegenheid om een aanvraag om een winningsvergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied in te dienen.
7. Het eerste tot en met het vierde lid gelden voorts niet ingeval een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de indiening van een aanvraag om een soortgelijke vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied, zonder dat op die aanvraag of op aanvragen van anderen als bedoeld in het tweede lid een vergunning is verleend. Onze Minister deelt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen mede op welke gebieden de eerste volzin met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen van toepassing is.
8. Ten aanzien van overeenkomstig het tweede lid ingediende aanvragen wordt niet opnieuw toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 16a, eerste lid, binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 16a, tweede onderscheidenlijk derde lid.
2. Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag dient te beslissen, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.
In artikel 17, eerste lid, tweede volzin, wordt «een maand» vervangen door: vier weken.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een vergunning of ontheffing op aanvraag van de houder wijzigen.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
3. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:
2. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid strekt tot verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt, wordt deze slechts ingewilligd indien het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de vergunning geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning.
In artikel 19 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde onderscheidenlijk vierde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. De toestemming voor de overdracht van een opsporings- of winningsvergunning kan slechts worden geweigerd op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de ander of op grond van de manier waarop de ander voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning in het over te dragen gebied te verrichten. Met betrekking tot opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 6a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot derde, vierde onderscheidenlijk vijfde lid.
2. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:
2. Een opsporings- of winningsvergunning kan worden ingetrokken, indien de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt. Een opsporings- of winningsvergunning wordt onder de genoemde omstandigheden in elk geval ingetrokken, indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «Zodanige» vervangen door: Een.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Een winningsvergunning kan worden ingetrokken, indien dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder.
In paragraaf 4 wordt, vóór artikel 22 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister zendt aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ieder jaar een verslag met gegevens over:
a. de gebieden die voor de verkenning, opsporing en winning van koolwaterstoffen zijn vrijgegeven;
b. de verleende opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen;
c. de houders van de verleende opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen;
d. de samenstelling van de houders, bedoeld onder c;
e. de geraamde reserves aan koolwaterstoffen in het continentaal plat.
2. Onze Minister legt het verslag voor een ieder ter inzage. Hij doet hiervan mededeling in de Staatscourant.
Na artikel 23 wordt een nieuw artikel 23a ingevoegd, luidende:
Indien een vergunning is verleend of overgedragen aan twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen gezamenlijk, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk voor hetgeen ingevolge de vergunning verschuldigd is.
De Wet opsporing delfstoffen wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 2 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Geen vergunning wordt verleend, voor zover dit voortvloeit uit de met betrekking tot de Waddenzee vastgestelde planologische kernbeslissing.
1. Onverminderd de artikelen 2a en 4 kan een vergunning slechts worden geweigerd:
a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,
b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de opsporing te verrichten in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, of
c. in het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en ontginning, indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken.
2. Onze Minister stelt met het oog op de toepassing van het eerste lid nadere regels vast, die hij bij zijn beslissing op een aanvraag om een vergunning voor koolwaterstoffen in acht zal nemen.
3. Van de plaatsing in de Staatscourant van een besluit tot vaststelling van nadere regels als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een besluit tot wijziging van zodanige regels wordt mede bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 3 komt te luiden:
1. In een vergunning wordt bepaald voor welke delfstof of voor welke delfstoffen zij geldt.
2. In een vergunning wordt bepaald voor welk gebied zij geldt. Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat de uitoefening van de activiteiten uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan plaatsvinden. Onze Minister stelt nadere regels vast met het oog op de toepassing van de vorige volzin.
3. In een vergunning wordt bepaald voor welk tijdvak zij geldt. Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat dit tijdvak niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt verleend, te verrichten.
4. Een vergunning kan tevens onder andere beperkingen worden verleend dan die, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. Een vergunning voor koolwaterstoffen kan slechts onder andere beperkingen worden verleend, indien deze gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen. Met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 4a, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 4 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, luidende:
1. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, kunnen aan de vergunning slechts voorschriften worden verbonden indien zij gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van koolwaterstoffen.
3. In een vergunning kan worden bepaald dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften.
4. In een vergunning kan worden bepaald dat overtreding van daarbij aangewezen voorschriften een grond is voor intrekking van de vergunning.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een vergunning voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften. Aan een vergunning kunnen geen andere voorschriften worden verbonden dan die welke voortvloeien uit de ministeriële regeling.
Artikel 5 komt te luiden:
1. Onze Minister stelt regels omtrent de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en betreffende de gegevens en de bescheiden, welke daarbij moeten worden overgelegd.
2. Bij de aanvraag om een vergunning wordt in elk geval overgelegd een plan, volgens hetwelk de aanvrager voornemens is activiteiten te verrichten. Een dergelijk plan moet voldoen aan de bij de in het eerste lid bedoelde regels gestelde eisen.
