24 077 Drugbeleid

Nr. 462 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2020

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief 16 december 2019 over de voortgangsbrief drugspreventie (Kamerstuk 24 077, nr. 456).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 februari 2020 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 april 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Krijger

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsbrief over drugspreventie. Deze leden vinden het beschermen van jongeren tegen de risico’s van drugsgebruik een taak van de overheid. Dat begint in eerste instantie bij het voorkomen van (het eerste) drugsgebruik. Het behelst echter ook het verkleinen van gezondheidsrisico’s bij drugsgebruik en kwalitatief goede verslavingszorg. Vanuit die gedachte hebben deze leden een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie constateren allereerst dat de Staatssecretaris in zijn brief schrijft dat het vooronderzoek van de ontwikkeling van een interventie gericht op het voorkomen van het eerste drugsgebruik in de afrondende fase zit. Genoemde leden vragen naar de richtingen van mogelijke interventies uit het vooronderzoek. Wat is de verdere planning van de ontwikkeling van de interventies? Wanneer verwacht de Staatssecretaris dat deze concept interventies gereed zijn voor toepassing? Tevens vragen deze leden wie de interventie vervolgens, op welke plekken, zal toepassen.

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris een aantal acties heeft ondernomen om de toegang naar de verslavingszorg te verbeteren. Of die acties tot het gewenste effect hebben geleid, is onduidelijk door een probleem met de gegevens van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). Zonder deze gegevens kunnen genoemde leden niet beoordelen of het ingezette beleid de toegang tot de verslavingszorg inderdaad heeft verbeterd. Deze leden verwachten dat de Staatssecretaris de Kamer informeert zodra het probleem is opgelost en de Kamer daarbij direct voorziet van een duiding van de cijfers over de afgelopen jaren, inclusief een oordeel over de toegang tot de verslavingszorg. De Staatssecretaris geeft verder aan de campagne «Hey, het is oké» dit jaar te willen verbreden naar middelenstoornissen. In de afgelopen jaren was de campagne gericht op angst- en stemmingsstoornissen. De leden van de VVD-fractie vragen of de campagne daar de beoogde effecten heeft gehad. Waarom denkt de Staatssecretaris dat een campagne met dezelfde insteek ook voor deze doelgroep geschikt is? Genoemde leden vragen of het onderliggende probleem hetzelfde is. Tevens vragen zij of de doelgroep vatbaar is voor een zelfde aanpak. Of wordt de campagne aangepast aan deze nieuwe doelgroep, waarbij, zoals de Staatssecretaris zelf aangeeft, mensen worstelen met schuldgevoel?

Tot slot, de wetgeving omtrent het verbieden van verschillende designer drugs (NPS) heeft enige vertraging opgelopen. Kan de Staatssecretaris de leden van de VVD-fractie voorzien van een planning van het verdere wetgevingstraject?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief van de Staatssecretaris met betrekking tot het drugspreventiebeleid. Deze leden delen de opvatting dat het belangrijk is om de gedachte tegen te gaan dat drugsgebruik normaal is of bij iemands leefstijl hoort. Te veel jongeren en zwakkeren in onze samenleving zijn slachtoffer van de Nederlandse consumptiemaatschappij waarin het aanbod van drugs groot en divers is, en drugs relatief goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar zijn. De leden van de CDA-fractie vinden het niet normaal dat drugsgebruik een breed verspreid fenomeen is geworden en leggen zich dan ook bijvoorbeeld niet neer bij de opvatting die bij een enkeling leeft dat jongeren zonder schuldgevoel drugs moeten kunnen gebruiken. Deze leden steunen dan ook de inzet van deze Staatssecretaris om het gemak waarmee drugs gebruikt worden en hoe normaal dat onder sommige groepen wordt gevonden tegen te gaan.

Juist omdat de leden van de CDA-fractie de urgentie zien van een effectieve aanpak van (de normalisering van) drugsgebruik hebben zij nog enkele vragen bij genoemde voortgangsbrief.

Het door de Staatssecretaris aangekondigde Platform tegengaan stijging drugsgebruik zal in een periode van een jaar, vier keer bijeenkomen met als eindresultaat een bondige notitie met een concreet overzicht van waar nog kansen liggen om tot betere preventie in het drugsdomein te komen. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer dit eindresultaat gereed is en wanneer deze met bijbehorende handelingsperspectieven naar de Kamer gezonden wordt.

De Staatssecretaris schrijft in zijn brief dat de implementatie van de persona’s uit het persona onderzoek voor gebruik in verschillende settings plaatsvindt gedurende 2020. De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris uitgebreider kan aangeven wie voor welke setting de persona’s gaat gebruiken. Deze leden vragen tevens welke inzichten uit het persona onderzoek nu al door het Trimbos-instituut worden gebruikt.

Binnen het project om tot interventies te komen gericht op het voorkomen van het eerste gebruik van drugs is er de mogelijkheid om zes concept-interventies te ontwikkelen en te testen met als resultaat dat er uiteindelijk één interventie wordt opgeleverd. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er hierbij wordt toegewerkt naar slechts één interventie, als mogelijk meerdere interventies bewezen effectief kunnen zijn, al dan niet in verschillende situaties.

De Staatssecretaris geeft aan dat het Trimbos-instituut zich zal blijven inzetten om gemeenten te ondersteunen bij (het ontwikkelen van) een GHB-aanpak. De leden van de CDA-fractie vragen hoe die blijvende ondersteuning er uitziet. Waar kunnen gemeenten op rekenen als zij ondersteuning bij het ontwikkelen van een effectieve GHB-aanpak nodig hebben?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris het XTC-gebruik in Nederland en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren kan afzetten tegen het XTC-gebruik in andere West-Europese landen. Deze leden vragen daarnaast welke concrete stappen de Staatssecretaris tegen de (verdere) normalisering van XTC-gebruik zet.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne uitgevoerd wordt en wanneer hier mogelijk resultaten van te verwachten zijn.

