24 077 Drugbeleid

Nr. 317 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 april 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 19 februari 2014 overleg gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 december 2013 inzake toezeggingen coffeeshopbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 314);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie 17 februari 2014 inzake Manifest Joint Regulation (Kamerstuk 24 077, nr. 315).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Doorn

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Smulders

Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Van Tongeren, Berndsen-Jansen, Kooiman, Bontes, Segers, Rebel, Helder, Van Toorenburg, Van der Staaij, Van der Steur en Jadnanansing,

en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 16.04 uur.

De voorzitter: Dames en heren, ik open dit algemeen overleg en heet eenieder welkom.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Voorzitter. Wij voeren hier vandaag een debat dat in Nederland muurvast zit. De Minister zegt: ik wil het niet, want ik wil het niet, en het kan niet, want het kan niet. GroenLinks vindt dat een veel te beperkte en starre houding van deze Minister. Wij zullen vandaag wederom een poging doen om te zien of de Minister met de steden en de landen om ons heen die wat anders willen in overleg wil treden. Verder noem ik iemand als Kofi Annan, die in de Global Commission On Drugs Policy heeft gezegd: «Each year hundreds of thousands of people die globaly from preventable drugsrelated diseases and violence. Communities all over the world are blighted by drugsrelated crime, citizens see huge amounts of their taxes spent on harsh policies which are not working.» Daar gaat het hier over: het huidige beleid van war on drugs werkt niet.

Drugs zijn schadelijk, maar niet schandelijk. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het vooral morele oordelen zijn die ook bij deze Minister ten grondslag liggen aan de verbeten bestrijding van drugs, in dit geval van softdrugs. Want laten we wel wezen: alcohol en nicotine zijn ook verslavend en schadelijk, zo niet schadelijker. Een consequente benadering zou moeten leiden tot een totaalverbod op alle genotsmiddelen. Ik neem aan dat deze Minister daar niet voor is. Die verbetenheid in de drugsbestrijding heeft niets opgeleverd, dat alles onder het mom van «niet reguleren, maar aanpakken». In zijn brief van 17 februari beroept de Minister zich op de gebruikelijke argumenten: de Nederlandse wiet is vooral bestemd voor de export, het kan verdragsrechtelijk niet, en gezondheidsschade kunnen we ook voorkomen zonder regulering. Tegen enorme maatschappelijke kosten, zoals de inzet van politie, justitie en woningbouwcorporaties, worden resultaten, een sporadisch opgerolde wietkwekerij, geboekt waarvan niemand de waarde weet te schatten. Want zeg nou zelf: hoeveel cannabis wordt er eigenlijk per jaar in Nederland geproduceerd? Hoeveel procent daarvan is nou echt bedoeld voor de Nederlandse of de buitenlandse markt? Hoeveel wordt er onderschept? Klopt het dat de politie eigenlijk geen idee heeft van de aard en de omvang van de wietproductie? Wat is er waar van de niet erg aannemelijke bewering van het KLPD zelf van 80%? Er zijn ook schattingen van 50% tot 90%. Klopt het dat het Trimbos-instituut constateert dat het THC-gehalte uit zichzelf al aan het dalen is? Klopt het ook dat het niet alleen de invloed is van THC, maar ook van andere middelen in wiet en hasj die al dan niet slechte gezondheidseffecten geven?

Minister Opstelten heeft dus echt de schijn tegen als hij voor de zoveelste keer een krachtige aanpak van de criminaliteit en overlast bepleit. Het werkt simpelweg niet. De wietmarkt is als een luchtkussen: als je aan de ene kant duwt, bolt het aan de andere kant weer op. Het is hoog tijd voor een slimmere aanpak. Inmiddels hebben 41 gemeenten het Manifest Joint Regulation ondertekend. Binnen deze gemeenten is ruim 70% van het totale aantal coffeeshops gevestigd. Daar wordt aan den lijve ondervonden dat repressie niet werkt. We staan voor de keuze: geven we de ruimte aan burgemeesters en vertrouwen we kwekers, of laten we de criminele netwerken de markt bepalen? Wie nu greep wil krijgen op wietteelt en wie het menens is met de beheersbaarheid van het THC-gehalte, ontkomt niet aan een verdere regulering. Ik hoor graag van de Minister hoe hij concreet en specifiek de wietmarkt met repressie wil temmen. Maar dan graag ook afrekenbare afspraken, waaraan de Minister zijn politieke lot verbindt. Bij de rechter zie ik keer op keer dat een poging tot berechting van de achterdeur niet lukt, met een beroep op «als het aan de voordeur is geregeld en de overheid stelt eisen aan de kwaliteit, dan is het niet mogelijk om keihard te straffen aan de achterdeur.»

GroenLinks roept de Minister op tot het volgende. De komende twee jaar goed gemonitord een aantal experimenten toestaan, waarbij de gemeenten kunnen kiezen uit de volgende vier opties. De steden die het strenge Opsteltenbeleid plus pasjes willen kiezen, steden die willen experimenteren met cannabisclubs, steden die willen experimenteren met een gemeentelijke wietkwekerij, of gemeenten die willen experimenteren met aangewezen, gecertificeerde telers. Na die twee jaar wordt gekeken wat de effecten van deze aanpak zijn. Het meest succesvolle model of modellen worden uitgebreid naar die gemeenten die daarvoor kiezen. Over vijf jaar heeft elke gemeente zelf een wiethandhavingsmodel. Dit moet gepaard gaan met een goede voorlichtingscampagne voor wiet en jongeren. Onder de 18 jaar niks, en er moet een bijsluiter komen bij cannabis waarin helder staat waar het om gaat. GroenLinks denkt met dit voorstel tegemoet te komen aan die gemeenten die een strikt wietbeleid willen, aan de wensen van de Minister, want we gaan niet onmiddellijk naar legalisering, aan die 41 gemeenten die de overlast op dit punt aan den lijve ondervinden en aan die gebruikers die net zo schuldig of onschuldig zijn als degenen die een glaasje whisky drinken of een sigaretje roken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Burgemeesters, experts, de Nederlandse bevolking, de oproep voor een oplossing voor de onhoudbare spagaat tussen de voor- en de achterdeur van de coffeeshops is duidelijk. Maar de Minister luistert niet. Hij denkt dat hij het beter weet, maar hij loopt gewoon achter de troepen aan. De discussie van vandaag gaat over het cannabisbeleid van het kabinet en hoe we het in Nederland beter kunnen regelen om de gezondheid van consumenten te beschermen, de overlast te verminderen en de zware criminaliteit een slag toe te brengen. De Minister laat burgemeesters, wethouders en raadsleden van verschillende politieke ideologieën in de kou staan. Het Manifest Joint Regulation verwoordt een brede oproep van de bevolking. Zelden heb ik een Minister zo respectloos om zien gaan met het lokale gezag. De minachting voor het manifest en voor de lokale initiatieven neem ik hem daarom zeer kwalijk. Hij scheert alle plannen over een kam, en veegt ze van tafel, gevolgd door het mantra: het kan niet, het mag niet, en het gaat ook niet gebeuren. D66 vindt dat het kabinet te veel de nadruk legt op de strafrechtelijke kant van het cannabisbeleid, en daarmee onrecht doet aan de volksgezondheidsaspecten. Ondertussen roepen al 48 burgemeesters kabinet en Kamer op om een landelijk stelsel van gecertificeerde en gereguleerde wietteelt in te voeren. Als dit op korte termijn niet kan, willen de burgemeesters op lokale schaal starten met gereguleerde wietteelt. De mening van de Minister van V en J kennen we al, maar wat vindt de Staatssecretaris van VWS? Volgens de Opiumwet is de Minister van VWS verantwoordelijk voor wetenschappelijke experimenten om de volksgezondheid te beschermen.

De Minister van V en J heeft geen enkel argument om de experimenten af te wijzen. De juridische ruimte voor lokale experimenten is er wel. Waar is de politieke wil van het kabinet? Waar is de in het regeerakkoord beloofde ruimte voor lokaal maatwerk? Lokaal maatwerk is hard nodig, omdat gemeenten veel problemen ervaren met de handhaving van het nationale coffeeshopbeleid. Twee derde van de 103 gemeenten die coffeeshops gedogen, ervaren knelpunten bij de handhaving van het coffeeshopbeleid. Ook het vandaag verschenen «Verplicht nummer: onderzoek naar de lokale handhaving van het coffeeshopbeleid» laat zien dat de theorie heel anders is dan de praktijk. Het ingezetenencriterium werkt voor geen meter. De gemeenten vinden dit een nutteloze maatregel, en daarom is er geen handhaving van het I-criterium, waarbij de i staat voor ineffectief. Door lokale experimenten tegen te houden, laat de Minister zien dat hij het regeerakkoord in de praktijk niet nakomt. Waar bestaat het beloofde maatwerk uit? Behalve voor de burgemeester van Amsterdam hebben we hier weinig van gezien.

De commissie-Van de Donk, met een CDA'er als voorzitter, waarop Rutte-I en -II hun drugsbeleid baseren, pleit voor het toestaan van lokale experimenten met de achterdeur. Sterker nog: de commissie wil dat het nationale bestuur hierbij een rol speelt, in goed overleg met het lokale niveau de experimenten initieert en begeleidt, en bestuurlijke, gezondheidskundige en juridische randvoorwaarden stelt. Door lokale experimenten krijgen we inzicht in wat werkt. Gemeenten kunnen besparingen investeren in voorlichtings-, gezondheids- en verslavingsprogramma's. Waarom volgt het kabinet deze aanbeveling van de commissie niet? Ze wordt niet eens genoemd in de brief van de Minister. Wel de andere drie punten, die de Minister goed uitkomen. Naar aanleiding van het rapport van de commissie heeft de voormalige Minister van VWS in 2009 aan de Tweede Kamer toegezegd, een nieuwe drugsnota op te stellen met een brede invalshoek: gezondheid, veiligheid en justitie, jeugd en onderwijs. De PvdA zat toen in het kabinet, en nu weer. Het lijkt me voor de hand te liggen dat de Staatssecretaris van VWS deze toezegging nu zal waarmaken.

De Minister van V en J zegt dat 80% van de wietteelt in Nederland wordt geëxporteerd. Maar dat is een zeer betwist percentage. KRO Reporter onthulde al in 2012 dat de cijfers zwaar overtrokken zijn. De politie zou geen idee hebben van de omvang van de export van de Nederlandse cannabis. De discussie moet gevoerd worden op basis van betrouwbare cijfers, en niet op basis van een welles-nietesdiscussie over de omvang van de cannabisproductie en export. Is de Minister bereid, het WODC hiernaar onderzoek te laten doen, zodat de echte cijfers boven water komen?

De Minister heeft zichzelf klemgezet. Of hij houdt vast aan zijn standpunt en laat burgemeesters, de coalitiepartner en VVD-partijgenoten in de kou staan, of hij staat lokaal maatwerk toe, zoals het regeerakkoord aangeeft. De tijd is rijp. Of wil de Minister de geschiedenis ingaan als de Minister die de georganiseerde criminaliteit vrij baan geeft en de volksgezondheid op het spel zet?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. We zitten vandaag hier, omdat we eindelijk de langverwachte brief van Minister Opstelten bespreken. De PvdA vroeg Minister Opstelten alle goede initiatieven van de gemeentes om wiet te reguleren, te onderzoeken. Dat hebben we geweten. Alle gemeenten hebben er heel hard aan gewerkt om al die plannen op papier te zetten, waarna Minister Opstelten al die mooie plannen keihard de prullenbak in heeft geknikkerd. Zo gaat deze Minister om met goede initiatieven van het lokaal bestuur. Hij zegt: regulieren van wietteelt, no way, ik luister niet naar argumenten. Dat is gek, want de Minister wil juist de georganiseerde criminaliteit aanpakken. Maar dan moet deze Minister juist de wietteelt reguleren, lijkt mij. Zo hoeven coffeeshops geen zaken meer te doen met criminelen en hebben criminelen geen werk meer. Dus stopt de Minister nu met werkverschaffing voor boeven?

De huidige Opiumwet is ooit ontstaan vanuit de volksgezondheidsgedachte. Daarom hecht ik er heel veel waarde aan dat de Staatssecretaris van VWS ook aan tafel zit. Is hij van mening dat alle goede initiatieven van de gemeenten de prullenbak in horen? Het is een simpele vraag, dus ik verwacht ook een simpel ja of nee. Ik was laatst op werkbezoek bij het bedrijf dat in Nederland de medicinale wiet kweekt, Bedrocan. Daar kunnen ze precies letten op het THC- en het CBD-gehalte van de geteelde wiet. Van het laatste stofje word je minder high. Een mooi voorbeeld voor ons land. We willen geen paardenvlees waar gehakt in zit, en ook geen vervuilde komkommers. Waarom staat deze Staatssecretaris dan toe dat we in Nederland mogelijk wiet hebben met zware metalen of haarlak, kortom, wiet waar mensen heel ziek van kunnen worden? Dat willen we toch niet in Nederland?

Deze bewindslieden willen wel de THC-grens aanpakken, maar ik snap echt niet waar die 15% vandaan komt. Is dit een verkapte maatregel om alle wiet maar te verbannen of om de straatdrugsdealers aan werk te helpen? Dat gaat er namelijk ongeveer gebeuren. Moeten we hier nog steeds uitleggen dat het CBD-gehalte in wiet ook heel erg belangrijk is? Waarom wordt hier niet naar gekeken? Waarom slaan beide bewindspersonen de adviezen van de verslavingsklinieken, het College van procureurs-generaal, de Raad van Korpschefs en het NFI in de wind? Zij alle zeggen: dit niet doen. Kan de Staatssecretaris ingaan op het pleidooi van burgemeester Depla van Heerlen? Ik ben niet gewend om heel vaak een PvdA-burgemeester aan te halen, maar ik doe het nu toch, want hij heeft heel goede uitspraken gedaan in Buitenhof, bijvoorbeeld over zijn zorgen dat heel kleine kwekers noodgedwongen gaan kweken op plekken waar je dat niet wilt, bijvoorbeeld achter kinderdagverblijven. Een brand kan dan desastreus zijn. Is regulering dan niet veel beter?

De Minister is zeer stellig in zijn brief: 90% van alle coffeeshopgemeenten hanteert het I-criterium, of zal dat binnenkort gaan doen. Mevrouw Berndsen verwees al naar het onderzoek van Nicole Maalsté, waarin iets heel anders wordt aangegeven. De argumentatie van de gemeenten is heel duidelijk: ze gaan het I-criterium, of de wietpas-light niet hanteren, want ze zien daar geen reden toe. Als gemeenten daartoe geen redenen zien, waarom deze bewindslieden dan wel?

De Minister verschuilt zich achter de discussie dat het niet mag van Europa. Maar waar een wil is, is een weg. Een experiment met gelegaliseerde teelt op basis van volksgezondheidsoverwegingen is mogelijk, ook op basis van het verdrag. Initiatieven in de VS, in Uruguay maar ook in België en Spanje bewijzen het tegendeel. Laten we die weg dus inslaan. De Minister wil het gewoon niet en daarom staat dat een debat met hem in de weg. Ik verwacht vandaag een betere inbreng van de Staatssecretaris.

Ik mis in de brief een passage over de gezondheid. De Opiumwet is destijds in dat kader bedacht. Ik verwacht dat de deur na vandaag op een kiertje komt te staan, waar ze nu dichtzit als het gaat om gereguleerde wietteelt.