Na artikel 5 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien een aanvraag om een vergunning wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een soortgelijke vergunning in te dienen voor hetzelfde gebied. Hiertoe plaatst Onze Minister een uitnodiging in de Staatscourant.
2. Anderen kunnen aanvragen indienen gedurende dertien weken nadat de uitnodiging in de Staatscourant is geplaatst.
3. Indien het een aanvraag om een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, wordt de uitnodiging tevens geplaatst in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In dat geval wordt de in het tweede lid bedoelde termijn gerekend vanaf deze plaatsing.
4. Op de aanvragen wordt tegelijk beslist. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 5b.
5. Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de indiening van een aanvraag om een vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied, zonder dat op die aanvraag of op aanvragen van anderen als bedoeld in het tweede lid een vergunning is verleend. Onze Minister deelt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen mede op welke gebieden de eerste volzin van toepassing is met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen.
6. Ten aanzien van overeenkomstig het tweede lid ingediende aanvragen wordt niet opnieuw toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een vergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 5a, eerste lid, binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 5a, tweede onderscheidenlijk derde lid.
2. Onze Minister kan de termijn termijn, waarbinnen hij op een aanvraag dient te beslissen, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.
Artikel 7 komt te luiden:
1. Onze Minister kan een vergunning op aanvraag van de houder wijzigen of intrekken. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid strekt tot verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt, wordt deze slechts ingewilligd indien het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de vergunning geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning.
3. Onze Minister kan een vergunning anders dan op aanvraag intrekken, indien de houder een aan een vergunning verbonden voorschrift, waarbij is bepaald dat overtreding daarvan een grond is voor het intrekken van de vergunning, heeft overtreden, en, nadat Onze Minister hem schriftelijk heeft gewaarschuwd, zich voortdurend of opnieuw aan overtreding van dat voorschrift schuldig maakt of, zo het voorschrift een verplichting om te doen inhoudt, deze verplichting niet alsnog nakomt.
4. Onze Minister kan een vergunning anders dan op aanvraag intrekken, indien de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt. Hij doet dit onder de genoemde omstandigheden in elk geval, indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft.
De artikelen 10 en 11 vervallen.
De Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1, onder 1°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Mijnwet continentaal plat «de artikelen 2, 35 en – voor zover niet artikel 7, vierde lid, toepassing heeft gevonden – de artikelen 7, tweede lid, en 18 eerste lid;» vervangen door: «de artikelen 2, 35 en – voor zover niet artikel 7, vierde lid, toepassing heeft gevonden – artikel 7, tweede lid.
In artikel 1, onder 2°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet opsporing delfstoffen «de artikelen 2 en 3, tweede lid;» vervangen door: artikel 2 en – voor zover niet artikel 4a, vierde lid, toepassing heeft gevonden – artikel 4a, eerste lid;.
1. Ten aanzien van de overdracht, wijziging en intrekking van een concessie, die is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) en de Mijnwet 1903, zoals deze golden vóór dat tijdstip, van toepassing.
2. Indien een concessie wordt verleend op grond van artikel 8e, eerste lid, van de Mijnwet 1903 en de desbetreffende vergunning is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geschiedt de verlening, in afwijking van het derde lid van genoemd artikel, met inachtneming van hetgeen hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
3. Ten aanzien van de overdracht, wijziging en intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Mijnwet continentaal plat, die is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft de Mijnwet continentaal plat zoals deze gold vóór dat tijdstip, van toepassing.
4. Indien een winningsvergunning wordt verleend op grond van artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat en de desbetreffende opsporingsvergunning is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geschiedt de verlening, in afwijking van het eerste lid, onder a, van genoemd artikel, met inachtneming van hetgeen hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
5. Ten aanzien van de wijziging en intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet opsporing delfstoffen, die is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft de Wet opsporing delfstoffen zoals deze gold vóór dat tijdstip, van toepassing.
6. Indien op grond van de Wet opsporing delfstoffen een vergunning voor koolwaterstoffen wordt aangevraagd voor een gebied waarvoor een prioriteitsverklaring geldt, die is verleend op grond van de Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek, wordt de aanvraag, in afwijking van artikel 5a van de Wet opsporing delfstoffen, behandeld volgens de Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek.
1. Artikel 8d, tweede lid, van de Mijnwet 1903 is niet van toepassing op de algemene maatregel van bestuur, die op grond van artikel 8d, eerste lid, van de Mijnwet 1903 wordt vastgesteld na de plaatsing in het Staatsblad en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2. Artikel 12, tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat is niet van toepassing op de algemene maatregel van bestuur, die op grond van artikel 12, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat wordt vastgesteld na de plaatsing in het Staatsblad en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
De tekst van de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat en de Wet opsporing delfstoffen wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad wordt de Mijnwet 1903 door de Minister van Economische Zaken overgebracht in de geldende spelling.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24078-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.