De Staatssecretaris geeft aan dat de campagne «Hey, het is oké» in 2020 voortgezet en verbreed wordt naar alle psychische aandoeningen. Klopt het dat de leden van de CDA-fractie hierin mogen lezen dat verslavingsproblematiek als psychische aandoening een (zichtbaar) onderdeel van deze campagne wordt?

De leden van de CDA-fractie vragen wat het privacy-technische probleem is waardoor vanaf het jaar 2016 geen gegevens uit het LADIS gehaald kunnen worden.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 danken de Staatssecretaris voor zijn brief. In deze brief geeft de Staatssecretaris aan normalisering van drugsgebruik tegen te willen gaan. Het valt op dat in het politieke debat en in uitingen van bewindspersonen regelmatig over de «normalisering» van drugsgebruik wordt gesproken. Genoemde leden hebben daar nog een behoorlijk aantal vragen over.

Welke wetenschappelijke definitie van «normalisering» van drugsgebruik gebruikt de Staatssecretaris? Een wetenschappelijke definitie kan immers meetbaar maken of er daadwerkelijk «normalisering» optreedt.

De Staatssecretaris noemt als gevolg van die «normalisering» drugsgebruik een breed verspreid fenomeen, dat in verschillende vormen voorkomt binnen alle lagen van de bevolking. Wat de leden van de D66-fractie weer doet vragen naar de gehanteerde definitie. Als met «drugsgebruik» alleen middelen worden bedoeld op lijst 1 van de Opiumwet, geldt dat de prevalenties nog steeds heel laag liggen. Nog geen 3% van de bevolking heeft in het laatste jaar XTC gebruikt. De prevalenties voor cocaïne en amfetamine liggen nog lager. Als naar het «breed verspreide fenomeen» wordt gekeken, gaat het dus per definitie om de algemene bevolking, en daar is «drugsgebruik» praktisch afwezig getuige de lage prevalenties. Al deze prevalenties zijn bovendien stabiel sinds er degelijke kwaliteit data beschikbaar zijn (2015): er is dus geen sprake van een stijging (of «normalisering», als dat gedefinieerd wordt als een toename in gebruik). Verder constateren genoemde leden dat in dit kader de zogenaamde «ooit-prevalentie» vaak wordt aangehaald als graadmeter: als de ooit-prevalentie stijgt, zou ook het gebruik stijgen. Dat is een verkeerde redenering, immers: de ooit-prevalentie van sporten onder de Nederlandse bevolking is bijna 100%, terwijl toch te weinig mensen sporten. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris hierover.

De leden van de D66-fractie vragen welke drugs precies worden bedoeld, als de Staatssecretaris de term normalisering van drugsgebruik gebruikt. Waar zijn de cijfers die zijn verhaal onderbouwen?

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat geschreven wordt: «Mijn begrip van normalisering is dat in Nederland onder verschillende lagen van de bevolking drugsgebruik steeds normaler wordt gevonden en een geaccepteerd onderdeel vormt van iemands leefstijl». In welke feiten en cijfers ziet de Staatssecretaris hier bewijs voor? Er is geen meetinstrument dat elk jaar in kaart brengt hoe «normaal» iets wordt gevonden, dus er kunnen geen trends over tijd in kaart worden gebracht. Bovendien is uit psychologisch onderzoek al decennia bekend dat de persoonlijke indrukken van mensen, zelfs van professionals, vaak verstoord zijn en dus niet betrouwbaar om trends over de tijd te signaleren. Verder geven data uit losse studies geen reden om aan te nemen dat er een verandering optreedt. Hoe heeft de Staatssecretaris deze ontwikkeling dan waargenomen? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.

De leden van de D66-fractie vragen welke definitie de Staatssecretaris gebruikt bij het woord «leefstijl». Ziet de Staatssecretaris zo’n leefstijl dan als iets stabiels? Dat is bij middelengebruik namelijk niet van toepassing; we weten dat de meeste mensen die in Nederland lijst-1 drugs gebruiken dat doen in het uitgaansleven, en voor veel mensen is dat een fase die ze ook weer verlaten (door toegenomen verantwoordelijkheid zoals door kinderen of een baan). Hoe heeft de Staatssecretaris deze ontwikkeling dan waargenomen? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.

Verder zien de leden van de D66-fractie in het betoog van de Staatssecretaris twee botsende waarden. Hoe wil de Staatssecretaris het met elkaar verenigen dat men zich enerzijds normatief opstelt (het gebruik van drugs mag geen geaccepteerd gedrag worden), maar dat men anderzijds wil dat mensen de weg naar hulpverlening vinden?

Is de Staatssecretaris het met de leden van de D66-fractie eens dat daarom ook opgehouden moet worden met het steeds meer stigmatiseren van mensen die drugs gebruiken? Volgens de Nederlandse wet is bezit, productie, vervoer en verkoop illegaal. Níet het gebruik. Laten we de openheid die er (nog) rondom drugsgebruik bestaat waarderen. Dit voorkomt ontwijking van behandeling en hulpverlening en maakt de hulpverlening ook beter van kwaliteit (hulpverleners die uitgaan van «eigen schuld» blijken in de praktijk minder goede hulp te verlenen). Als gebruik in openheid, verantwoord, weloverwogen en goed geïnformeerd gebeurt, voorkomt dat ongelukken en slachtoffers. Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de Staatssecretaris normalisering bij voorbaat als iets negatiefs ziet. Hoe meer het gebruik van drugs geaccepteerd is, hoe minder stigmatisering er is, en dus hoe minder schade voor de volksgezondheid. Bij stabiele prevalentie, zoals op dit moment, is het totaalresultaat dus per saldo positief. Hij geeft zelf aan dat het feit dat drugsgebruik in Nederland bespreekbaar is en realistische, evidence-based informatie wordt gegeven, een van de belangrijkste verworvenheden is van het Nederlandse voorlichtings- en preventiebeleid. De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Productie, handel en bezit van drugs zijn strafbaar, het gebruik van drugs is bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten. Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.

Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang betreffende drugspreventie van de Staatssecretaris. Genoemde leden zijn van mening dat goede voorlichting essentieel is om problematisch drugsgebruik te voorkomen. Deze leden zijn van mening dat wanneer het fout gaat goede laagdrempelige verslavingszorg essentieel is. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er nog geen integraal beleid wordt gevoerd als het gaat om drugspreventie. De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder al om een kabinetsbrede visie gevraagd. Hoe verhouden de plannen van de Staatssecretaris zich tot het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid, zo vragen genoemde leden.

Evenementenvergunning

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat in het te voeren beleid onderzocht wordt of burgemeesters de evenementenvergunning beter kunnen inzetten bij de bestrijding van harddrugs. Genoemde leden hebben hier ernstige vraagtekens bij. Op welke wijze zou de evenementenvergunning kunnen worden ingezet? Wat voor capaciteit is hiervoor nodig om dit te handhaven? Wat voor politie-inzet is hiervoor nodig? Deze leden wijzen de Staatssecretaris erop dat juist zorgverleners binnen de geestelijke gezondheidszorg en de GGD GHOR ervoor pleiten om niet drugs te criminaliseren maar drugs op dergelijke evenementen te testen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris op de hoogte is van de voordelen van drugstests op evenementen voor zowel de volksgezondheid als de gezondheid van de gebruiker. Tevens vragen deze leden hoe lang de totale wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg zijn voor mensen met een alcohol- of drugsprobleem.

Onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte waarom het onderwijs geen belangrijke rol lijkt te hebben in het preventiebeleid van deze Staatssecretaris. Genoemde leden zijn van mening dat in veel gevallen jongeren voor het eerst in aanraking komen met drugs op het schoolplein en de omgeving. Juist goede voorlichting op school over de gezondheidsrisico’s van drugs kan wat betreft deze leden een wereld van verschil maken. Ook ontvangen deze leden signalen dat op onderwijsinstellingen – met name op mbo-instellingen en hogescholen – docenten en decanen niet altijd in staat zijn bij studenten problematisch drugsgebruik te signaleren om hen vervolgens juist advies te geven. Zou dit niet veel beter onder de aandacht gebracht moeten worden, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsbrief over drugspreventie. Deze leden hebben alvast onderstaande opmerkingen en vragen.

Wetenschappelijke onderbouwing normalisering

De leden van de SP-fractie lezen op pagina 2 van de brief dat in «de normaliseringsthese uit de jaren »90 zou onder jongeren drugsgebruik de regel worden, en niet-gebruik de uitzondering. Met andere woorden, normalisering zou leiden tot meer gebruik. Critici vragen zich echter af of normalisering ook daadwerkelijk leidt tot hogere gebruiksincidentie». In de brief wordt voorts aangegeven dat een consensus over deze stelling minder relevant wordt geacht. Genoemde leden kunnen deze gedachtenlijn weliswaar enigszins volgen, maar zij hebben toch behoefte aan meer informatie. Kan een nadere toelichting worden gegeven op de voorspelling die door middel van de normaliseringsthese is gedaan? Deze leden vragen of niet-gebruik inderdaad een uitzondering is geworden? Deze leden vragen of het niet zo is dat nog steeds een minderheid van de bevolking drugs gebruikt. Tevens ontvangen deze leden graag een nadere reflectie op de opgenomen vraag van critici of normalisering al dan niet leidt tot een hogere gebruikersincidentie.

De leden van de SP-fractie delen de mening dat het een belangrijke verworvenheid is dat er ruimte is voor een gesprek over drugsgebruik op basis van betrouwbare informatie, inclusief preventie en (verslavings)zorg. Graag ontvangen genoemde leden een nadere toelichting op de gesprekken, voorlichting- en/of preventieprojecten die op dit moment lopen aangaande dit specifieke thema. Bij welke doelgroepen zijn die projecten bekend en hoeveel geld stelt de Staatssecretaris hiervoor beschikbaar vanuit de begroting van VWS?

Voortgang preventiemaatregelen

De leden van de SP-fractie begrijpen dat het vooronderzoek van het onderzoek naar «interventie voorkomen eerste gebruik van drugs» nu in de afrondende fase zit. Wanneer zal het gehele onderzoek naar verwachting afgerond worden? Het onderzoek richt zich op jongvolwassenen, aangezien het om het voorkomen van eerste gebruik gaat. Deze leden vragen of er ook over is nagedacht om adolescenten bij het vooronderzoek te betrekken.

Aanvullende acties

De leden van de SP-fractie vragen wanneer zij naar verwachting de resultaten van de strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne kunnen verwachten.