De heer Bontes (Bontes): Voorzitter. Ik zei het al eerder: de gemeente moet geen drugsdealer worden. Ik ben dan ook blij met de brief van de Minister die in feite op hetzelfde neerkomt, en dat ondanks de druk van allerlei wilde, ondoordachte voorstellen hier in de Kamer, maar ook op lokaal niveau. Het kabinet heeft volkomen gelijk dat met het reguleren van hennepteelt noch de illegale plantages, noch de achterliggende georganiseerde criminaliteit zullen verdwijnen. Het overgrote deel, naar schatting zo’n 80%, van de Nederlandse hennepteelt wordt immers geëxporteerd. Illegale productie zal er altijd blijven, zelfs als een product op zichzelf volkomen legaal is. Vorige week nog werd in Aalsmeer een illegale sigarettenfabriek opgerold. Negen Bulgaren werden gearresteerd. Ook in Twente en Limburg werden de afgelopen jaren illegale sigarettenfabrieken ontdekt. De georganiseerde misdaad duikt gewoon onder de reguliere prijs, daarom blijft het voor criminelen aantrekkelijk. Mensen die denken dat met het reguleren van hennepteelt de problemen worden opgelost, zijn naïef. De wereld is helaas niet maakbaar.

Hoe zien de voorstanders van het reguleren van hennepteelt dat eigenlijk voor zich? Gaat de politie plantages bewaken? Reken maar dat criminelen erop uit zullen zijn plantages leeg te roven. Als topcriminelen interesse hebben om Brinks te overvallen, dan zeker ook hennepplantages. Ook het argument dat de Staat met het reguleren van hennepteelt nog wat zou verdienen, gaat niet op. Want btw heffen op een verboden middel mag simpelweg niet. Kortom, we moeten in dit land echt niet gaan beginnen aan het reguleren van hennepteelt. We zouden van de regen in de drup raken. Het lost helemaal niets op en Nederland zou nog meer dan nu al het geval is een narcostaat worden. Het zou onze reputatie in de wereld nog verder schaden.

Moeten we dan helemaal niets doen? Nee, dat hoort u mij zeker niet zeggen. De politie moet naar mijn idee nog meer capaciteit vrij proberen te maken voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Hennepteelt leidt immers tot overlast en verloedering. De leefbaarheid van wijken wordt aangetast. Dat kan niet en dat mag niet. Daarom moet er keihard worden opgetreden. Graag een reactie van de Minister.

Dan tot slot nog een andere vraag aan de Minister. Uit onderzoek van de Universiteit van Tilburg blijkt dat, ondanks het ingezetenencriterium, in 85% van de coffeeshops buitenlanders nog steeds wiet kunnen kopen. Slechts in 23 van de 103 coffeeshopgemeenten wordt de verkoop aan buitenlanders daadwerkelijk gecontroleerd. Naar mijn idee zetten deze cijfers de constatering van de Minister dat het ingezetenencriterium in 90% van de gemeenten in het beleid is opgenomen en daarmee een succes zou zijn, echt in een ander daglicht. Graag krijg ik een reactie van de Minister op dit punt.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Softdrugs zijn slecht voor je lichaam en risicovol voor de psychische gezondheid van mensen. Er is wat mijn fractie betreft niets verhevens aan het legaliseren van drugs en het verder beschikbaar stellen daarvan. Grote vraag is wel hoe je het kwaad kunt indammen. Daarom heb ik een aantal vragen aan de Minister, te beginnen met de uitvoering van het ingezetenencriterium.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Ik zou dan graag het verschil willen weten tussen alcohol en drugs. Er zijn immers meerdere middelen die niet gezondheidsbevorderend zijn en waarvan we vinden dat volwassenen goed geïnformeerd zelf moeten kunnen kiezen of ze dat wel of niet gebruiken. Als je ziet hoeveel schade alcohol aanricht, dan kun je toch niet volhouden dat dit heel veel meer schade geeft en op die gronden verboden zou moeten zijn.

De heer Segers (ChristenUnie): Dat is een goeie vraag. Met roken en alcohol, inderdaad beide schadelijk, is het zo dat we uit een situatie komen waarin dat wijdverbreid was, waarna we het steeds verder zijn gaan inperken. Denk aan de leeftijdsverhoging voor het drinken van alcohol van 16 naar 18 jaar, mede op initiatief van de ChristenUnie. We zijn dat dus verder aan het inperken, net als roken. Wat de GroenLinks-fractie voorstelt is: we weten dat drugs heel slecht zijn, maar dat gaan we verder verruimen. Dat zou ik echt een heel verkeerde ontwikkeling vinden. Nogmaals: er is niets verhevens aan, het is niet goed, je moet kijken hoe je dit kwaad kunt indammen, zoals we dat inderdaad ook met alcohol en roken doen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): De ChristenUnie zou het kwaad het liefst volledig willen indammen: alcohol, roken en drugs verbieden.

De heer Segers (ChristenUnie): Kwaad indammen is inderdaad een heel goed streven. Maar soms moet je dat stapje voor stapje doen. Dat hebben we gedaan met alcohol en sigaretten. We moeten realistisch zijn, maar we moeten wel de goede kant op gaan. Als we drugs nu verder beschikbaar gaan stellen en gaan verruimen, dan zijn dat stappen in de verkeerde richting. Dat is het verschil. Wat is je einddoel: verdere indamming, of verder vrijgeven? Wat ons betreft het eerste.

Mijn eerste vraag ging over de uitvoering van het ingezetenencriterium. De Minister schrijft: «Handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zal zo nodig worden gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid, zodat daar sprake is van lokaal maatwerk.» Wat betekent dit nou precies? Kan de Minister voorbeelden geven van lokaal maatwerk? Zes gemeenten gaan dat criterium niet opnemen in hun beleid. Is dat ook maatwerk? Welke zes gemeenten zijn dat? Waarom gaan zij dat niet doen? Gaat de Minister in gesprek met deze gemeenten? Is dit voor deze gemeenten het einddoel? Ik kan me herinneren dat de Minister in een eerder debat in januari heeft toegezegd dat het ingezetenencriterium voor heel Nederland geldt, en dat hij in gesprek gaat met gemeenten die het ingezetenencriterium niet handhaven, zoals Nijmegen. Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Blijft Nijmegen bij zijn standpunt? Zo ja, wat vindt de Minister daarvan? Vindt hij zijn beleid dan geen wassen neus, als regels die hij opstelt toch niet gehandhaafd worden? Heeft de Minister al met meerdere gemeenten gesproken die het criterium ook niet handhaven? Wanneer wordt dit criterium voor heel Nederland gehandhaafd? Is dat nog steeds het einddoel? Zo ja, in welk tempo werkt de Minister daaraan?

Ook ik heb kennisgenomen van het onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat dit criterium en het al dan niet handhaven daarvan in een opmerkelijk daglicht plaatst. In 85% van de coffeeshops zijn toeristen welkom. Dat lijkt mij de verkeerde gastvrijheid; het staat in ieder geval haaks op de inzet van de Minister. Wanneer gaan we nou echt handhaven? Hoeveel handhavingsuren heeft de politie inmiddels ingezet? In reactie op een artikel in Trouw over het opsporen van hennepkwekerijen, waarbij ook werd geklaagd over capaciteitsgebrek, stel ik de vraag hoeveel capaciteit daarvoor is. Is er inderdaad een gebrek aan capaciteit om daarop in te zetten? Verder concludeer ik uit de brief van de Minister dat hij tevreden is over handhaving van het afstandscriterium voor coffeeshops. Mooi dat gemeenten dat criterium hanteren ten opzichte van scholen. Waarom hanteren de overige twintig coffeeshopgemeenten dat criterium niet? Vindt de Minister dat in deze gemeenten de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren niet verkleind hoeft te worden? Gaat de Minister deze gemeenten daarop aanspreken?

De Minister heeft helder uitgelegd dat het reguleren van hennepteelt niet alleen geen financiële voordelen biedt, maar ook juridisch onmogelijk is. Ik ben blij dat de Minister op dit punt stelling neemt tegen regulering van hennepteelt, mij daarbij aansluitend bij zijn betoog. Maar moeten we zo langzamerhand niet concluderen dat juist het gedoogbeleid een aanzuigende werking heeft op dit soort plantages en op alle criminaliteit en overlast er omheen, zoals de illegale dump van chemicaliën in natuurgebieden?

In het regeerakkoord staat dat het gehalte werkzame stoffen in softdrugs aan een maximum gebonden wordt. De Staatssecretaris van VWS wil drugs met een THC-gehalte boven de 15% op de lijst 1 van de Opiumwet plaatsen, waarmee het dus een harddrug wordt. Daar is een schriftelijk overleg over geweest met een reactie van de Staatssecretaris. Per wanneer wil hij deze maatregel invoeren?

Staan we niet voor een fundamentele keus? Is het niet heel veel pappen en nathouden? Er is een verschil tussen voor- en achterdeur. We verbieden iets om vervolgens weer te gedogen. Eigenlijk is iedereen ontevreden en zie je dat gemeenten hun eigen keuzes maken. Waar wil de Minister uiteindelijk landen? Is het niet veel heilzamer om echt een keuze voor volksgezondheid en tegen criminaliteit te maken? Misschien kost dat enige tijd, misschien moeten we heel veel stappen in de goede richting zetten, maar nogmaals, wat is zijn einddoel met dit beleid? Pappen en nathouden, of echt handhaven? Onze keus is duidelijk: we bouwen wat ons betreft het gedoogbeleid af en maken we een heldere keuze, tegen drugs.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik zit nog even te kauwen op wat de heer Segers nu eigenlijk zegt. Zegt hij nu dat de coffeeshops dan maar dicht moeten? Als ze dicht gaan, hoe gaat hij dan de volksgezondheid bewaken? Dan verdwijnt het immers allemaal de illegaliteit in en valt er helemaal niets meer te controleren. Hoe kan ik het nou met elkaar rijmen dat de heer Segers volksgezondheid belangrijk vindt, en tegelijkertijd de coffeeshops wil sluiten?

De heer Segers (ChristenUnie): Wat ik niet kan rijmen is dat je weet dat iets heel ongezond is, en daarvoor vervolgens de deur openzet. Waar wil je landen? Ik wil landen bij verdere inperking van het kwaad. Over het tempo kunnen we verschillen, maar we zijn het erover eens dat het huidige beleid pappen en nathouden is. We hebben allebei onvrede over het verschil tussen voor- en achterdeur. Een gemeente als Roosendaal kiest er helder voor om alle coffeeshops te sluiten, terwijl een gemeente als Nijmegen een andere keuze maakt. Gemeenten staan zelf voor die keuze. Ik zou toe willen naar verdere regulering, waarbij je bij iedere stap kijkt naar de effecten en of je zicht kunt houden op verbetering van de volksgezondheid en indamming van de criminaliteit. Maar laat de richting helder zijn: verdere indamming.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Als we het over regulering hebben, hebben we over het goed regelen van de zaken aan de voor- en de achterkant. Maar als de heer Segers consequent is en als zijn doel het sluiten van de coffeeshops is, vraag ik hem of hij stappen wil gaan zetten om de cafés te sluiten. Alcohol en roken staan op nummer 1 en 2 van de lijst van verslavende middelen. Gaat de heer Segers daarin dan consequent stappen zetten?

De heer Segers (ChristenUnie): Ik ben zelf geheelonthouder, maar dat betekent niet dat het eerste glas bier of wijn een-op-een slecht is. Daar kun je op een verstandige manier mee omgaan. Bij roken is elke sigaret een verslechtering van de gezondheid. Daar hebben we stappen in gezet qua verkoop en plekken waar je kunt roken. Verder noem ik de verkoop van alcohol aan jongeren. Dat is aan banden gelegd en teruggedrongen. Ik sluit niet uit dat dat nog veel verder teruggedrongen gaat worden. Je moet iedere keer kijken naar het draagvlak en naar de effecten. Je moet niet als een olifant door de porseleinkast gaan wandelen, maar de richting moet helder zijn. Ik ben daar helder over.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Het is goed om te zien dat hier zoveel partijen zitten. Dat geeft aan dat het een altijd beladen onderwerp is. Laat ik vooropstellen: ik ben niet naïef en ik ben zeker niet voor het promoten van het gebruik van cannabis. Maar het huidige beleid werkt niet. Dat moet vandaag het discussiepunt zijn. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de gezondheid, de veiligheid en het voorkomen van overlast voorop komen te staan? Net als de bewindslieden deel ik de adviezen van de commissie-Van de Donk, dat het gebruik van middelen bij minderjarigen sterker moet worden tegengegaan, coffeeshops louter verkooppunten zijn voor lokale gebruikers en versterking en verbreding van de strijd tegen de georganiseerde misdaad nodig zijn. Verder hebben zich inmiddels 49 burgemeesters achter het Manifest Joint Regulation geschaard. Zij delen de adviezen van de commissie-Van de Donk, daarbij aangevend te willen streven naar een hanteerbare manier om de adviezen van de commissie in de praktijk vorm te kunnen geven. 25 gemeentes hebben voorstellen gegaan om de problemen met de teelt en de georganiseerde criminaliteit en de verbetering van de kwaliteit aan te pakken. De Minister zal serieus naar alle voorstellen kijken, maar ik moet helaas constateren dat hij ze met één zin van tafel veegt, door te besluiten dat regulering niet de oplossing is. Dit doet geen recht aan de voorstellen.

In zijn reactie op de lancering van het manifest gaf de Minister aan, met al deze burgemeesters te zullen gaan praten. Inmiddels zijn dat er dus 49. Als ik zijn tweede brief lees, wordt mij niet helemaal duidelijk of dat nog steeds het geval is. Zo ja, dan zie ik daar graag een verslag van. Het lijkt me goed dat de Kamer weet wat daar besproken is en of dit eventueel kan bijdragen aan enige verduidelijking van de punten die de burgemeesters hebben, mogelijk ook in de beantwoording van de Minister.

De realiteit is dat alleen repressie altijd ten gevolge heeft dat een deel van de criminaliteit uit het oog zal verdwijnen. Hoeveel grote jongens, dus degenen die achter het netwerk van een opgerolde plantage zitten, worden daadwerkelijk veroordeeld? Wat is de stand van zaken op dit punt? Wordt er doorgerechercheerd, en zo ja, welke vruchten heeft dat concreet afgeworpen?

In zijn brief schrijft de Minister dat de aanpak van de georganiseerde hennepteelt topprioriteit is voor dit kabinet. Hij refereert daarbij aan de Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt. Ook noemt hij in zijn brief van 18 december dat het aantal grootschalige onderzoeken is toegenomen van 46 in 2009 naar 75 in 2012. Wat zegt dit? Zegt dit dat de taskforce naar behoren werkt? Levert de inzet van de taskforce datgene op wat de Minister ervan verwacht? Hoeveel grote jongens zijn er opgepakt door de inzet van de taskforce? Is het niet zo dat met name het oprollen van hennepplantages is wat de taskforce doet, en hoe komen we daadwerkelijk verder met het oppakken van de criminelen die daarachter zitten? Waar grof geld wordt verdiend, moet dat geld afgeroomd worden. Het zou mooi zijn als de taskforce zich terugverdiende.

Het is al eerder genoemd door mevrouw Van Tongeren: de VN-aanbevelingen van de Global Commission on Drug Policy. Kent de Minister deze aanbevelingen? Zo ja, hoe beoordeelt hij ze? Daaruit komt duidelijk naar voren dat het huidige repressieve beleid niet werkt. Ik roep de Minister op, het taboe te doorbreken en te hervormen. Om de Minister wat te helpen: zelfs de Britse liberaal Nick Clegg roept hiertoe op: «If you are antidrugs, you should be pro-reform».

In de brief geeft de Minister aan dat regulering strijdig zou zijn met de internationale verdragen, waarbij hij wijst op het RAND-rapport. Dat geeft wat mij betreft een opsomming, maar maakt nog onvoldoende duidelijk welke barricades er worden opgeworpen. De Minister verwijst ook naar het onderzoek van het Asser Instituut uit 2005. In de praktijk zien we dat er door landen stappen worden gezet die mogelijk strijdig zijn met internationale verdragen. Wat zijn de mogelijkheden? Nader onderzoek is op zijn plaats. Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Berndsen dat de berekening van de exportcijfers verdere onderbouwing verdient. Verder onderzoek lijkt me op zijn plaats, juist om te voorkomen dat we elkaar dwars blijven zitten met vooronderstellingen. Ik geef de Minister een advies van Nick Clegg mee: We should be led by the evidence of what works, not guesswork.

Dan wil ik aan de Staatssecretaris van VWS het volgende voorleggen, daarbij een heel persoonlijk voorbeeld gebruikend. Ik heb een neef van mijn leeftijd, die al vijftien jaar MS heeft en niet uitkomt met de varianten medicinale wiet die er nu zijn. Hij heeft een aantal plantjes in zijn tuin staan, maar die worden gestolen. Hij komt niet uit met de cannabis van de coffeeshops, omdat daar te veel rommel in zit, wat zijn ziekte alleen maar verergert. Welke mogelijkheden heeft hij nu? De georganiseerde drugscriminelen die bezig zijn om aan de achterdeur te leveren, zijn gebaat bij snelle teelt en gebruik van pesticiden. Zij zullen niet zorgen voor een biologisch-dynamisch verantwoorde productie. Ik heb derhalve dus twee vragen voor de Staatssecretaris. Heeft hij zicht op de hoeveelheid medicinale cannabis die in Nederland wordt gebruikt? Welke mensen hebben hier baat bij? Is bekend, op basis van welke aandoening gebruikers zich kunnen aanmelden voor gebruik van medicinale cannabis? Doen zij dat ook massaal? Kunnen alle gebruikers ook uitkomen met de vier soorten medicinale wiet die er nu zijn? Is het product effectief in de zin van klachtenreductie? In het verlengde hiervan: onderschrijft de Staatssecretaris het belang van goede controle op de door de coffeeshops aangeleverde cannabis? Een mooi voorbeeld is Haarlem, waar coffeeshops zelf een keurmerk in het leven hebben geroepen.

De heer Segers (ChristenUnie): Als het gaat om wiet als medicijn zou ik eindeloos ruimhartig willen zijn, maar dat is niet de spits van uw betoog. Wat ik niet goed begrijp, is dat de PvdA-fractie wil strijden tegen criminaliteit, terwijl we vanuit een oogpunt van volksgezondheid weten dat softdrugs slecht zijn. Zoals die vraag aan mij werd gesteld, wil ik hem nu op een andere manier aan u stellen: als we weten dat alcohol en drugs slecht zijn, zodat we het gebruik op alle mogelijke manieren proberen in te dammen, hoe kan verruiming van het beschikbaar stellen van softdrugs dan goed zijn voor de volksgezondheid?

Mevrouw Rebel (PvdA):Ik pleit niet voor een verruiming van de toegankelijkheid, maar voor duidelijkheid over wat toegankelijk is. Dat is de kern van mijn pleidooi. Alcohol is slecht, roken is slecht, softdrugs zijn ook niet goed. Ik wil dat we weten wat er wordt aangeleverd, welke stoffen erin zitten, hoe het wordt geteeld en hoe bonafide de leveranciers zijn. Daarnaast is preventie absoluut noodzakelijk. Maar nu weten we niet wat er binnenkomt en wat mensen gebruiken.

De heer Segers (ChristenUnie): Zouden onze fracties elkaar kunnen vinden in het verminderen van het aantal verkooppunten?

Mevrouw Rebel (PvdA): Laten we zorgen dat we weten wat er via de coffeeshops wordt aangeleverd, zodat duidelijk wordt wat erin zit, hoe het geteeld wordt en welke mensen dat afnemen. Een mooi voorbeeld is het keurmerk in Haarlem, waarbij wordt samengewerkt met de GGD en verslavingszorg. Daar kunnen de coffeeshophouders heel goed toezicht houden op welke probleemgroepen er zijn. Mocht daaruit blijken dat er te veel coffeeshops zijn, dan lijkt wat u noemt me een volgende stap. Maar daar zit een stap voor.

Mevrouw Kooiman (SP): We zitten hier eigenlijk aan tafel op initiatief van mevrouw Hilkens, die de Minister opriep om goede initiatieven van gemeenten te inventariseren. Ik ben heel erg blij dat de Partij van de Arbeid zegt: met de eerste uitspraak van de Minister zijn we niet zo heel erg gelukkig. Hij zei namelijk: ik wil het niet en ik doe het niet. Nu liggen er 25 mooie initiatieven van 49 gemeenten. Wat wil de Partij van de Arbeid dat de bewindslieden daarmee gaan doen?

Mevrouw Rebel (PvdA):Ik denk dat de PvdA-fractie altijd vrij duidelijk is geweest over wat ze vindt: experimenteer met reguleren. Dat is nog steeds de kern van mijn oproep aan de bewindslieden. Die 24 voorstellen verdienen wat mij betreft óf een duidelijk gehoor en de mogelijkheid om hiermee te starten, óf een onderbouwde afwijzing.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel blij dat de deur naar aanpak van criminaliteit wordt opengezet, daarbij de volksgezondheid voorop stellend. Een andere vraag: bent u bereid om alsnog te kijken of de 15% THC, die een beetje uit de lucht is gegrepen, niet mogelijk kan worden gemaakt?

Mevrouw Rebel (PvdA): Wij hebben binnen het regeerakkoord afgesproken dat er normeringsbeleid komt. Daar sta ik nog steeds achter. Ik denk dat het zaak is dat we dat goed en zorgvuldig doen. Over de hoogte merk ik op dat het uitvoerbaar moet zijn.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. De afgelopen maanden is het drugsbeleid in Nederland in het nieuws geweest. Regelmatig verschenen berichten in de media dat Nederland wordt ingehaald, omdat in een aantal Amerikaanse staten en in Uruguay cannabis is gelegaliseerd. Het is natuurlijk heel aantrekkelijk om je dan mee te laten slepen met dit soort berichten, om niet achteraan in de internationale rij te lopen, maar de PVV kijkt ook graag naar de feiten. Feit is dat inmiddels meer dan 49 verschillende gemeenten het manifest ondertekend hebben waarin zij het kabinet oproepen, een landelijk stelsel in te voeren voor gecertificeerde en gereguleerde cannabisteelt.

Het is ook een feit dat de huidige situatie onhoudbaar is. In 2009 werd dat al geconstateerd in het rapport van de commissie-Van de Donk «Geen deuren, maar daden». Daarin wordt de conclusie getrokken dat in de wereld van de cannabishandel de coffeeshops maar een bescheiden onderdeel zijn geworden. De teelt en de daaraan gebonden criminaliteit zouden vrijwel autonoom zijn. De productie wordt voor een groot deel afgezet buiten het productiegebied, en verhandeld buiten de coffeeshops om naar binnen- en buitenland. Volgens de genoemde commissie heeft het coffeeshopbeleid hierdoor een heel bescheiden effect op de aanpak van de productie van cannabis en de daaraan verbonden georganiseerde criminaliteit. De Minister heeft zelf tijdens het plenaire hoofdlijnendebat over drugs op 28 maart het volgende gezegd: het coffeeshopbeleid is uit de hand gelopen. Doel was het terugdringen van de criminaliteit, maar nu jaren later kan geconcludeerd worden dat het tot averechtse effecten heeft geleid. De vraag is dan ook of het reguleringsinitiatief van de manifestopstellers en -ondertekenaars een oplossing biedt om die georganiseerde criminaliteit aan te pakken en de coffeeshops terug te brengen naar waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren, namelijk kleinschalige gelegenheden voor lokaal en recreatief gebruik van cannabis.

Het is geen verrassing: de PVV is altijd tegenstander geweest van het legaliseren of reguleren van cannabisteelt, en ze is dat nog steeds. Laten we het belangrijkste niet vergeten: het produceren, bezitten en gebruiken van soft- en harddrugs is in het verleden niet voor niets strafbaar gesteld in de Opiumwet. De argumenten, te weten bescherming van de volksgezondheid en bestrijding van overlast en criminaliteit, gelden nog steeds. In dat kader houd ik de Minister een citaat van de regering voor:

«Het spreekt dan ook voor zich dat het coffeeshopbeleid aanpassing behoeft, want het is niet meer de voorziening waarvoor deze bedoeld was: een mogelijkheid voor volwassen consumenten om op een rustige en veilige manier cannabis te kopen en desgewenst te gebruiken. Om deze activiteit, hoewel deels illegaal van karakter, ook in de toekomst te kunnen bieden, moet het beleid toezien op het realiseren van een optimaal aantal coffeeshops. De uitdaging is gelegen in de doelstelling om de omstandigheden voor de gebruiker op een goed niveau te houden, en tegelijkertijd het functioneren van de coffeeshopbranche diepgaand te veranderen richting beheersbaarheid, en uit de greep van de criminaliteit te houden.»

Op dit punt verwacht de PVV van de Minister dan ook actie. Want halfslachtig gedoogbeleid heeft dus averechtse effecten gehad.

Ik kom toe aan de politiecapaciteit. In het debat op 12 maart 2012 liet de Minister weten dat er extra politiecapaciteit bij kwam. Limburg-Noord en -Zuid kregen 24 fte, Midden- en West-Brabant kregen 15,8 fte, Brabant-Zuid-Oost kreeg 8 fte en Zeeland en Brabant-Noord hadden geen extra capaciteit nodig. Deze capaciteit was gebaseerd op de regio's, ofte wel vóór de oprichting van de Nationale Politie. Geldt deze capaciteit nog steeds? In de criminaliteitsbeeldanalyse 2012 staat het volgende: voor de politie is hennepteelt anno 2012 nog steeds een landelijke prioriteit. De inzet van politiecapaciteit lijkt zich echter nog altijd te vertalen in het ruimen van hennepkwekerijen en in mindere mate in het uitvoeren van rechercheonderzoek. Het is de vraag of deze ruimingen leiden tot het terugdringen van de georganiseerde misdaad. Ik heb daarover twee vragen. Gaat de Minister aan de slag met de aanbevelingen van de commissie-Van de Donk, te weten het instellen van een drugsautoriteit ten behoeve van het monitoren en het systematischer handhaven? Het nationale netwerk drugsexpertise, dat vroeger bij het KLPD zat, zou bij de Nationale Politie worden ondergebracht. Wat is de stand van zaken?

De Minister kan zich niet vinden in de argumenten van de opstellers en de ondertekenaars van het manifest. Dat moet hij wel onderbouwen, want het is wel een serieus initiatief. Hoewel wij het als PVV totaal niet onderschrijven, moet de Minister wel met argumenten komen. 80% van de Nederlandse productie zou bestemd zijn voor het buitenland. Waarop is dat percentage gebaseerd? Uit een enquête van het OM onder regionale politiekorpsen blijkt namelijk dat het grootste deel van de cannabisproductie bestemd is voor de binnenlandse markt. Graag krijgen we een onderbouwing, waarom internationale verdragen regulering in de weg zouden staan. Er zijn namelijk deskundigen die daar anders over denken. De Minister heeft toegezegd, de Radboud Universiteit Nijmegen onderzoek te laten doen naar de juridische argumenten om cannabisteelt te reguleren. Dat onderzoek zou voorjaar 2014 afgerond zijn. Over exact een maand en twee dagen is het voorjaar, dus wat is de stand van zaken?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Er is heel veel kritiek op deze Minister. Hem wordt een starre houding verweten, omdat hij onwillig blijft ten aanzien van experimenten van de gereguleerde wietteelt door gemeenten. Maar er zijn momenten waarop je kritiek als compliment kunt opvatten. In dit geval heeft de Minister daar wat de CDA-fractie betreft alle reden toe. Hebben wij dan helemaal geen kritiek? Eigenlijk wel. Wij vinden namelijk dat het hele drugsbeleid inderdaad op de schop mag. Maar dan bepleiten wij, net als de ChristenUnie, eerder voor een einde van het gedoogbeleid. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. De maatregelen moeten er uiteindelijk op gericht zijn, alle coffeeshops te verbieden. We realiseren ons heel goed dat het politieke klimaat dat nu niet mogelijk maakt. Dus we tellen onze zegeningen met deze Minister. We steunen zijn brief van 18 december jongstleden, waarin hij aangeeft hoe hij verder wil op dit dossier.

Dat gezegd hebbend, is het natuurlijk ook goed als de geluiden uit de samenleving worden gewogen. De Minister doet dat. Hij gaat in gesprek met de burgemeesters. Prima, maar ik vind het wel jammer dat er een beetje een beeld ontstaat alsof het de gemeenten tegen de Minister is. We hebben 403 gemeenten in Nederland en dan mogen er misschien 49 gemeenten het manifest hebben ondertekend, maar dat is nog steeds een duidelijke minderheid. Het is goed om tot een nulpunt te komen, maar in gesprek gaan is altijd beter. Misschien moeten we dan ook goed met elkaar in gesprek gaan over het feit dat de Nederlandse scholieren nog steeds twee keer zoveel blowen als hun leeftijdsgenoten in de landen om ons heen. Ik ben ervan overtuigd dat de coffeeshophouders belangstelling hebben voor dit debat. Dan vind ik het eigenlijk vrij stuitend dat we op bladzijde 67 van de Nationale Drugsmonitor moeten lezen dat 38% van de minderjarigen hun drugs gewoon kopen in de coffeeshops. Iedere keer als ik vrij stevig tegen drugs ben, zijn er coffeeshophouders die mij benaderen en zeggen dat ze het goed doen. Maar kijk naar de cijfers: jullie doen het helemaal niet goed. Als 38% van de kinderen nog steeds drugs bij jullie kan kopen, moeten de deuren gewoon dicht.

De voorzitter: Mag ik de mensen op de publieke tribune verzoeken om geen commentaar te leveren op wat er wordt gezegd?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Laat ik dan op een heel rustige manier zeggen dat het goed is als dat rumoer betekent dat men het zich aantrekt.

Het afstandscriterium wordt nog steeds in heel veel gemeenten niet gehanteerd. Misschien is dat de reden waarom kinderen nog steeds zo gemakkelijk drugs kunnen kopen. Ook dat baart ons grote zorgen.