Overige onderwerpen

De leden van de SP-fractie vinden het zeer belangrijk dat er aandacht is voor taboes en stigma’s verbonden aan verslavingsproblematiek (en/of andere psychische stoornissen). Genoemde leden begrijpen dat dit de komende tijd één van de onderwerpen wordt van de campagne «Hey, het is oké». Kan nader worden toegelicht hoe dit uitgewerkt wordt? Daarnaast begrijpen deze leden dat de stichting Samen Sterk zonder Stigma door de Staatssecretaris is gesubsidieerd. Graag ontvangen deze leden meer informatie over de resultaten van deze stichting. Op hoeveel scholen zijn zij bijvoorbeeld actief geweest en hoeveel mensen hebben zij weten te bereiken? Kan ook meer informatie gegeven worden over de kwalitatieve resultaten van de inzet van de stichting?

Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of aangegeven kan worden wat precies het privacy-technische probleem is aangaande het LADIS. Hoe kan het dat een dergelijk probleem invloed heeft op de beschikbaarheid van de gegevens sinds 2016 tot op heden? Welke oplossing is gevonden voor het privacy-technische probleem?

II. Reactie van de Staatssecretaris

Antwoord op de vragen van de VVD-fractie

1.1 De leden van de VVD-fractie vragen naar de status van het vooronderzoek naar een interventie op het voorkomen van het eerste drugsgebruik.

Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Op basis van de uitkomsten is ervoor gekozen om één of meer interventies in concept te ontwikkelen om de volgende doelstellingen te bereiken. Het eerste doel is om de positieve houding van jongeren ten opzichte van niet-gebruik van ecstasy, speed of cocaïne te creëren of te versterken. Het tweede doel is het verhogen van het vermogen om eigen keuzes te maken rondom middelengebruik. Uit het vooronderzoek blijkt, dat uitgaande jongeren veelvuldig worden blootgesteld aan zogenaamde «pro-drugs cues», zoals het zien van vrienden die gebruiken of het horen van positieve ervaringen van anderen. Een mogelijke interventie is hier gericht op het motiveren van de doelgroep om zelf na te denken over middelengebruik. Het derde doel is het versterken van de norm dat (uitgaans)vrienden iemands keuze voor het niet-gebruik van uitgaansdrugs respecteren.

1.2 Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de verdere planning van de ontwikkeling van de interventies is.

Over de planning kan ik u melden dat 2020 in het teken staat van de ontwikkeling en het pre-testen van de maximaal zes concepten. De eerste twee concepten worden op dit moment uitgewerkt in concrete uitingen. De verwachting is dat bij oplevering van het project in voorjaar 2021 tenminste één kansrijk concept is uitgewerkt. Een concept is kansrijk als uit de pre-test blijkt dat het qua uitingsvorm en inhoud aansluit bij de doelgroep. Daarnaast moeten er aanwijzingen zijn dat het concept bij realisatie bijdraagt aan de hierboven genoemde doelstellingen, zonder tegengestelde effecten. Wanneer een concept kansrijk lijkt te zijn, dan wordt het concept opgeleverd met een plan voor realisatie en opschaling. Het daadwerkelijk ontwikkelen van de interventie valt buiten het huidige project.

1.3 De leden van de VVD-fractie constateren dat actuele gegevens over de verslavingszorg ontbreken, waardoor toegang tot de zorg onduidelijk is, en vragen naar de stand van zaken rond LADIS.

Momenteel wordt gewerkt aan een wetswijziging om het verwerken van persoonsgegevens in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) weer mogelijk te maken. De verwachting is dat daarna ook de gegevens over de jaren 2016–2019 met terugwerkende kracht beschikbaar komen. Ik zal u vervolgens zo spoedig mogelijk informeren over de duiding van de cijfers over de afgelopen jaren, inclusief een oordeel over de toegang tot de verslavingszorg.

1.4 De leden van de VVD-fractie vragen of de campagne «Hey, het is oké», gericht op angst- en stemmingsstoornissen, de beoogde effecten heeft gehad.

De evaluatie van de najaarscampagne «Hey het is oké» is nog niet afgerond. Deze evaluatie wordt jaarlijks tegelijk met de evaluatie van alle overheidscampagnes door het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld op rijksoverheid.nl. De effectmeting van de voorjaarscampagne staat al wel online op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/06/01/eindrapportage-campagne-effectonderzoek-hey-het-is-oke.

De resultaten op de doelstellingen zijn stabiel tijdens de looptijd van de eerste campagne over angst- en paniekklachten. Zes op de tien mensen weten dat veel Nederlanders last hebben van angst- en paniekklachten, en acht op de tien mensen vinden het belangrijk om hierover te praten als zij zelf last zouden hebben van deze klachten, of als dit een naaste betreft. Het aandeel dat zichzelf in staat acht om dit daadwerkelijk te doen ligt lager. Zeven op de tien mensen denken in staat te zijn om met een naaste te praten als zij zelf last zouden hebben van angst- en paniekklachten. De helft denkt in staat te zijn hierover te praten als het een naaste treft.

1.5 De leden van de VVD-fractie vragen of de genoemde campagne ook geschikt is voor mensen met problemen rond middelengebruik.

Dit jaar wordt de campagne verbreed naar alle psychische aandoeningen en niet gericht op specifieke labels. Het doel van de campagne is om het taboe van psychische aandoeningen te doorbreken en deze bespreekbaar te maken. In de ontwikkeling van de campagne wordt samengewerkt met mensen met een psychische aandoening, met wetenschappelijk experts en andere stakeholders, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame elementen. Dit proces is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek vorm moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.

1.6 Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de planning van de wetswijziging voor Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS).

Ten aanzien van dit punt kan ik u melden, dat het wetsvoorstel op 9 maart in internetconsultatie is gegaan voor een periode van zes weken. Gedurende deze periode zullen de partijen die belast zijn met de strafrechtelijke opsporing en handhaving de uitvoeringsconsequenties in kaart brengen. Het streven is dat het wetsvoorstel in de tweede helft van dit jaar aan uw Kamer wordt aangeboden.