Ik kan hiermee eigenlijk al afsluiten, want volgens mij had ik heel wat moeten gebruiken om te denken dat wij elkaar vandaag zouden naderen; dat heb ik niet gedaan. Volgens mij is onze stelling helder: laten we vooral zorgen dat we handhaven. Daar blijken nog wel wat tandjes bij gezet te kunnen worden. Laten we de Minister daartoe oproepen en laten we hem er zeker toe uitnodigen om met de gemeenten in gesprek te gaan, maar dan vooral over de gevaarlijke kanten van het drugsbeleid en niet over verruiming.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Mevrouw Van Toorenburg is wat aan het goochelen met cijfers. Het lijkt mij voor de geschiedschrijving goed om aan te geven dat het aantal van 49 gemeenten die het manifest nu hebben ondertekend, neerkomt op 58% van de inwoners van coffeeshopgemeenten. Ja, mijnheer Van der Steur, zo werkt dat: je hebt het over coffeeshopgemeenten en dat aantal van 49 komt neer op 58% van de inwoners van die gemeenten. Als mevrouw Van Toorenburg zegt dat het gaat om een minderheid, wil ik dat dus rechtzetten, want het gaat om de vermeende overlast voor inwoners van gemeenten en daarvan is alleen sprake als daar coffeeshops zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik kan vandaag toch echt heel helder denken, ook al gaat het over drugs. Ik lees gewoon dat ongeveer 48 of 49 gemeenten dit hebben ondertekend. Als woordvoerder Binnenlandse Zaken weet ik dat we in Nederland 403 gemeenten hebben. Volgens mij is de som dus heel simpel. Dit betekent dat er nog steeds meer gemeenten zijn die dit niet willen. Daar ben ik blij mee.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Misschien kan mevrouw van Toorenburg luisteren, want ik heb het niet over alle gemeenten van Nederland. Ik heb het over de coffeeshopgemeenten. Ik gaf zelfs nog de toelichting dat er niet in elke gemeente een coffeeshop is. Als je het hebt over overlast, moet je dat dus refereren aan de gemeenten waar coffeeshops zijn. Dan gaat het dus om 58% van die inwoners.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Mevrouw Berndsen vraagt mij of ik wil luisteren, maar ik zou eigenlijk aan mevrouw Berndsen willen vragen of zij wil luisteren of het stenogram wil nalezen. Want wat ik heb gezegd? Dat nog steeds een minderheid van de gemeenten het manifest heeft ondertekend. Volgens mij is daar geen woord Spaans bij.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Volgens mij is het voor de vele hier aanwezige journalisten niet moeilijk om dit debat samen te vatten: er zijn partijen die voor wiet zijn, er zijn partijen die tegen wiet zijn en de VVD is voor het gedoogbeleid. Zo eenvoudig kan het zijn. Wij steunen dan ook het beleid van de Minister; dat zal niemand verrassen.

Het gaat nu om de reactie op vragen van de Kamer over de initiatieven en de experimenten waarop de gemeenten hebben gereageerd, de vergelijking tussen Nederland en de ontwikkelingen in de wereld, de reactie op de opmerkingen van professor Brouwer in het Nederlands Juristenblad, naar aanleiding waarvan de VVD heeft begrepen dat er nog een second opinion komt van de Radboud Universiteit – als ik professor Brouwer was, zou ik mij overigens ernstige zorgen maken over die second opinion – het lokale maatwerk dat geleverd wordt conform de afspraken in het regeerakkoord dat de VVD met de PvdA heeft gesloten en de situatie met betrekking tot het afstandscriterium, waarbij de verantwoordelijkheid bij de individuele gemeenten ligt om daar wel of niet gevolg aan te geven, precies zoals dat in een gedecentraliseerd als Nederland passend is. De strijd tegen de georganiseerde internationale criminaliteit en dus ook tegen de georganiseerde professionele hennepteelt verloopt op zich positief. De feiten spreken voor zich. Er worden steeds meer kwekerijen opgerold. De prijs stijgt, wat positief is.

Tegelijkertijd zijn er ook zeer negatieve feiten; mevrouw Van Toorenburg heeft daar al op gewezen. Gemiddeld gebruiken meer jongeren in Nederland softdrugs dan in andere landen, terwijl we jarenlang een gedoogbeleid hebben gevoerd omdat we er daarmee voor zouden zorgen dat er minder drugs zouden worden gebruikt: het is dan immers minder spannend. We hebben jarenlang aan de cijfers gezien dat dit succesvol was, omdat gemiddeld minder jongeren in Nederland softdrugs gebruikten dan in het buitenland. Dat is in de afgelopen jaren omgekeerd. Dat is zeer zorgwekkend. Ik begrijp dan ook alle fracties die zich daar zorgen over maken. Ik kan mij ook goed voorstellen dat fracties hierover onderling al vragen hebben gesteld: als je zou reguleren of legaliseren, zou dat dan niet een negatief effect hebben op het aantal softdrugs gebruikende jongeren? Die logica kan zelfs de VVD-fractie volgen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Hoe kun je nou liberaal zijn en mensen niet zelf laten kiezen, terwijl je wel zegt dat volwassenen zelf moeten kunnen kiezen of zij roken, dat er niets op de pakjes mag staan, dat we eigenlijk geen afkickcursussen moeten geven en dat die cursussen zeker niet in het basisbeleid thuishoren? Hoe kun je nou liberaal zijn, kiezen voor een kleine overheid en toch zo'n ongelofelijke hoeveelheid overheidsdienaren inzetten voor dit beleid? Hoe kun je nou liberaal zijn en een marktinitiatief van gemeenten en kwekers niet zelf zijn gang laten gaan? De heer Van der Steur begon met de opmerking dat hij het gedoogbeleid steunt, maar in dit deel van zijn betoog zegt hij dat hij het gedoogbeleid van deze Minister eigenlijk niet steunt. Is de VVD een liberale partij of sluit de VVD zich nu eigenlijk bij de ChristenUnie en het CDA aan en is zij aartsconservatief door net te doen alsof dit niet gebeurt en door tegen alles te zijn wat met drugs te maken heeft, terwijl zij geen enkel probleem heeft met alcohol en roken?

De heer Van der Steur (VVD): Het is opvallend dat ik mezelf meer herken in de standpunten van de VVD dan in de parafrase die mevrouw Van Tongeren geeft van het liberale beleid dat wij voeren. Volgens mevrouw Van Tongeren zou je liberaal zijn als je zegt dat er mensen zijn die het prettig vinden om met 200 km/u over de snelweg te rijden en dat je daar als liberaal niets tegen moet inbrengen. Er zijn mensen die het heel liberaal vinden als je aan oplichting doet of een diefstal pleegt. Het is heel simpel: het antwoord op de vragen van mevrouw Van Tongeren en de denkfout die zij maakt, is dat opium, cannabis en drugs in algemene zin op grond van de Opiumwet verboden zijn. Liberalen vinden al heel lang dat je, als je afspraken met elkaar maakt in de samenleving, die afspraken vervolgens moet handhaven en nakomen. Zolang we die afspraken hebben – daar zijn wij overigens ook blij mee – is het bijzonder liberaal om die streng te handhaven en om daar politiecapaciteit voor in te zetten, want het gaat hier om criminelen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Het liberale gedachtengoed bestaat dus uit een complete cirkelredenering: omdat het verboden is, mag het niet en omdat het niet mag, blijven we het verbieden. Alcohol is minstens net zo schadelijk; dat is dus niet het argument van de VVD. Het zelf kunnen kiezen is klaarblijkelijk ook geen argument. Het enige wat de heer Van der Steur naar voren brengt, is dat dit nu verboden is, dat het daarom niet mag en dat we het daarom niet doen. Op een heleboel andere vlakken is de VVD volledig in staat om voorstellen te doen om wetten te wijzigen omdat er zaken veranderen in de maatschappij. Ik vraag de heer Van der Steur om zijn oor te luisteren te leggen bij de burgemeesters, ook van VVD-huize, want ook zij denken dat zij echte volbloed liberalen zijn die volwassenen een volwassen keuze willen geven. Er is vandaag al vaak gezegd dat roken, alcohol en wiet niet bevorderlijk zijn voor de volksgezondheid, maar volwassenen kunnen die keuze in de optiek van GroenLinks zelf maken.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter, ik geloof niet dat dit een vraag was. Als u het niet erg vindt, ga ik dus verder met mijn betoog.

De voorzitter: Eerst wil ook mevrouw Kooiman interrumperen.

Mevrouw Kooiman (SP): We krijgen een cursusje over wat liberaal is of niet. De heer Van der Steur is natuurlijk ook een volksvertegenwoordiger. Het zou handig zijn als hij zijn eigen achterban, zijn eigen volk, zou vertegenwoordigen. Weet de heer Van der Steur dat twee derde van zijn achterban voor het reguleren van de achterdeur is? Zou het dan niet wijs zijn als de heer Van der Steur naar zijn eigen achterban zou luisteren?

De heer Van der Steur (VVD): Het is een goed gebruik dat politici luisteren naar hun eigen achterban. Dat doen wij in de vorm van een verkiezingsprogramma. In dat verkiezingsprogramma komen de woorden «reguleren» en «legaliseren» niet voor. Als mevrouw Kooiman dat vervelend vindt, moet zij lid worden van de VVD en moet zij binnen de VVD het woord voeren. Ik nodig haar daar graag toe uit, want het liberale huis van Thorbecke heeft vele kamers, vast ook een kamer voor mevrouw Kooiman. Dan kunnen we dat debat binnen de partij voeren. Zo gaan wij hier als liberale en democratische partij mee om. Ik weet dat dit bij de SP heel anders gaat, maar in ons geval gaat het zo.

Mevrouw Kooiman (SP): Bij ons gaat het inderdaad anders, want wij luisteren naar onze achterban. Daarom zijn wij voor regulering, maar laten we het hebben over de banenmachine van de VVD-fractie. De VVD staat voor het creëren van banen. Dat doet zij zeker, maar het gaat daarbij om boevenbanen, omdat zij het mogelijk maakt dat de straathandel toeneemt en omdat zij de achterdeur niet reguleert. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het zelf uitgerekend: als je gaat reguleren, maakt dat heel veel handhavingscapaciteit vrij. De VVD en de SP zijn allebei van mening dat we heel wat meer politiecapaciteit voor andere zaken kunnen gebruiken. Gaat de VVD er dus in ieder geval in mee dat we geen banen voor boeven moeten creëren?

De heer Van der Steur (VVD): Dat debat hebben mevrouw Kooiman en ik de afgelopen jaren al meerdere malen gevoerd. Als je die redenering zou volgen, zou dat betekenen dat je ook op een heleboel andere terreinen, bijvoorbeeld de import en export van harddrugs, heel veel banen zou kunnen creëren als je dat zou legaliseren. Ik heb zo'n voorstel nog nooit van de SP-fractie gehoord, maar dat zal zeker ook niet van onze fractie komen. Het is heel simpel: als we met elkaar hebben afgesproken dat we bepaalde zaken zullen handhaven – en dat hebben we afgesproken – dan moet je dat ook doen. Ik vind het echter wel goed als de Minister de gelegenheid krijgt om die vraag te beantwoorden en om te reageren op de in het manifest naar voren gebrachte suggestie dat 77% van de opsporingscapaciteit besteed zou worden aan hennepteelt. Ik denk dat het heel goed is als de Minister dat verhaal rechtzet en een op feiten gebaseerd antwoord geeft.

Mevrouw Rebel (PvdA): Het manifest is ook ondertekend door VVD-burgemeesters. Wil de heer Van der Steur hiermee de suggestie wekken dat zij zich beter kunnen uitschrijven als VVD-lid en beter naar de SP kunnen gaan om te bereiken dat er naar hen geluisterd wordt? Daarnaast zijn er ook andere prominente VVD'ers die zich zeer hard inzetten voor dit manifest. Ik krijg dus graag een reactie op deze steunbetuiging van VVD-mensen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik zeg het niet graag, maar de suggestie die mevrouw Rebel hier op tafel legt, is staatsrechtelijk volstrekt onjuist en ook verfoeilijk. De gedachte dat een burgemeester in de eerste plaats een bepaalde partij zou aanhangen, doet geen recht aan de staatsrechtelijke principes op basis waarvan burgemeesters hier functioneren. De suggestie van de PvdA-fractie dat dit wel zo zou zijn, doet vermoeden dat de PvdA-fractie daar zelf misschien een ander beeld van heeft, maar de VVD-fractie is hier vrij helder over: een burgemeester is benoemd door de Koning en bij Koninklijk Besluit, staat boven de partijen en heeft in dat kader ook te luisteren naar zijn eigen gemeenteraad. Als de burgemeester er in die afweging voor kiest om een manifest te ondertekenen, is het goed dat de Minister daarop reageert en dat wij daar in de Kamer over spreken, maar ik werp deze verfoeilijke suggestie verre van mij. Het siert de PvdA niet dat zij partijpolitiek op deze manier verwart met de manier waarop wij ons land hebben ingericht.

Mevrouw Rebel (PvdA): Wederom is dit een duidelijk voorbeeld van de emotie die met dit onderwerp gepaard gaat. Mijn vraag was eigenlijk vrij simpel. U geeft aan dat VVD-burgemeesters zich niet partijpolitiek moeten laten kleuren en moeten uitgaan van wat zij vanuit hun gemeenteraad en voor hun burgers moeten doen. Daarmee geeft u ook aan dat de Minister deze signalen serieus moet nemen. Het is belangrijk dat de Minister serieus reageert op de ondertekening door vele burgemeesters.

De heer Van der Steur (VVD): Uiteraard, maar dat punt heeft de VVD-fractie gemaakt vanaf het begin, toen wij de Minister samen met de PvdA hebben gevraagd om deze inventarisatie te maken. Dat heb ik niet gedaan om vervolgens tegen de Minister te zeggen dat daar niet serieus op hoeft te worden gereageerd. Dat is echter iets anders dan dat de Minister het daar onmiddellijk mee eens zou moeten zijn. De Minister heeft een zelfstandige afweging in het kader van zijn rijkstaak. Dat is iets anders dan dat je je onmiddellijk schaart achter wat er volgens een minderheid van de gemeenteraden en de burgemeesters zou moeten gebeuren. Als de PvdA suggereert dat 49 burgemeesters in Nederland het landelijke beleid bepalen, neemt de VVD-fractie daar afstand van.

Er is nog een negatief feit, want inmiddels weten we uit de rapportages ook dat de verslavingsproblematiek ten aanzien van softdrugs de afgelopen jaren is toegenomen. Gelukkig is dat geen grote toename, maar het is duidelijk dat het aantal verslaafden en het aantal problematische verschijnselen als gevolg van het gebruik en vooral het overmatig gebruik van cannabis toenemen.

Wij maken ons, net als verscheidene andere fracties, ook zorgen over het niet handhaven door sommige gemeenten van het ingezetenencriterium. Het is aardig om te zien dat mevrouw Maalsté, die vanmorgen nog de media haalde, een heel andere bedoeling heeft met haar onderzoek. Haar gedachte is namelijk: als je dit niet handhaaft, moet het worden afgeschaft. Zo werkt het in het leven echter niet altijd. We hebben afgesproken dat het ingezetenencriterium in Nederland zal worden gehandhaafd en dan vindt de VVD-fractie dat dit ook moet gebeuren. Dat doen we niet omdat we dat zo leuk vinden, maar omdat we drugstoerisme willen tegengaan. Ik vraag de Minister dan ook hoe hij die handhaving gaat inzetten.

We steunen de integrale aanpak van de Minister, evenals zijn voornemen om crimineel vermogen af te nemen, want het is een belangrijk uitgangspunt dat misdaad nooit mag lonen. Wij steunen ook de manier waarop de Minister is omgegaan met het onderzoek naar de buitenlandse ontwikkelingen. Ik vind dat wij die goed moeten volgen. Ik las vanmorgen een interessant artikel over de bescherming met machinegeweren en andere wapens, die in Amerika nodig is om de legale hennepkwekerijen te beschermen. Althans, ik weet niet of zij legaal zijn. Als dat het beeld is waar sommige partijen in deze Kamer naartoe willen, wens ik ze daar veel succes mee, maar het zou zeker niet het uitgangspunt van de VVD-fractie zijn dat we dat soort kwekerijen in Nederland krijgen.

Ik zie dat de heer Josemans in de zaal aanwezig is. Dat is een voorbeeld van een coffeeshophouder die zijn zaakjes keurig op orde heeft, maar ik herhaal dat dat bij mijn vele bezoeken aan Nederlandse coffeeshops in heel veel gemeenten absoluut niet het geval is. Als je al coffeeshopondernemer wilt zijn, zorg er dan voor dat je dat op een goede, professionele manier doet, dat je garandeert dat minderjarigen niet binnenkomen in je coffeeshop en dat je van tevoren weet of iemand een geldig ID-bewijs heeft getoond. Dat wordt in een aantal coffeeshops, bijvoorbeeld in Maastricht, op een zeer professionele wijze gedaan. Zo hoort het ook in het kader van het gedoogbeleid. Wij willen niet het gerotzooi dat ik in heel veel gemeenten heb gezien, waaronder overigens een groot aantal gemeenten dat het manifest heeft ondertekend. Als ik burgemeester van zo'n gemeente was, zou ik mij schamen voor de rommel die ik onder mijn hoede zou hebben.

Tot slot het maximale THC-gehalte. Er moet hier een compliment worden gemaakt aan de Nederlandse hennepteelt, want sinds er gesproken wordt over een beperking van het THC-gehalte tot 15%, daalt het THC-gehalte als een dolle. Daaruit blijkt maar weer eens hoe effectief beleid kan zijn: het is er nog niet eens, maar inmiddels weten we al dat het gemiddelde THC-gehalte van Nederlandse wiet 13,5% is. Als we nog even doorgaan, is het beleid al geëffectueerd voordat het is ingevoerd. Het is een dubieus compliment, maar je kunt dit compliment wel maken.

Ik herhaal dat ik de wijze waarop de Minister dit dossier aanpakt, ondersteun. Ik concludeer dat de VVD-fractie eigenlijk de enige fractie is die voorstander is van het gedoogbeleid in het belang van de volksgezondheid. O ja, met de PVV-fractie natuurlijk. Wij zijn dus niet tegen wiet, maar ook niet ervoor, zoals sommige andere partijen in de Kamer.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het was goed dat de heer Van der Steur aan het begin en aan het eind van zijn bijdrage nog even beklemtoonde dat hij het beleid van het kabinet steunt, want de VVD was vanmiddag pas de eerste partij die echt onverkort steun uitsprak voor het kabinetsbeleid. De andere fracties heb ik horen klagen: zij vinden het beleid te streng of te slap. Er is dus een grote mate van ontevredenheid over het beleid. De Minister zou natuurlijk kunnen zeggen: als de ene helft het beleid te slap vindt en de andere helft te streng, zit ik gemiddeld op een goede koers. Ik zou ervoor willen waarschuwen dat dat argument niet opgaat, want dit onderstreept juist het wantrouwen tegen statistiek: als ik met mijn hoofd in een oven zit en met mijn voeten in een koelkast, is mijn gemiddelde temperatuur in orde, maar is er wel iets grondig mis.

(hilariteit)

Dat is in feite ook de halfslachtigheid die aan het gedoogbeleid kleeft. Het verschil tussen de voordeur en de achterdeur, hoe je daar ook over denkt, laat zien dat dit uiteindelijk heel veel onvrede oproept. Partijen zoals GroenLinks en D66 pleiten ervoor om consequent de verkeerde koers te volgen. Partijen zoals de ChristenUnie en inmiddels ook het CDA pleiten ervoor om consequent de goede koers te volgen. Wij sluiten ons graag aan bij die consequent goede koers, waarmee tot een verdere indamming van de drugsproductie en -consumptie wordt gekomen.

Het is altijd goed om met een open blik te bekijken waar we staan met het drugsbeleid. De herkenbaarheid van de verschillende bijdragen was vanmiddag weer groot. Dat is op zich goed nieuws met het oog op een consequente stellingname. Alle partijen zeggen echter ook terecht dat er ook moet worden bekeken of de wereld inmiddels niet is veranderd. Eerlijk gezegd vind ik in de jaren waarin wij hier in de Kamer over het drugsbeleid spreken, een van de belangrijkste ontwikkelingen dat de jaren zestig echt voorbij zijn en dat we niet te romantisch moeten doen over het wietgebruik, zoals de commissie-Van de Donk ook aangaf. Wiet- en drugsgebruik is veel schadelijker dan eerder werd gedacht. Dat geldt met name voor de consumptie door jongeren. Dat is een belangrijke vaststelling. We moeten de coffeeshops echt inperken, want de situatie is uit de hand gelopen. Ook moeten we de georganiseerde misdaad aanpakken.

Die drie pijlers kwamen niet zomaar. Hier heeft een wetenschappelijke commissie zich over gebogen. Die commissie zei dat in de afgelopen vijftien jaar het wetenschappelijke inzicht is toegenomen dat het verhaal anders is dan wij in het verleden aannamen. We moeten ook justitie en volksgezondheid niet uit elkaar spelen. Ik vind het geweldig dat ook Volksgezondheid in de persoon van de Staatssecretaris aan tafel zit, maar Justitie doet dit niet omdat men er lol in heeft om hier een politieagent op af te sturen. Uiteindelijk dient de justitie-inzet het volksgezondheidsbelang, want dat is de reden waarom we hebben gezegd dat we met die rommel moeten oppassen. Ik zou Volksgezondheid en Justitie dus graag op een lijn willen houden. Ik beklemtoon ook dat we de discussie niet zo moeten voeren – die indruk krijg ik af en toe – alsof het bij het gebruikmaken van coffeeshops en het consumeren van wiet gaat om een onmisbare levensbehoefte. In Amsterdam is de bereikbaarheid van een coffeeshop inmiddels beter dan een supermarkt voor een gemiddelde bewoner van het landelijke gebied; daar hoor ik de partijen veel minder over. Het is een beetje vreemd als dit zo uit zijn context wordt gehaald. Ja, ik kan mij stevig uitdrukken, want ik weet dat alle interrupties van de woordvoerders inmiddels op zijn.

Mijn vraag aan de bewindslieden gaat over de inzet van het beleid en de drie punten waaraan ook het kabinet zich in feite heeft gecommitteerd. Waar staan we nu met het inperken van het gebruik onder jongeren, het terugdringen van de coffeeshops en de aanpak van de georganiseerde misdaad? Welke extra beleidsinspanningen zijn daarvoor nodig?

Ik richt mij nu op het ingezetenencriterium, omdat dat vandaag ook prominent op de agenda staat. Dat criterium is landelijk verplicht gesteld. Wij vinden het een goede zaak dat de aantrekkingskracht op toeristen wordt verkleind, maar nu het handhavingsbeleid lokaal is gemaakt, kunnen we er dan wel op vertrouwen dat dit echt actief wordt gehandhaafd? Welke prioriteit heeft dit criterium? Kan de Minister daar nader op ingaan?

Tot slot de coffeeshophoudende gemeenten die van hun wethouder een wiethouder willen maken. Het is duidelijk dat die lijn de SGP niet aanspreekt. Wij vinden dat legaliseren van wietteelt meer problemen oplevert dan oplost. Juist vanuit de bescherming van de gezondheid willen wij een strenge koers volgen, maar wij hebben wel begrip voor de onvrede van die burgemeesters, omdat de halfslachtigheid van het beleid nu problemen oproept. Wij vragen de Minister hoe hij met die onvrede wil omgaan.

Mevrouw Helder (PVV): De opmerking van de heer Van der Staaij dat alle interrupties op waren, was bijna uitlokking, want ik heb er nog één. Beseft de heer Van der Staaij dat wij bij de bespreking van het gedoogbeleid voortaan zullen denken aan de heer Van der Staaij, met zijn hoofd in de oven en zijn voeten in de ijskast?

De heer Van der Staaij (SGP): Als het beeld dat opgeroepen wordt, is dat er iets grondig mis is met het gedoogbeleid, ben ik blij om dat van de PVV te horen. Het gedoogbeleid en de PVV horen volgens mij namelijk helemaal niet bij elkaar. Dat is niet een heldere koers, toch?

Mevrouw Helder (PVV): Dat klopt helemaal. Daarom maak ik van deze vervolginterruptie gebruik om erop te wijzen dat in ons verkiezingsprogramma staat dat er een afstand gehandhaafd moet worden van 1 kilometer tussen scholen en coffeeshops. Dat komt er in de praktijk op neer dat bijna nergens in Nederland nog coffeeshops zullen zijn.

De vergadering wordt van 17.22 uur tot 17.35 uur geschorst.

De voorzitter: De Minister zal de vragen in een aantal blokken beantwoorden. Ik stel voor dat we de Minister steeds per blok laten uitpraten en dat er vervolgens gelegenheid is voor interrupties. Er geldt een maximum van twee interrupties per woordvoerder.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng. Ik moet zeggen dat wij, en volgens mij ook vele woordvoerders, naar dit AO hebben uitgekeken.

De doelstelling van het coffeeshopbeleid is om een eind te maken aan het opendeurbeleid van de coffeeshops en om overlast en criminaliteit die verband houden met de coffeeshops en de handel in verdovende middelen, tegen te gaan. De aantrekkingskracht van het Nederlandse drugsbeleid op gebruikers, ook afkomstig uit het buitenland, wordt met het huidige beleid teruggedrongen. Wij zijn al een aantal jaren bezig om het uit de hand gelopen beleid terug te dringen. Dat is onze koers. Er zullen altijd woordvoerders zijn die vinden dat het beleid nog steviger moet worden teruggedrongen, maar die terugdringing is de kern.

Het zal niemand ontgaan zijn, maar het kabinet zit ook hier zeer eensgezind aan tafel. De brief die ik heb mogen ondertekenen, is natuurlijk mede namens Staatssecretaris Van Rijn verzonden.

Met het doorzetten van het ingezetenencriterium per 1 januari 2013 worden drugstoeristen geweerd en krijgen slechts ingezetenen van Nederland toegang tot een coffeeshop. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten, zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Daar kom ik straks specifiek op terug met een aantal cijfers. In ruim 90% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. Ook dat zal ik straks nader aangeven. De handhaving van het ingezetenencriterium heeft geleid tot een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio's; ook daarop zal ik later nader ingaan.

Het is inderdaad een succes. Een aantal burgemeesters hebben zorgen over de wietteelt in Nederland. Die zorgen neem ik zeer serieus. Ik wil hier het beeld wegnemen – dat heb ik ook al gezegd in een aantal gesprekken met burgemeesters – dat er sprake is van een grote afstand. Er is een gewoon een verschil van mening over een punt, maar dat neemt niet weg dat ik altijd de hand uitsteek naar de burgemeesters in ons land die vragen om serieus te worden genomen, gelet op de problematiek in hun steden en gemeenten. Die hand is en blijft uitgestoken, maar ik benadruk dat regulering van de teelt ten behoeve van coffeeshops niet de oplossing is. Men kan veel tegen mij zeggen, maar ik ben vanaf het begin duidelijk hierover geweest. Dat vond ik ook een punt van helder bestuur. Je kunt hierover van mening verschillen, maar ik heb altijd gezegd dat het goed is om de plannen te inventariseren. Kennelijk wil de Kamer graag een overzicht daarvan hebben, maar ik wil wel van tevoren zeggen waar ik sta. Dat heb ik herhaald nadat ik met de burgemeesters heb gesproken en kennis heb genomen van hun plannen. Die helpen niet bij de bestrijding van overlast en criminaliteit, zoals ook de politie en het OM betogen. Het overgrote deel van de teelt is immers bestemd voor het buitenland. Daarnaast kan het internationaalrechtelijk niet zo en zou regulering van de teelt een aanzuigende werking op criminelen uit binnen- en buitenland kunnen hebben, waardoor we nog meer problemen in huis halen.

De wietteelt pakken wij stevig aan en moeten wij blijven aanpakken. Het ernstige beeld dat in de media is neergezet, is niet nieuw voor mij. De aanpak van wietteelt heeft al geruime tijd hoge prioriteit bij het OM en de politie. Dat is ook zichtbaar en dat heb ik ook in de brief aangegeven. In het kader van de aanpak van de grote georganiseerde criminaliteit moeten eind 2014 twee keer zoveel criminele samenwerkingsverbanden zijn aangepakt. De score gaat in die richting: we gaan van 46 naar 75; dat heb ik in 2012 bereikt. Er is natuurlijk de Taskforce Brabant, waarin de krachten gebundeld worden, maar ook in andere delen van het land bundelt men de krachten. Ook internationaal, met mijn collega's van Duitsland, Engeland, Frankrijk en België, hebben we heldere afspraken over Joint Investigation Teams, waarmee deze grensoverschrijdende internationale criminaliteit wordt bestreden. Mijn collega's Valls en Milquet van Frankrijk en België komen volgens mij – ik zeg het uit mijn hoofd – op 27 februari hierheen om dat nog eens zichtbaar te maken, om duidelijke afspraken te bevestigen en om te bekijken hoe de operaties werken. Dat is heel belangrijk.

Ik kom nu bij de aanpak van de teelt.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Overheidsbeleid behoort consistent te zijn. Minister Opstelten gedoogt aan de voordeur, maar de achterdeur is illegaal. Hij zegt: omdat het illegaal is en bij wet verboden is, moeten we het bij wet verboden houden. Met betrekking tot gokken, dat ook een enorme aanzuigende werking heeft op criminaliteit en waar mensen ook enorm verslaafd aan kunnen raken, is de argumentatie van hetzelfde Ministerie echter juist andersom: omdat het illegale gokken toch al plaatsvindt, moeten we het legaliseren; als we het onder controle brengen van de overheid, geraakt het niet in criminele handen en kunnen we het beter controleren. Dat is toch precies de redenering van GroenLinks over wiet? Waarom wil deze Minister gokken legaliseren omdat het toch al gebeurt en omdat het anders een aanzuigende werking heeft op criminaliteit, terwijl hij op dit terrein star volhoudt dat dit illegaal gelaten moet worden, omdat we de aanzuigende werking op de grote criminaliteit dan het beste kunnen tegengaan?

Minister Opstelten: Dat zijn volstrekt andere dingen. Het is duidelijk dat je op zich geen bezwaar hoeft te hebben tegen online gokken en dat dit via de wet mogelijk wordt gemaakt via een vergunning. Er zijn ook geen internationale verdragen die dat verbieden. Zo kan ik nog wel doorgaan. Ik zet de vier punten nog eens op een rij. Allereerst is blowen gewoon slecht. Ik schrik altijd van de cijfers die aantonen dat dit onder minderjarigen toeneemt. In mijn vroegere praktijk als burgemeester heb ik nooit een gele kaart uitgereikt, maar altijd een rode kaart, zeker bij het overschrijden van een leeftijdsgrens. Dan ging die tent gewoon dicht. Ik steun dus het voorbeeld van Roosendaal en Bergen op Zoom, waar de autoriteiten ook die afweging hebben gemaakt.

Het tweede punt is dat dit krachtens de verdragen niet kan. Ik verwijs nogmaals naar mijn brief. We hebben het artikel van professor Brouwer bekeken, maar dat benadert niet de juridische juistheid van de feiten. Het kan niet en het mag niet. Omdat ik altijd graag geen enkele ruimte wil laten bestaan met betrekking tot de validatie van wat ik zeg, ben ik zo vrij geweest om te zeggen dat de Radboud Universiteit dit geheel onafhankelijk gaat beoordelen. De Kamer krijgt dat onderzoek in het voorjaar, voordat het echte voorjaar is aangebroken. De Radboud Universiteit is geheel onafhankelijk; ik weet dus niet waar zij mee komt. Die onafhankelijkheid is verzekerd.