Antwoord op de vragen van de CDA-fractie

2.1 De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de eindresultaten gereed zijn van het Platform tegengaan stijging drugsgebruik.

De inzichten uit het Platform zullen naar verwachting najaar 2020 gereed zijn en met bijbehorende handelingsperspectieven naar de Kamer worden gestuurd.

2.2 De leden van de CDA-fractie vragen wie voor welke setting de persona’s gaat gebruiken en welke inzichten hieruit nu al door het Trimbos-instituut worden gebruikt.

De persona’s zijn ontwikkeld om gebruikt te worden in de setting van drugspreventie in het algemeen. Ze zijn bedoeld voor iedereen die beroepsmatig te maken heeft met jongeren die drugs gebruiken of gaan gebruiken, zowel bij het signaleren en bieden van zorg, als bij het ontwikkelen/implementeren en uitvoeren van interventies en beleidsmaatregelen. Praktisch gezien worden de inzichten uit het onderzoek nu beschikbaar gesteld voor instellingen voor verslavingszorg en jeugdzorginstellingen, maar ook voor beleidsmakers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn, en Sport zelf en makers van interventies zoals het Trimbos-instituut. De inzichten uit het persona’s onderzoek worden nu ook al in verschillende trajecten van het Trimbos-instituut gebruikt. Zoals ik in de brief van 16 december jl. schreef, heb ik het Trimbos-instituut de opdracht gegeven een strategische verkenning naar cocaïne uit te voeren. Voor deze verkenning zijn de persona’s gegevens behulpzaam om een beeld te schetsen van de motivaties, risico’s en preventiemogelijkheden van de verschillende typen cocaïnegebruikers in Nederland.

2.3 De leden van de CDA-fractie vragen waarom slechts wordt toegewerkt naar de inzet van één interventie, terwijl er meer mogelijk effectief zijn.

Binnen het project om tot interventies te komen gericht op het voorkomen van het eerste gebruik van drugs is er de mogelijkheid om zes concept-interventies te ontwikkelen en te testen met als resultaat dat er uiteindelijk één interventie wordt opgeleverd. Wanneer uit de pre-test blijkt dat verschillende concepten kansrijk zijn dan zou voor al deze concepten een plan gemaakt kunnen worden. Omwille van de capaciteit is er nu voor gekozen in ieder geval één plan van aanpak voor een interventie te ontwikkelen.

2.4 De leden van de CDA-fractie vragen hoe de blijvende ondersteuning aan gemeenten bij de GHB-aanpak er uitziet.

Het Trimbos-instituut heeft in februari een oproep geplaatst voor gemeenten met GHB-problematiek om zich te melden voor ondersteuning. Dit doet het instituut door bijvoorbeeld de gemeenten te adviseren in het bereiken en activeren van gebruikers en een training te geven in het implementeren en uitvoeren van de gemeentelijke aanpak GHB-problematiek. Hiernaast zal het instituut een korte inspiratiefilm maken over GHB-aanpak in gemeenten.

2.5 De leden van de CDA-fractie vragen hoe het XTC-gebruik in Nederland en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren zich verhoudt tot het XTC-gebruik in andere West-Europese landen. Daarnaast vragen de leden welke concrete stappen ik tegen de (verdere) normalisering van XTC-gebruik zet.

In 2018 had van de algemene bevolking van 18 jaar en ouder 8,4% ooit ecstasy gebruikt; dit percentage is significant hoger dan in 2015, toen ging het om 7,0%. Het gebruik in het laatste jaar en de laatste maand bleef op hetzelfde niveau, met respectievelijk 2,8% en 1,1%. Internationale vergelijking van prevalentiecijfers is lastig door verschillen in jaar van meting, meetmethoden en steekproeven. Het best vergelijkbaar zijn de cijfers voor de leeftijdsgroep 15–64 jaar. In Europa is het ooit-gebruik van ecstasy het hoogst in het Verenigd Koninkrijk (10,0%), gevolgd door Nederland (9,4%) en Ierland (9,2%). Roemenië en Turkije scoren het laagst met 0,5 en 0,4%. Bij het laatste jaar gebruik gaat Nederland aan kop met 3,3%, in Ierland is dit 2,1 en in het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales) 1,7%.

Het tegengaan van ecstasy-gebruik vormt onderdeel van mijn initiatieven om normalisering van drugsgebruik in brede zin tegen te gaan. Dit onderwerp is onder meer punt van bespreking van het Platform tegengaan stijging drugsgebruik en een kernvraag bij het vooronderzoek van de ontwikkeling van een interventie gericht op het voorkomen van het eerste drugsgebruik.

2.6 De leden van de CDA-fractie informeren wanneer de strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne uitgevoerd wordt en wanneer hier mogelijk resultaten van te verwachten zijn.

Deze strategische verkenning naar cocaïne wordt dit jaar uitgevoerd en in de eerste helft van 2021 afgerond. De eerste resultaten verwacht ik eind dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.

2.7 De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat verslavingsproblematiek als psychische aandoening een onderdeel van de campagne «Hey, het is oké» wordt.

Dit jaar wordt de «Hey, het is oké»-campagne verbreed naar alle psychische aandoeningen. Het doel van de campagne is om het taboe van psychische aandoeningen te doorbreken en deze bespreekbaar te maken. In de ontwikkeling van de campagne wordt samengewerkt met mensen met een psychische aandoening, met wetenschappelijk experts en andere stakeholders, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame elementen. Dit proces is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek vorm moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.

2.8 De leden van de CDA-fractie vragen wat het privacy-technische probleem is waardoor vanaf het jaar 2016 geen gegevens uit het LADIS gehaald kunnen worden.