Het derde punt is dat dit niets zal oplossen. Dat zeggen werkelijk alle autoriteiten die mij hierover adviseren, bij de politie, bij het Openbaar Ministerie en anderen. De verhouding 80:20 is gebaseerd op het KLPD-rapport. Ik noem ook de Nationale Recherche. Dat zijn de deskundigen in ons land en zij hebben dit berekend. Het zijn natuurlijk aannames, maar dat weet iedereen. Omdat dit illegaal is, zijn dit geen feiten. Dat is duidelijk. Dit is een analyse en die wordt gesteund door drie andere rapporten. Dat zijn de gegevens en ik vind die spijkerhard. Als mevrouw Berndsen en mevrouw Rebel mij vragen om dit te valideren, wil ik dat gaarne doen, hoewel ik er zelf geen enkele behoefte aan heb. Ik wil nooit een misverstand over de feiten hebben. Ik vind het niet nodig, maar ik doe het wel.

Het vierde punt is dat je de zaak internationaal kan en moet bestrijden en dat doen we dus op de wijze die ik heb aangegeven.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Deze Minister is een meester in het ontwijken van antwoorden. Ik heb een simpele vraag gesteld, waarop een aantal andere Kamerleden antwoord kregen. Ik probeer het nog een keer: mijn vraag ging over gokken. Dat veroorzaakt een enorme ontwrichting van gezinnen, het is bewezen dat het enorm verslavend is, en er komen grote faillissementen en problemen uit voort. De Minister zei echter dat gokken op zich geen probleem is. Zegt hij daarmee dat alle illegale pokergames en al het online gokken in Nederland opeens zijn toegestaan? Ik denk haast van niet. Wat is het verschil tussen zoiets verslavends als gokken, waarvan de Minister en ik constateren dat het gereguleerd moet worden, en zoiets verslavends als wiet, waar de Minister op tegen is? Van het laatste zegt hij: het komt voor. Waarom ga je, bij twee gelijke zaken, het een reguleren en het ander niet?

Minister Opstelten: Nogmaals: gokken als zodanig veroorzaakt ook verslavingsproblemen. Die moeten bestreden worden. We doen dat juist door het voorbereiden van goede wetgeving, waar de Staatssecretaris druk mee bezig is. Internationaal zijn er geen verdragen die dat verhinderen. Dit zijn volstrekt onvergelijkbare situaties, die dus niet op dezelfde manier kunnen worden aangepakt. Vandaar onze keuze.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik dacht dat de Minister in het begin de globale richting waarin hij denkt aangaf. Toch nog een vraag daarover. Als we aan hem vragen of we linksaf richting Heerlen gaan, of rechtsaf richting Roosendaal, dan zegt hij: we gaan richting Roosendaal, met als doel het verder indammen van het aantal coffeeshops. Klopt dat?

Minister Opstelten: Ook in vorige kabinetten heb ik al gezegd dat het gaat om indammen, wat in het belang is van de ketens van de volksgezondheid en van justitie, die hierin gelijk optrekken. Vandaar het belang van het ingezetenencriterium. De Nederlandse Politieacademie heeft een goed onderzoek verricht naar de aanpak in Maastricht. Daar heeft na jaren eindelijk de eerste ingreep plaatsgevonden, via het ingezetenencriterium. Mijn collega's aan Duitse en Belgische kant hebben daar wel last van, maar ze begrijpen dat we dit eindelijk hebben gedaan. Ik heb de indruk dat ik daardoor nog vriendelijker door hen wordt benaderd, waardoor de samenwerking perfect is.

De heer Segers (ChristenUnie): Voluit steun voor de richting, maar dan is het van belang om niet alleen criteria te stellen, maar om ze ook te handhaven.

Minister Opstelten: Zeker. Daar kom ik nog op.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Wat bedoelt de Minister met het woord «indammen»?

Bedoelt hij daar een uitsterfbeleid voor coffeeshops mee? Of blijven we gewoon doorgaan met het huidige gerommel?

Minister Opstelten: Het laatste neem ik niet serieus. «Indammen» betekent het beheersbaar maken, de overlast aanpakken en de criminaliteit aanpakken op de door mij geschetste wijze. Dat gebeurt natuurlijk – ik zeg dat voortdurend – met steun van de burgemeesters. Ik vind het mooi om te merken hoeveel burgemeesters bereid zijn het ingezetenencriterium uit te voeren. We zijn er nog niet qua handhaving, maar daar kom ik nog op. We zijn van ver gekomen, en het is ook iets nieuws. Hier en daar heeft het een politiek-ideologisch effect. Langzamerhand komen we down to earth als het gaat om de aanpak. Ik hoop zeker dat de burgemeesters ook na dit debat bereid zijn om daarover, ook al denken zij en/of hun raden er anders over, tot zaken te komen en de aanpak te intensiveren. Dat moeten we bereiken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik blijf het woord «gerommel» wel gewoon gebruiken, omdat we niet met droge ogen kunnen zeggen dat het goed geregeld is. Als de Minister zegt dat hij de criminaliteit wil aanpakken, dan lijkt me dat een buitengewoon goed plan, maar dat kan pas als hij de achterdeur goed geregeld heeft. De Minister kan niet met droge ogen beweren dat hij het beheersbaar kan maken, zonder dat de aanvoer uit de criminaliteit wordt gehaald en ervoor wordt gezorgd dat dat fatsoenlijk geregeld wordt.

Minister Opstelten: Dat vind ik wel. We hebben gekozen voor het gedoogcriterium. Daar heb ik nooit omheen gedraaid. De richting waarin we dat willen doen, is het beheersbaar maken. In de ruim drie jaar dat ik op deze stoel zit, heb ik dat gedaan, met de steun van veel burgemeesters. Ik verwijs naar de Taskforce Brabant. Daar hebben we gezegd: we komen naar jullie toe om jullie te helpen. We zijn bereid dat ook in de rest van Nederland te doen.

Het ingezetenencriterium heeft absoluut geleid tot een afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio's. Dat wordt door iedereen bevestigd. Het beeld kan per gemeente variëren, maar in diverse plaatsen schat de politie op straat de afname van het drugstoerisme zelfs op 80% tot 90%. Hennepteelt gaan we tegen door de volgende sporen te volgen en te ontwikkelen. Om te beginnen is dat een geïntegreerde aanpak door het opwerpen van barrières, waarbij onder meer politie, Belastingdienst, bestuur, woningbouwcorporaties en energiemaatschappijen samenwerken. Verder noem ik een stevige strafrechtelijke aanpak. Ieder jaar rollen we meer dan 5.000 kwekerijen op, waarbij meer dan 10.000 kilo hennep in beslag wordt genomen. OM en politie zetten stevig in op de criminele organisaties die achter de hennepteelt zitten. Het oprollen is niet altijd politiewerk, wat juist goed is, omdat je daardoor ook andere diensten kunt inschakelen om zo politiecapaciteit vrij te houden voor de recherche. Zoals bekend is er vanaf 2010 een stevige kwantitatieve intensivering ingezet bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. In 2012 hebben we 75 organisaties aangepakt, en we gaan daarmee door. Daarbij belanden jaarlijks meer dan 3.000 personen in de cel voor het plegen van opiumdelicten. Die feiten komen nooit naar buiten, maar dit is het moment om dat hier te zeggen. Ook wordt crimineel vermogen afgepakt. In 2013 ging het daarbij om 91,7 miljoen euro, terwijl de doelstelling 59,5 miljoen euro was. De targets worden dus ruim gehaald. Ik heb gesproken over de joint investigation teams. In 2011 nam Nederland deel aan zes van deze teams, en in 2013 aan dertien. Dat zullen we verder intensiveren. In de afgelopen JBZ-Raad heb ik daarover gesproken met de collega's van Duitsland, Engeland, Frankrijk en België. In november werden er nog 40 personen aangehouden op verdenking van drugshandel in Nederland, België en Frankrijk. Hierbij is aan twee criminele drugsorganisaties een halt toegeroepen. In de senaat hangt het wetsvoorstel voorbereidingshandelingen hennepteelt voor, dat deze Kamer al is gepasseerd.

Mevrouw Helder vroeg terecht of er wel wordt doorgerechercheerd. Het antwoord daarop is ja. We zetten in op een geïntegreerde benadering, waaraan dus ook de recherche, waaronder de Nationale Recherche, meedoet.

De heer Van der Steur vroeg of ik recht wil zetten dat 77% van de opsporingscapaciteit wordt ingezet bij de bestrijding van drugscriminaliteit. Dat doe ik graag. Dit percentage lijkt gebaseerd te zijn op het aantal drugsonderzoeken binnen het totaal aan opsporingsonderzoeken naar ernstiger vormen van georganiseerde criminaliteit. We hebben het hier over de zware georganiseerde criminaliteit. Dat een groot deel van de onderzoeken daarnaar betrekking heeft op drugs is bekend, en eerder gemeld aan deze Kamer via de verantwoordingsrapportage over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Maar het is duidelijk niet hetzelfde als de bewering over die 77%.

Mevrouw Rebel (PvdA): De Minister geeft op vragen van mevrouw Helder aan dat er voldoende wordt doorgerechercheerd. In Limburg zijn in het afgelopen jaar zo'n 400 meldingen geweest, waarvan er nog zo'n 244 openstaan. Dat is een enorme werkvoorraad. Verder is van de helft van de 600 aangepakte plantages nog geen proces-verbaal gemaakt. Dat zijn cijfers die doen twijfelen aan de woorden van de Minister.

Minister Opstelten: Die cijfers ken ik niet. Ik heb dit debat goed voorbereid met het OM en de politie. Als de cijfers kloppen, zullen we daaraan aandacht besteden.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik wil graag een antwoord in de vorm van een brief, waarin met name wordt ingegaan op de vraag welke mogelijkheden de Minister ziet. Als die cijfers kloppen, moet er een uitbreiding van de capaciteit komen of moet er iets anders worden opgezet om die werkvoorraad weg te werken.

Minister Opstelten: Ik heb altijd met Limburg afgesproken dat het krijgt wat het nodig heeft. Men heeft niet aangegeven meer te willen op bepaalde terreinen. Ik zal contact opnemen met de regioburgemeesters en met de hoofdofficieren van justitie aldaar om te horen wat daar nodig is. U ziet het: ik zit de hele dag met uitgestoken hand op de achtste etage van mijn departement, maar niet iedereen wil die uitgestoken hand aanpakken. Dat kan na dit debat anders worden. We hebben daar buitengewoon goede mensen zitten, zij het dat ik over de hoofdofficieren van justitie meer te zeggen heb dan over de burgemeesters.

Mevrouw Berndsen maakte een internationaalrechtelijk punt. Nogmaals: als er op één terrein consistentie is geweest, is het wel op dat van de verdragen. Voorgangers van mij waren bang dat het lokaal bestuur of bepaalde hoogleraren zouden gaan uitmaken hoe verdragen worden geïnterpreteerd. We zijn vanaf het moment van sluiting van de betrokken verdragen consistent geweest als het gaat om de wetgeving, de memorie van toelichting en de gemaakte voorbehouden. Ik heb dat heel precies aangegeven in mijn brief. Bij de voorbereiding daarvan laat ik dat door alle betrokkenen bekijken, zodat er consistentie is.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel blij dat de Minister een brief stuurt naar de Kamer waarin hij ingaat op de vraag van mevrouw Rebel. Kan de Minister dan ook toelichten hoe groot die voorraad in de diverse provincies is? Daar ben ik eigenlijk wel heel nieuwsgierig naar. Volgens mij hebben we namelijk niet alleen in Limburg te maken met een werkvoorraad op dit gebied, maar in meerdere gebieden. En waar wordt de politiecapaciteit dan vandaan getrokken? Agenten worden er niet bij getoverd, om het maar zo te zeggen. Er komt geen geld bij. Dus van welke taken worden agenten dan weggetrokken? Welke taken blijven dan liggen?

Minister Opstelten: Er zijn nog meer delen dan Limburg, al zitten vertegenwoordigers daarvan misschien niet in deze zaal. Ik zal wat dit betreft naar het hele land kijken. Na dit overleg wil ik met de kopgroep van burgemeesters gaan praten. Iedereen zit daar natuurlijk op te wachten als hij de handtekening heeft gezet. Ik ga ook met het OM praten, want zonder het OM kan er niets gebeuren. Het is immers allemaal aanpak van de grote georganiseerde criminaliteit en tegenwoordig doen burgemeesters, politie, andere diensten en het Openbaar Ministerie dat schouder aan schouder. Gezamenlijk kijken we waar we de zaken gaan aanscherpen. Dat is het punt. Het gaat niet om een diender minder of meer. Het is echt onzin om het daarover te hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): De Minister kan het onzin vinden, maar ik stel een heel heldere vraag. Ik vind het belangrijk dat de Kamer geïnformeerd is. Ik hoop dat de Minister de taak om ervoor te zorgen dat de Kamer geïnformeerd raakt, zeer serieus neemt. Ik wil dus weten hoe groot die werkvoorraad is – de Minister heeft in zijn brief al toegezegd die informatie te zullen geven – maar ook waar de politiecapaciteit dan vandaan wordt getrokken. We houden namelijk hetzelfde aantal politieagenten, maar tegelijkertijd moeten er agenten voor worden vrijgemaakt. Ik wil daarover duidelijke cijfers krijgen en ik wil horen wanneer we de brief daarover kunnen verwachten.

Minister Opstelten: Ik kan dat op dit moment nog niet toezeggen. Ik zal er in het hele land keurig over spreken. Het is een regionale afweging en soms een lokale afweging. Zoals mevrouw Kooiman als geen ander weet, hebben we met grote instemming van haar en haar fractie gekozen voor een politiebestel waarin sprake is van een lokaal gezag, waarmee geen gezagsverhoudingen zijn. Ik ga niet over de burgemeesters, alleen over het Openbaar Ministerie. Ik heb enige zeggenschap over wat de politie doet en over de organisatie daarvan. Ik geef het totale beeld. Daarover wil ik het hebben. Wanneer de brief komt, hoort de Kamer nog van mij. Het zal na het overleg zijn.

Mevrouw Berndsen vroeg waarom de aanbeveling van de commissie-Van de Donk over experimenten met de wietteelt niet is opgevolgd. In mijn brief van 27 mei 2011 – ik heb mijn huiswerk goed gedaan – ben ik uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen van de commissie-Van de Donk. Ik heb ook zo nu en dan met de heer Van de Donk gesproken. De kern van ons beleid is dat elke vorm van cannabisteelt, behalve de teelt door het Bureau voor Medicinale Cannabis, strafbaar is en blijft. Ik zie geen ruimte voor experimenten die van dit beleid afwijken.

Ik wil mevrouw Berndsen wel een hulpmiddel geven. Dan kan ze zeggen dat dat punt van mij mislukt is, en dat is juist. Het gaat om het beslotenclubcriterium. Dat was een belangrijk punt in de aanpak van de commissie-Van de Donk. We hebben daarvan afgezien, ook op verzoek van de burgemeesters, vanwege de uitvoerbaarheid van een dergelijk beleid. Het zou meer ellende veroorzaken dan iets oplossen. Daarom hebben we helemaal gefocust op het inwonerscriterium.

Mevrouw Kooiman vroeg of de plannen de prullenbak in moeten. De plannen gaan nooit de prullenbak in. Ze kunnen wel het archief in, nadat we erover hebben gesproken en ernaar hebben gekeken. Ik wil duidelijk zijn: voor regulering of legalisering bestaat geen ruimte. Ik heb daaraan vastgehouden. Ik heb dat ook altijd klip-en-klaar tegen de burgemeesters gezegd. Uiteraard hoeven de plannen wat mij betreft niet de prullenbak in. Mevrouw Kooiman kent mijn standpunt.