Op dit moment voldoet LADIS niet aan dwingende vereisten van de AVG voor de verwerking van gepseudonimiseerde persoonsgegevens. Hierdoor is een wettelijke grondslag vereist voor het verzamelen en verwerken van data. Op dit moment wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen in de Zorg in verband met het creëren van een wettelijke grondslag voor het verwerken van de persoonsgegevens. Naar verwachting wordt de wetswijziging deze zomer aangeboden aan het parlement en kan vervolgens in 2021 in werking treden.

Antwoord op de vragen van de D66-fractie

3.1 De leden van de D66-fractie stellen nadere vragen naar de door mij gehanteerde definitie van normalisering, en of daarbij alleen lijst I middelen bedoeld worden. Ook wijzen zij erop, dat het onjuist is om een stijging in het «ooit-gebruik» van drugs te interpreteren als een stijging in het gebruik.

De zogenaamde «ooit-prevalentie» geldt als één van de indicatoren om de ervaring met drugsgebruik onder de algemene bevolking of specifieke groepen te meten, evenals het gebruik in het laatste jaar of in de laatste maand (voorafgaand aan het meetmoment). Deze maten zijn door het Europees Waarnemings Centrum Drugs (EMCDDA) ontwikkeld om de vergelijkbaarheid van trends in drugsgebruik tussen landen te verbeteren. Om inzicht te krijgen in trends in drugsgebruik en gerelateerde problemen kijk ik niet alleen naar de ontwikkeling in één indicator, maar naar een verscheidenheid van indicatoren, zoals die onder meer beschreven zijn in de Nationale Drug Monitor.

In mijn brief heb ik een toelichting gegeven op wat ik versta onder normalisering van drugsgebruik, namelijk dat het in Nederland onder verschillende lagen van de bevolking steeds normaler wordt gevonden om drugs te gebruiken. Ongeacht of het om Lijst I of II middelen gaat, of om middelen die daar (nog) niet onder vallen, zoals Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) en lachgas, of om het oneigenlijk gebruik van medicijnen als recreatieve drug of om cognitieve prestaties te verbeteren. Ik constateer dat het drugsaanbod een steeds grotere variëteit kent, dat de prevalenties van de diverse middelen de laatste jaren zijn toegenomen en dat sommige drugs niet alleen substantieel sterker zijn dan voorheen (XTC, cannabis), maar ook relatief goedkoop. Verder is het aantal gezondheidsincidenten gegroeid, zoals blijkt uit cijfers van de Monitor Drugs Incidenten (MDI) en is sprake van een toename van verkeersincidenten waarbij drugs een rol spelen. De sterfte gerelateerd aan drugsgebruik ligt op een hoger niveau dan enkele jaren geleden, al is nog niet goed duidelijk wat hiervoor de verklaring is. Om hier meer zicht op te krijgen werken het Trimbos-instituut en de GGD Amsterdam samen aan een model om drugsgerelateerde sterfgevallen nauwkeuriger en op lokaal/regionaal niveau beter vergelijkbaar te registreren. Kortom, mijn gebruik van de term normalisering is niet gebaseerd op een enkele indicator, maar op een brede samenstelling van factoren die afzonderlijk goed meetbaar zijn.

3.2 De leden van D66-fractie vragen welke definitie ik hanteer bij het begrip «leefstijl».

Ik gebruik als definitie van leefstijl «manier van leven». Een leefstijl hoeft mijns inziens zeker niet stabiel te zijn, maar kan veranderen, in positieve of negatieve zin. Het is inderdaad bekend dat mensen op jongere leeftijd, bijvoorbeeld bij het uitgaan, regelmatig drugs gebruiken, en daar vaak op oudere leeftijd, wanneer hun persoonlijke situatie verandert, mee stoppen. Dat neemt niet weg dat aan het gebruik van drugs op elke leeftijd risico’s verbonden zijn. Daarom vind ik het van belang om drugsgebruik in de gehele bevolking, onder specifieke groepen en van specifieke middelen tegen te gaan.

3.3 De leden van de D66-fractie vragen of het niet accepteren van drugsgebruik en de wens dat mensen wel de hulpverlening opzoeken, niet met elkaar botsen.

Naar mijn opvatting botst dit streven naar het tegengaan van normalisering van drugsgebruik niet met een open gesprek over drugs, een breed aanbod van betrouwbare informatie over de risico’s van middelengebruik en het bieden van ruime mogelijkheden om de weg naar hulpverlening te vinden als dat nodig is.

3.4 De leden van de D66 fractie vragen of niet opgehouden moet worden met het steeds meer stigmatiseren van mensen die drugs gebruiken.

Ik ben het met de leden van D66 eens dat we mensen die drugs gebruiken niet moeten stigmatiseren. Volgens de Nederlandse wet is het gebruik niet illegaal. De openheid die er rondom drugsgebruik bestaat waardeer ik, zoals ook in mijn brief benoemd. Juist om te voorkomen dat mensen die drugs gebruiken geen behandeling of hulpverlening zoeken wanneer dat nodig is.

Antwoord op de vragen van de GroenLinks-fractie

4.1 De leden van de GroenLinks fractie vragen hoe mijn plannen zich verhouden tot het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid.

Als Staatssecretaris van VWS ben ik integraal verantwoordelijk voor het beleid op het gebied van drugspreventie. Drugspreventie richt zich zowel op het beperken en zo mogelijk voorkomen van gezondheidsschade bij drugsgebruikers, als op het ontmoedigen van drugsgebruik bij huidige en toekomstige gebruikers. Met het ontmoedigen van drugsgebruik zijn niet enkel het gezondheidsbelang van de individuele gebruiker en de volksgezondheid gediend. Het gebruik van illegale drugs vormt een belangrijk verdienmodel voor de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. De aanpak van ondermijnende criminaliteit is de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, en een prioriteit van dit kabinet. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik werken daarom nauw samen om de normalisering van drugsgebruik tegen te gaan, elk vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.