Mevrouw Van Tongeren wil graag een reactie op het voorstel tot de experimenten met vier varianten. Ik houd altijd van origineel, creatief en out of the box denken. Zo ken ik mevrouw Van Tongeren ook. Ze weet echter hoe ik erin zit. Mijn standpunt is heel consistent. Ik geef dat niet voor niets aan. Het geeft een bepaalde richting aan. Ik ken de tegenstand in de Kamer, en ook in Nederland. De vier varianten passen daar niet in. Dat valt me dus een beetje tegen van mevrouw Van Tongeren. Zo ken ik haar niet. Het is een beetje vragen naar de bekende weg. Dat komt wel vaker voor, maar in dit geval had ik toch iets originelers verwacht. Ik moet het voorstel dus afwijzen.

Mevrouw Rebel vroeg of ik serieus naar de plannen heb gekeken. Ik en mijn team hebben er veel tijd in gestoken. Ik heb iedereen ontvangen. Soms waren het heel korte gesprekken, maar ik heb persoonlijk contact gehad met iedereen die een plan heeft ingediend. Ik heb elk plan beoordeeld. Je weet namelijk nooit of er iets komt waarvan je denkt: dat zou weleens ... Dan stopt het bij mij niet. Ik zit er niet ideologisch in. Ik zit er op basis van de feiten en op basis van een opvatting in. Hier heb ik de grens getrokken. Ik ben met de gemeenten in gesprek gegaan. Ik zal nog verder met de gemeenten in gesprek gaan, niet omdat mevrouw Rebel dat zegt, maar omdat dat nodig is, omdat ik dat wil en omdat ik het prettig vind als iemand mijn uitgestoken hand grijpt. Als ik voel dat iemand daarin knijpt, dan weet ik dat we beet hebben. Dat is goed voor het beleid. Dat is geen grapje, maar een serieuze opmerking.

De heer Segers vroeg of het niet tijd is voor een koerswijziging. Ik denk dat ik de richting voldoende heb aangegeven. Ik ben daarop ook aanspreekbaar.

Ik kom weer bij mevrouw Rebel. Ik heb weet van de uitspraken die de groten der aarde in de Global Commission on Drug Policy hebben gedaan. Ik ken ook andere groten der aarde. Ik ken een groot erelid in mijn partij die het volstrekt niet met mij eens is. Dat vind ik altijd heel plezierig. Dat zijn nu eenmaal de feiten. Dat scherpt mij. Ik heb tot nu toe niet de indruk dat het de anderen scherpt, maar wie weet. De VN-organisaties die controle moeten uitoefenen op het drugsbeleid, maken regelmatig opmerkingen dat ze het niet eens zijn met wat er in vele delen van de wereld gebeurt en dat ze van zich zullen laten horen, maar ze zijn nog niet in Nederland geweest om van ons rapport te maken. Die kant is er natuurlijk wel, vooral in Amerika zelf.

Mevrouw Helder vroeg wat er is gebeurd met het Expertisecentrum Synthetische Drugs en Precursoren van de KLPD. Sinds de introductie van de Nationale Politie is deze expertise ondergebracht bij de Landelijke Eenheid, waar die ook thuishoort.

Ik geef nu een aantal feiten over het ingezetenencriterium, mede aan de hand van wat er vanochtend – het is heel toevallig dat dat vanochtend was – opeens verscheen van mevrouw Nicole Maalsté, overigens op persoonlijke titel. Ik heb daarvan kennisgenomen. In ruim 90% van de coffeeshopgemeenten is het ingezetenencriterium onderdeel van het gemeentelijke coffeeshopbeleid, of gaat daarvan in de zeer nabije toekomst deel uitmaken. Het ingezetenencriterium is in 70 van de 103 coffeeshopgemeenten opgenomen in het beleid. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale veiligheidsproblematiek de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid worden gehandhaafd. Van de 103 coffeeshopgemeenten hebben er 24 aangegeven dat ze wel voornemens zijn om het ingezetenencriterium op te nemen in het coffeeshopbeleid maar dit nog niet hebben gedaan. Het gaat daarbij om collegebesluiten die naar de raad gaan of opnieuw worden vastgesteld. Dit zal voor een groot aantal van deze veelal kleinere gemeenten op korte termijn wel gebeuren. Van één coffeeshopgemeente die haar beleid nog niet heeft gewijzigd, is nog niet duidelijk of en hoe zij invulling zal geven aan het ingezetenencriterium. Gelet op de privacy van de burgemeester zal ik de naam niet noemen, want anders gaat iedereen daar lobbyen. Acht gemeenten hebben aangegeven, het ingezetenencriterium niet in het beleid te zullen opnemen. Ik ga met hen spreken en zal proberen hen te overtuigen om het er wel in op te nemen. Ik denk dat mij dat moet lukken. Ik weet het echter niet zeker, want het is een kwestie van overtuiging en eigen autonomie om er ja of nee op te zeggen. Ik vind het echter geen slecht resultaat. Ik ben er niet ontevreden over.

De heer Segers had nog een vraag over fasering, handhaving en lokaal maatwerk. De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met de betrokken gemeente. Er zijn natuurlijk gemeenten – ik heb er veel gesproken, omdat ze hun plannen hebben ingediend – die zeggen: we nemen het op of, bij één van die acht, we nemen het niet op, maar we hebben er ook helemaal geen last van. Dan hoef ik ook niet te zeggen: hoewel het bij u niet voorkomt dat u het ingezetenencriterium moet handhaven, wil ik toch dat u handhaaft. Dat vind ik een beetje onzin. We hebben het vaak over Amsterdam. Ik heb met Amsterdam een afspraak gemaakt. Ik heb altijd gevonden dat Amsterdam wel een goed verhaal had. Men gaf prioriteit aan het sluiten van coffeeshops. Dat doen ze ook. Het aantal neemt af. Als dat punt is afgerond, zullen we met Amsterdam verder spreken over de uitvoering van het I-criterium. Ik denk, ik hoop het althans, dat ik daarmee de vraag van de heer Segers voldoende heb beantwoord. Ik zal erbovenop blijven zitten.

Ik dank de heer Van der Saaij, pardon Van der Staaij, voor zijn wijze woorden. Het is volstrekt onterecht dat ik die t inslikte, maar dat weet hij zelf ook wel. Ik had vierkant op zijn steun gerekend, maar het viel me een beetje tegen. Er kan nog wel iets zitten tussen «het is het niet helemaal» en «het is het helemaal niet». Ik had wel het gevoel dat hij zei: uiteindelijk steun ik je wel. Dat had ik als eerste zin vierkant van de heer Van der Staaij verwacht, maar ik ken hem en vind dat hij het recht heeft om zijn betoog op te bouwen. Ik reken dus wel op zijn steun. Het gaat om de richting die we kiezen. We moeten realistisch zijn. Zoals ik altijd zeg: ik ben geen tegenstander van het gedoogbeleid. Ik ben echter wel een tegenstander van de manier waarop het is gelopen. Daarom maak ik me er ook vierkant hard voor. De situatie voor de jongeren en de situatie waar burgemeesters mee zitten, geven aanleiding om hierin hard op te treden.

De heer Segers vroeg of ik over het ingezetenencriterium heb gesproken met Nijmegen. Ik heb vele malen met de burgemeester van Nijmegen gesproken, soms ook over het ingezetenencriterium. Ook eind oktober heb ik met de burgemeester van Nijmegen gesproken. In dat gesprek heeft hij aangegeven, het ingezetenencriterium te zullen opnemen in het coffeeshopbeleid. Ik heb het coffeeshopbeleid van de gemeente inmiddels ontvangen. Het ingezetenencriterium is opgenomen in het lokale beleid.

Ik kom op de overlast en de straathandel.

De voorzitter: De heer Bontes heeft eerst nog een interruptie op het vorige punt.

De heer Bontes (Bontes): Ik hoor de Minister zeggen dat hij niet tegen het gedoogbeleid is, maar wel problemen heeft met de manier waarop het gelopen is. Die zin begrijp ik niet, want die twee dingen staan diametraal tegenover elkaar. Kan hij dat toelichten?

Minister Opstelten: Dit is het punt waarop ik ook ben geciteerd door naar ik meen mevrouw Helder. Ik heb een keer gezegd: het is gewoon uit de hand gelopen. Kijk naar de verschillende coffeeshops. Bent u weleens in Terneuzen geweest in de tijd dat die grote coffeeshop daar was? Ik vond dat een totaal uit de hand gelopen situatie, in alle opzichten: er was te weinig toezicht op wat er in de coffeeshop gebeurde, er was overlast en er was georganiseerde criminaliteit. Dat hebben we opgepakt. Ik ben verantwoordelijk voor hoe we er nu voor staan. Zo zit ik erin. Het is dus niet een uitdelen van allerlei straffen aan voorgangers. Dat is het totaal niet. In een andere hoedanigheid heb ik ook heel veel gedaan. Ik heb heel veel coffeeshops gesloten. Ik vond dat in die functie een prettige bezigheid.

De heer Bontes (Bontes): Wat moet het dan worden? Moeten uiteindelijk alle coffeeshops dicht?

Minister Opstelten: Nee.

De heer Bontes (Bontes): Of een tussenvorm? Wat is nu de redenatie?

Minister Opstelten: Ze moeten niet allemaal dicht. Dat is niet realistisch. Ik heb gezegd dat we het moeten terugdringen, het beheersbaar moeten maken. Ik vond het besluit van de toenmalige burgemeesters van Roosendaal en Bergen op Zoom moedig. Zij gaven aan dat het totaal uit de hand gelopen was en dat zij het niet meer konden beheersen. Ze hebben het toen heel goed voorbereid en daarbij ook veel hulp gekregen en hulp ingeroepen, wat hun verdienste is. Uiteindelijk is dat beleid succesvol geweest. Zo moet je ernaar kijken. Onze burgemeesters, die kwalitatief goede bestuurders zijn, zijn in staat om daarin hun eigen afwegingen te maken. Wij moeten hen daarin ondersteunen, waar dat nodig is. Dat is mijn taak. Daarom geldt die uitgestoken hand.

De heer Segers vroeg of er voldoende capaciteit is om de softdrugsproblematiek aan te pakken. Hij vroeg ook hoeveel capaciteit er wordt ingezet. Ik vertrouw volledig op het lokale maatwerk van het lokale gezag over de ingezetenen. Daar worden de keuzes gemaakt. Daar hebben we voor gekozen. Zij maken de afwegingen betreffende het zo efficiënt mogelijk inzetten van de beschikbare capaciteit. Ik heb geen signalen, echt van niemand, dat de handhaving niet kan worden vormgegeven binnen de bestaande capaciteit. Tot slot wordt de capaciteitsinzet niet geoormerkt aan de hand van individuele criminaliteitsvormen. Gelukkig niet, want dan zou de situatie ernstig zijn qua flexibiliteit en daadkracht. Dat zou ook niet reëel zijn. We doen wat nodig is en blijven dat doen.

Mevrouw Helder vroeg of de capaciteit die bij aanvang van het beleid is bepaald, nog steeds geldt. Dat is dat verhaal over Limburg. Ik zeg het even uit mijn hoofd. Volgens mij is er toen een inzet van KMar en politie geweest ten koste van andere. Dat was ook een uitgestoken hand. We hebben die belofte toen ook waargemaakt, gestand gedaan. Op een gegeven moment bleek die inzet niet meer nodig te zijn. Ik zal ernaar blijven kijken, nu met de Nationale Politie, met alle voordelen van dien. De Joint Investigation Teams onttrekken zich aan de werkelijkheid van het lokale gezag. Dan heb je het over het echt zware werk. Daarnaast moet men regionaal eigen afwegingen maken. We kunnen bijspringen waar dat nodig is. Dat zullen we ook doen.

Een aantal leden heeft gesproken over het afstandscriterium. Gevraagd is waarom twintig gemeenten geen afstandscriterium hanteren en wat ik daaraan ga doen. Het voor scholieren verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops is lokaal maatwerk. Dat hebben we afgesproken. Dit borduurt voort op het destijds gesloten akkoord met de VNG. Waar nodig kunnen gemeenten maatregelen treffen, waaronder het hanteren van een afstandscriterium. Gemeenten zijn niet verplicht om een afstandscriterium op te nemen in het lokale coffeeshopbeleid. Evenmin zijn zij verplicht om aanvullende maatregelen te nemen. Ik zie dan ook geen aanleiding om gemeenten hierop aan te spreken. Ik agendeer dit soort punten wel in mijn periodieke overleg met de VNG.

De overige punten liggen helemaal op het terrein van de Staatssecretaris.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik heb nog een vraag over het afstandscriterium. Is het niet zo dat de Minister met de laatste feiten in de hand opnieuw met de gemeenten zou kunnen spreken over het belang ervan? Wil de Minister, op verzoek van het CDA, ook eens in gesprek gaan met Moedige Moeders, die echt hun best doen om aan te geven wat er feitelijk met hun kinderen aan de hand is? De Minister spreekt met veel mensen. Hen mag hij dan ook ontvangen.

Minister Opstelten: Op beide punten wil ik graag ja zeggen. Ik zal het agenderen in het overleg met de VNG. Het is echter een eigen afweging, een eigen keuze van de gemeente. Daar hebben we voor gekozen. Ik zal het daar echter zeker agenderen en ik zal het stimuleren. Ook dat andere zal ik graag doen. Dat is een prima punt. Ik zeg dat toe.

Mevrouw Helder (PVV): Ik zie dat de Minister klaar is met zijn deel van de beantwoording van de vragen. Volgens mij is één vraag van de PVV nog onbeantwoord gebleven, namelijk de vraag over de drugsautoriteit: gaat de Minister de aanbeveling daarover van de commissie-Van de Donk overnemen?

Minister Opstelten: Ik zie niet direct een aanleiding om een drugsautoriteit aan te wijzen. Ik wil nog eens goed bekijken wat de commissie-Van de Donk er precies mee heeft bedoeld. In de commissie is het beleid immers iets anders gelopen dan we dachten. Ik zeg wel toe dat ik dit punt meeneem, dat ik er met de Staatssecretaris en een aantal anderen over zal spreken en dat ik de Kamer daarover zal informeren. Gun ons daarvoor echter wel even de tijd, want dit AO zal het nodige nawerk geven. U zult vast vragen wanneer u zult worden geïnformeerd. Ik wil niet allerlei brieven sturen maar één totaalbrief. Dat is prettig voor u, en trouwens ook voor ons.

Mevrouw Helder (PVV): Dank aan de Minister voor zijn toezegging om ernaar te kijken en het in de brief op te nemen. Ik verzoek de Minister dan nog wel om er door een positieve bril – laat ik ook eens een beeldspraak erin gooien, in plaats van die uitgestoken hand – naar te kijken. Immers, zoals de commissie-Van de Donk ook zei, de drugsautoriteit moet voorkomen dat ook in de toekomst weer sprake zal zijn van gebrekkig onderhoud van het beleid en verwaarlozing van het beleidsterrein. De Minister zei: we blijven het keihard aanpakken. Dat zou daar uitstekend binnen passen. Ik verwacht dus een positieve blik.

Minister Opstelten: Ik zit er open in, maar ik wil er wel even goed over nadenken.

De heer Van der Steur (VVD): Omdat ik over drie minuten geacht wordt namens de Tweede Kamer een Britse parlementaire delegatie te ontvangen, maak ik van deze gelegenheid gebruik om de Minister te complimenteren met zijn rolvastheid in dit debat. Ik heb gevraagd naar een kwaliteitsvisie van de Minister op de coffeeshops. De problemen worden in veel gevallen veroorzaakt door het gebrek aan kwaliteit van coffeeshops, waardoor mensen in coffeeshops terecht kunnen komen die daar niet thuishoren, zoals minderjarigen. Deelt de Minister die zorg? Zo ja, is hij bereid die zorg te bespreken met de burgemeesters, en dan met name degenen die het manifest hebben ondertekend?