4.2 De leden van de GroenLinks-fractie stellen vragen over de wijze waarop burgemeesters de evenementenvergunning beter kunnen inzetten bij de bestrijding van harddrugs.

Op lokaal niveau worden diverse initiatieven ontplooid die een afname van het drugsgebruik in het uitgaansleven beogen. In het bijzonder noem ik het project «Drugs, wat doet dat met jou?» in Noord-Brabant, waarin 38 gemeenten samenwerken. Met de Minister van Justitie en Veiligheid ondersteun ik dergelijke initiatieven. De Minister van Justitie en Veiligheid vraagt in zijn gesprekken met burgemeesters ook regelmatig aandacht voor de wijze waarop zij aan het tegengaan van de normalisering van drugs kunnen bijdragen en brengt momenteel in kaart welke voorwaarden gemeenten hanteren bij het verstrekken van evenementenvergunningen. Hierdoor ontstaat meer zicht op de wijze(n) waarop de evenementenvergunning effectiever zou kunnen worden ingezet en welke eventuele gevolgen voor de handhaving hieraan zijn verbonden. De Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover te zijner tijd nader informeren.

4.3 De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar mijn bekendheid met de standpunten van voorstanders uit de kring van zorgverleners binnen de geestelijke gezondheidszorg en de GGD GHOR om het testen van drugs op evenementen mogelijk te maken.

Ik ben bekend met deze standpunten. Er bestaan echter ook bezwaren tegen het testen van drugs op evenementen, die mijns inziens groter zijn dan de voordelen. Ik vat ze hier kort samen.

Bij de ingang tot festivals wordt bijvoorbeeld gecontroleerd op drugsbezit. Wanneer er achter de entree alsnog een testmogelijkheid zou zijn, dan overtreden degenen die testen en degenen die hun drugs aanbieden om te testen feitelijk het verbod op drugsbezit en zou handhavend opgetreden moeten worden. Praktisch knelpunt is bovendien dat er in ons land honderden festivals per jaar plaatsvinden, die dan allemaal zouden moeten worden bezocht en een Opiumwet ontheffing zouden moeten krijgen. Eén van de grootste nadelen van het testen op evenementen zou zijn, dat er nauwelijks mogelijkheden zijn voor persoonlijk contact met de (potentiële) gebruiker. De persoonlijke omstandigheden van de gebruiker – die mede de risico’s bepalen – en de testuitslag kunnen niet besproken worden: er is te veel lawaai, een te grote tijdsdruk en de feestganger staat al op het punt te gaan gebruiken of is mogelijk al onder invloed. Bovendien zijn de analysemogelijkheden op feesten en evenementen veel beperkter dan bij een testlocatie (DIMS-locatie). Daarom hecht ik aan het huidige systeem van drugsspreekuren bij de instellingen voor verslavingszorg, waardoor in een rustige omgeving, en anoniem, voorlichting gegeven kan worden over drugsgebruik en er een bedenktijd optreedt door de tijd tussen testen en het voornemen om drugs te gebruiken.

4.4 De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe lang de totale wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg zijn voor mensen met een alcohol- of drugsprobleem.

In de geestelijke gezondheidszorg worden wachttijden in kaart gebracht voor hoofddiagnosegroepen. Voor alcohol gebonden stoornissen bedroeg de totale (intake- en behandel)wachttijd in de laatste rapportage d.d. september 2019 10 weken. Voor overige aan middelengebruik gebonden stoornissen bedroeg dat 11 weken. Deze heb ik aan u gerapporteerd in december 20191.

4.5 De leden van de GroenLinks-fractie informeren waarom het onderwijs geen belangrijke rol lijkt te hebben in het preventiebeleid.

In de drugspreventiebrief van 25 april 2019 is toegelicht op welke wijze voorlichting via het onderwijs plaatsvindt. Onder andere via het programma Helder op School wordt aandacht aan preventie op scholen besteed. Voor het HBO en universiteiten is door het Trimbos-instituut een speciale aanpak ontwikkeld, omdat voor de doelgroep studenten nog weinig interventies beschikbaar waren en het druggebruik onder deze groep relatief hoog is. Relevante betrokkenen, zoals introductiecommissies, studentenverenigingen en onderwijsinstellingen, vinden hierin interventiemogelijkheden om (de gevolgen van) het (risicovol) gebruik van alcohol, tabak en drugs onder studenten terug te dringen.

Antwoord op de vragen van de SP-fractie

5.1 De leden van de SP vragen een nadere toelichting op de voorspelling van de zogenaamde normaliseringshypothese.

Volgens deze hypothese, geformuleerd in de jaren »90, zou onder jongeren drugsgebruik de regel worden en niet-gebruik de uitzondering. In mijn brief heb ik er op gewezen dat over deze voorspelling geen consensus bestaat en dat ik dat voor mijn beleid ook minder relevant vind. Inderdaad is in ons land het aandeel jongeren dat drugs gebruikt nog altijd in de minderheid. Mijns inziens leidt normalisering tot een toename van drugsgebruik: in veel jongerengroepen wordt het bijvoorbeeld normaal gevonden om drugs te gebruiken tijdens het uitgaan, waarbij de jongeren die aanvankelijk niet de intentie hadden om daaraan mee te doen toch de druk van de omgeving ervaren om die stap wél te zetten. Dit aansluiten bij de groepsnorm en het voorkomen daarvan is één van de onderwerpen van het onderzoek naar preventie eerste gebruik van uitgaansdrugs.

5.2 De leden van de SP vragen ook naar een nadere toelichting op voorlichtings- en preventieactiviteiten.

Vanuit het Ministerie van VWS worden voornamelijk activiteiten via het Trimbos-instituut gefinancierd die een landelijke functie hebben of die ontwikkeld zijn voor lokale of regionale implementatie. Ik noem hierbij de Drugs Informatie Lijn (Druginfo.nl), het project Helder op School (voorheen De Gezonde School en Genotmiddelen), de Nationale Drug Monitor, het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en interventies op het gebied van veilig uitgaan. De diverse interventies zijn zodanig gekozen, dat verschillende doelgroepen worden bereikt: jongeren zelf (nog niet of al wel gebruikend) en hun omgeving (vrienden, ouders), professionals op scholen en in de zorg. Op lokaal/regionaal niveau is het voorzien in voorlichting en preventie een taak voor de gemeentelijke overheden. In de praktijk is er een ruim aanbod van interventies, in allerlei vormen, verzorgd door de instellingen voor verslavingszorg en GGD-en. Er is een reguliere en nauwe samenwerking tussen het Trimbos-instituut en de lokale/regionale instellingen, zoals bij het DIMS, zodat de inhoud van voorlichting- en preventie van de diverse instellingen vergelijkbaar is en goed onderbouwd.

5.3 De leden van de SP-fractie vragen hoeveel geld de Staatssecretaris beschikbaar stelt voor voorlichtings- en preventieprojecten.

In totaal heeft het Ministerie van VWS een subsidiebudget voor het jaar 2020 gereserveerd voor de preventie van schadelijk middelengebruik van ca. € 19 miljoen. Een onderverdeling binnen het budget voor de thema’s alcohol, tabak of drugs is niet goed te maken, aangezien we een aantal jaar geleden gekozen hebben voor een integrale aanpak. Dit komt onder meer naar voren bij het onderzoeksprogramma van het Trimbos-instituut Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen waarbij aandacht is voor drugs- en alcoholgebruik en de voorlichtings- en preventieprogramma’s in het onderwijs.

5.4 De leden van de SP vragen wanneer het onderzoek naar interventies om eerste gebruik van drugs te voorkomen is afgerond, en of er over nagedacht is om adolescenten bij het vooronderzoek te betrekken.

Het vooronderzoek naar de interventie om eerste gebruik van drugs te voorkomen is afgerond. Het project richt zich nu op het pre-testen van concepten en doorontwikkeling. Ik verwacht de eindrapportage voorjaar 2021. Op de vraag of ook adolescenten bij het vooronderzoek betrokken zijn, kan ik u melden dat in het vooronderzoek interviews zijn gehouden met jongeren tussen de 18 en 25 jaar. De onderzoekers hanteren deze leeftijdsgrens, omdat zij geen interesse voor het gebruik van drugs willen opwekken door het onderwerp drugs te bespreken met jongere personen die niet uitgaan of die niet eerder met drugs in aanraking zijn gekomen.

5.5 De leden van de SP-fractie vragen wanneer zij naar verwachting de resultaten van de strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne kunnen verwachten.

De strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne wordt dit jaar uitgevoerd en in de eerste helft van 2021 afgerond. De eerste resultaten verwacht ik eind dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.

5.6 De leden van de SP-fractie vragen hoe het thema verslavingsproblematiek in de campagne «Hey, het is oké» wordt uitgewerkt.

De campagne «Hey, het is oké» heeft zich tot nu toe gericht op depressie en angst- en stemmingsstoornissen. Dit jaar wordt de campagne verbreed naar alle psychische aandoeningen en niet gericht op specifieke labels. Het doel is om het taboe van psychische aandoeningen te doorbreken en deze bespreekbaar te maken. Daarbij wordt samengewerkt met mensen met een psychische aandoening, wetenschappelijk experts en andere stakeholders om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame elementen. Dit proces is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek vorm moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.

5.7 De leden van de SP-fractie vragen naar de resultaten van de Stichting Samen Sterk zonder Stigma.

Over de stichting Samen Sterk zonder Stigma laat ik u weten dat deze haar resultaten heeft geëvalueerd en gepubliceerd in een rapport2. Het onderzoeksbureau Sinzer concludeert daarin dat de eerste stappen zijn gezet, maar dat er meer actie nodig is. Voor meer kwantitatieve resultaten verwijs ik u graag naar de jaarverslagen van de stichting, waarin u onder meer kunt vinden dat zij 404 ambassadeursoptredens in 2018 heeft gerealiseerd3.

5.8 De leden van de SP stellen de vraag wat het privacy-technische probleem is met LADIS.

Het probleem komt voort uit de gewijzigde opvatting van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat gepseudonimiseerde gegevens ook persoonsgegevens zijn. Om die reden voldoet het Landelijk Informatie Systeem Alcohol en Drugs (LADIS) niet meer aan de vereisten van de AVG. Daarmee ontbrak ook de wettelijke basis voor instellingen voor verslavingszorg om registratiegegevens van cliënten en hun behandeling te laten opnemen in het LADIS.

Op dit moment wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen in de Zorg in verband met het creëren van een wettelijke grondslag voor het verwerken van de persoonsgegevens. Naar verwachting wordt de wetswijziging deze zomer aangeboden aan het parlement en kan die vervolgens in 2021 in werking treden. Wanneer de wetswijziging van kracht is, zullen met terugwerkende kracht de gegevens over de afgelopen jaren worden aangeleverd.

Naar boven