Minister Opstelten: Ik denk dat ik geen onderscheid maak tussen de burgemeesters die het manifest hebben ondertekend en anderen. Ze zijn mij allen even lief, wat hoop ik geheel wederkerig is. Zo niet, dan ontstaat dat misschien na het overleg. Ik deel overigens die zorg, dus wij zullen daarover spreken.

De heer Van der Steur (VVD): Dank voor het antwoord. Het spijt me dat ik niet langer kan blijven.

De voorzitter: U had dit in het begin van dit overleg al gezegd en ik wens u succes.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Aangezien de Minister blijkbaar klaar is met antwoorden moet ik constateren dat ik nog geen begin van een antwoord heb gehoord op mijn vraag waar de beloofde ruimte zit voor het lokale maatwerk, zoals opgenomen in het regeerakkoord.

Minister Opstelten: Er is veel ruimte voor lokaal maatwerk, maar niet als dat niet kan, als het niet past in ons beleid en/of onze verdragsrechtelijke verplichtingen. Dat is een gegeven dat het lokaal bestuur moet respecteren, moet begrijpen en gewoon moet doen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dat vind ik geen antwoord. De aanwijzing van het OM als het gaat om het I-criterium is ook gewoon uitgevoerd. De lokale ruimte kun je heel simpel invullen door de Opiumwet aan te passen en op dezelfde wijze als waarop wij de voordeur gedogen, ook de achterdeur te gedogen. Dan blijft het strafbaar en dan loopt het niet spaak met internationale verdragen, maar wordt het niet vervolgd. Waarom kijkt de Minister niet naar een dergelijke oplossing, zodat het gerommel aan de achterdeur eindelijk ten einde komt?

Minister Opstelten: Het betoog van mevrouw Berndsen klopt niet, want het kan niet. Zij geeft allerlei mogelijkheden aan die juridisch geen hout snijden, want die deugen niet. Dat heb ik in mijn brief aangegeven, waarnaar ik verwijs. Er komt denk ik nog een prachtige validatie van de Radboud Universiteit.

In onze staatsrechtelijke verhoudingen hebben we nu eenmaal verschillende verantwoordelijkheden, waarin het lokaal bestuur de vrijheid krijgt, ook binnen het regeerakkoord, om dat in te vullen binnen de bestaande wet- en regelgeving. Op basis van het regeerakkoord heeft het OM keurig een aanwijzing gegeven. Dat zijn de spelregels, waarbinnen wij al jaren werken, ook op allerlei andere terreinen. Hier is dat niet anders.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. En aangezien de regering met één mond spreekt, heb ik natuurlijk ook uitgekeken naar dit debat.

Het cannabisbeleid raakt direct aan het aspect van de gezondheidszorg. Sinds midden jaren zeventig is het cannabisbeleid samen te vatten als een gedoogbeleid waarin het bestaan van coffeeshops is toegestaan en waarin we twee doelen willen bereiken: voorkomen dat mensen die cannabis willen kopen te snel geconfronteerd worden met het feit dat er meer riskante middelen worden aangeboden en voorkomen dat cannabisgebruikers hun spullen op straat moeten halen. Ze moeten in een vertrouwde omgeving cannabis kunnen kopen. Doel is de bescherming van de volksgezondheid.

In 2009 is een evaluatie van het drugsbeleid door het Trimbos-instituut en het WODC uitgevoerd. Daaruit blijkt «door de oogharen» dat dat beleid wel heeft gewerkt. Qua volksgezondheid doet Nederland het goed ten opzichte van andere landen. Het aantal problematische drugsgebruikers is laag, evenals het aantal gevallen van drugsgerelateerde ziektes en sterfte. Het cannabisgebruik door jongeren ligt boven het Europese gemiddelde. Tegelijkertijd zien we ook dat het percentage scholieren van 12 tot 16 jaar dat wel eens cannabis heeft geprobeerd, in de periode 2003 tot 2011 daalt van 16,5% naar 13,8%. Als je in de gaten houdt of het gedoogbeleid een beetje loopt, kun je vanuit de volksgezondheidsoptiek zeggen dat het beleid werkt en een voorbeeld is voor andere landen. Het aantal hulpvragen bij de verslavingszorg voor cannabisgebruikers heeft een aantal jaren een toename laten zien, maar is in 2012 voor het eerst weer gedaald. We moeten het nog goed uitzoeken, maar een van de verklaringen lijkt te zijn dat er in de afgelopen jaren een stijging van het THC-gehalte is geweest, wat kan leiden tot meer gezondheidsproblemen. Ik kom daar nog op terug.

De laatste tijd leken we volgens de media een beetje naar de rest van de wereld te kijken. Volgde iedereen een andere koers en bleef Nederland een beetje achter? Je zou het ook anders kunnen bekijken: het Nederlandse beleid staat en geeft redelijke resultaten. Andere landen raken misschien meer geïnteresseerd in de vraag hoe Nederland het doet, wat natuurlijk niet automatisch de vraag hoeft op te roepen of we ons beleid moeten veranderen. Het is juist erg belangrijk om het evenwicht tussen gedogen en voorkomen van schadelijke effecten in de gaten te houden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): De Staatssecretaris zegt net dat de hulpvraag toeneemt. Toen kwam er een ongeteste hypothese achteraan: dat komt omdat het THC-gehalte is gestegen. Er zijn een heleboel redenen te bedenken waarom een hulpvraag stijgt. Volgt zijn hypothese uit enig onderzoek, of is het een tijdelijke hypothese?

Staatssecretaris Van Rijn: In 2012 heeft het Trimbos-instituut een onderzoek uitgebracht waarin, onder verwijzing naar verschillende onderzoeken, is aangegeven dat schade aan de gezondheid in samenhang met cannabisgebruik met een aantal factoren heeft te maken: toenemende hoeveelheid, frequentie van de inname en duur van de blootstelling. Je kunt het nog niet allemaal met cijfertjes onderbouwen, maar het is wel aannemelijk dat sprake is van een dosis-effectrelatie, zoals die ook bij anders drugs en genotsmiddelen wordt geconstateerd. Hoe meer THC je gebruikt, des te groter de kans op gezondheidseffecten of ongewenste effecten.

Ik neem dat punt van de 15% meteen even mee. Sinds 2008 is het THC-gehalte gedaald. In 2004 was dat gemiddeld 20,4%, in 2008 16,4%, in 2012 15,5% en in 2013 zelfs 13,5%. Die daling van het THC-gehalte juich ik uit volksgezondheidsoogpunt toe. Ik denk dat we daarbij het zorgvuldigheidsprincipe moeten volgen: het valt toe te juichen als je bij gebruik zo min mogelijk schadelijke stoffen binnenkrijgt. Ik zie daarom niet in dat dat percentage van 15, hoewel moeilijk wetenschappelijk te onderbouwen, niet zou aansluiten bij de dalende praktijk die we nu zien, en bij het huidige gemiddelde verbruik en gemiddelde verkoop. Het lijkt mij goed om dat te verankeren, om te voorkomen dat we weer teruggaan naar een situatie waarin het THC-gehalte voortdurend stijgt. Met de daling die we nu zien is misschien al geanticipeerd op de aanstaande wet- en regelgeving. Om die reden vind ik die 15% zo gek nog niet.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Ik twijfel even welke van de twee richtingen ik op moet gaan. De Staatssecretaris zegt dat het THC-gehalte is gedaald van 20,4% naar 13,5%, terwijl de hulpvraag toeneemt, omdat het schadelijker is. Dat kan niet helemaal kloppen.

Staatssecretaris Van Rijn: Wat ik heb gezegd is dat het aantal hulpvragen bij de verslavingszorg voor cannabisgebruikers gedurende een aantal jaren steeg en sinds 2012 weer is gedaald. Het THC-gehalte steeg gedurende een aantal jaren, terwijl het de laatste jaren juist weer daalt. Ik ben geen wetenschapper, dus ik kan niet kijken hoe dat zit, maar ik constateer wel dat een mogelijk effect van een hoog THC-gehalte kan zijn dat er meer hulpvragen komen. Dat kan ik overigens niet bewijzen. Maar vanuit zorgvuldigheids- en gezondheidszorgoverwegingen zeg ik: als we kunnen verankeren dat het THC-gehalte daalt, is dat een goede zaak.

Hoe kijk ik aan tegen het drugsbeleid, ook in de tijd gezien? Ik denk dat het signaal van de burgemeesters daarmee te maken heeft. Aan de ene kant kunnen we tevreden zijn met de verworvenheden van het Nederlandse gedoogbeleid, ook in internationaal perspectief, terwijl we er aan de andere kant wel tegen moeten waken dat een ander gepaard gaat met toenemende criminaliteit. Ik neem het signaal van de burgemeesters op dat punt heel serieus. Natuurlijk kan dat een discussie opleveren over de vraag hoe je tegen regulering moet aankijken. Maar vooral moeten we bekijken hoe we de voordelen van het gedoogbeleid, dat we een beetje moeten koesteren, kunnen handhaven zonder dat dat uit de hand loopt richting een toenemende criminaliteit. Nogmaals, om die reden moet de zorg van de burgemeesters serieus worden genomen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat met name de Minister van Veiligheid en Justitie met de burgemeesters in overleg is over de vraag hoe het punt van de overlast kan worden aangepakt. Zelf ben ik heel terughoudend om op een andere manier naar het huidige gedoogbeleid te kijken. Waarom? Als je anders reguleert, zou dat dan helpen? Dat is niet wetenschappelijk aangetoond. Het levert wel het gevaar van een sterkere aanzuigende werking op, wat ik vanuit volksgezondheidsoogpunt niet zou toejuichen. Tegelijkertijd moet de vraag worden gesteld of het verdragsrechtelijk kan. De Minister heeft aangegeven dat dat verder gevalideerd wordt. Als we de verworvenheden van het Nederlandse gedoogbeleid weten te handhaven en tegelijkertijd meer aandacht hebben voor de overlast die dat met zich mee kan brengen, dan is dat de beste koers. Ik denk niet dat we moeten overwegen het gedoogbeleid as such te veranderen – los van de vraag of dat verdragsrechtelijk kan – omdat het nadeel bestaat dat daarmee de aanzuigende werking wordt versterkt.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik snap dit niet zo goed. We hebben een goed praktijkvoorbeeld: de medicinale wiet. Daar wordt heel goed gecontroleerd op de stoffen die erin zitten, de hoeveelheid stoffen, de schadelijkheid enzovoorts. Daar kan het wel, maar het kan niet voor de cannabis. Gebruikers worden gedwongen te onderhandelen met criminelen. Gebruikers willen dat het open en legaal wordt, waardoor meer kan worden gecontroleerd op de aanwezige stoffen in wiet. Zeker vanuit volksgezondheidsoogpunt snap ik de uitspraak van deze Staatssecretaris niet. Willen we geen betere controle op de stoffen die in het spul zitten?

Staatssecretaris Van Rijn: Er zit natuurlijk wel verschil in de vraag of je het drugbeleid wilt verruimen of anders wilt regelen, terwijl je zegt dat we dat niet moeten doen om het gedoogbeleid zo zuiver mogelijk te houden, en het feit dat het ook een medicinale toepassing heeft, waarmee je ervoor wilt zorgen dat patiënten zo goed mogelijke spullen kunnen kopen, om het maar even simpel te zeggen. Dat zijn twee ongelijke grootheden. Je moet niet verruimen, omdat dat een aantal nadelen voor de volksgezondheid in algemene zin heeft, terwijl als je het wilt toepassen voor medicinale wiet sprake moet zijn van een zo zuiver mogelijke benadering. Dat zijn echt twee verschillende zaken.

Mevrouw Kooiman (SP): De Staatssecretaris heeft het telkens over verruimen, maar dat is de discussie niet. Je verruimt het niet als je de achterdeur reguleert, je houdt in principe hetzelfde aantal coffeeshops en hetzelfde aantal gebruikers. Maar je hebt wel wat meer zicht. Vervuilde komkommers of paardenvlees in gehakt, groot in het nieuws, willen we allemaal wel weten, maar we controleren niet of er schadelijke stoffen in wiet zouden kunnen zitten. Het laatste is niet in het belang van de volksgezondheid. Ik snap dit echt niet.

Staatssecretaris Van Rijn: Dan kom je toch terug op de cijfers die we al hebben gewisseld. Je veronderstelt dan dat het wat meer reguleren van die teelt ertoe leidt dat er zo veel minder wordt geteeld op een andere manier dat het totaal een bijdrage aan de volksgezondheid levert. Dat is een boute veronderstelling. Het lijkt me beter om ervoor te zorgen dat de controle op spullen voor mensen die het moeten gebruiken heel erg goed is. Je moet geen signalen richting een verruiming geven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik wil hier toch nog even op doorgaan. Het verbaast mij namelijk om uit de mond van de Staatssecretaris van Volksgezondheid vooral woorden te horen over toenemende criminaliteit, terwijl het met name gaat om de kwaliteit van de cannabis, door het vergroten van het toezicht daarop. Ik noem het gegeven dat je een bijsluiter kunt bijvoegen, omdat je weet waar het vandaan komt, zodat de consument kan zien wat erin zit. Dat is toch pure gezondheidswinst? En dat kan toch alleen maar als de markt gereguleerd is en wanneer de aanvoer bekend is? Coffeeshophouders hebben er alle belang bij dat ze aanvoer krijgen vanuit het niet-criminele circuit. Dus zullen ze altijd kiezen voor cannabis die onder toezicht is geteeld.

Staatssecretaris Van Rijn: Die redenering kan tot merkwaardige conclusies leiden. Het betekent namelijk dat alles wat verboden is, waarmee we moeten uitkijken, maar moet worden gereguleerd. Dat is natuurlijk ook een beetje gek. Dat betekent namelijk dat we dat op alle soorten drugs moeten gaan toepassen, terwijl we daarbij wel wat bedenkingen hebben. Vanuit de volksgezondheid geredeneerd ben je bij handhaving van het huidige gedoogbeleid beter in staat om te vermijden dat men daaraan begint, door ervoor te zorgen dat daar een zekere rem op zit. Waar je het moet reguleren, namelijk bij gebruik door patiënten, moet het juist wel goed geregeld zijn. Anders zou je alle drugs, dus ook harddrugs, op kwaliteit moeten gaan controleren om te zorgen dat het beter gebruikt wordt. Dat lijkt mij toch een merkwaardige redenering.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): In het verleden gebeurde dat. De Staatssecretaris heeft in het verleden vragen gehad om dat weer te gaan doen, na een aantal dodelijke incidenten.

Maar daar hebben we het nu niet over. We hebben het hier over de regulering van de cannabisteelt. Dan kan de Staatssecretaris toch niet met droge ogen blijven beweren: als we het een beetje gedogen aan de voordeur doen we onze ogen dicht voor wat er aan de achterdeur binnenkomt, juist vanuit volksgezondheidsoogpunt? Ik vind het daarom erg jammer dat de discussie hier zo gedomineerd wordt door de criminaliteitsbestrijding, in plaats van dat we weer teruggaan naar waar we ooit begonnen zijn, namelijk de volksgezondheid. Ik vind het buitengewoon spijtig dat deze Staatssecretaris daar onvoldoende op ingaat. Ik had meer van hem verwacht.

Staatssecretaris Van Rijn: Het spijt me dat ik niet aan alle verwachtingen kan voldoen. Andere landen tonen in toenemende mate belangstelling voor ons huidige gedoogbeleid. Er is dus geen aanleiding om het drugsbeleid verder te verruimen, maar juist wel om de negatieve aspecten van het cannabisgebruik te voorkomen. Voor de volksgezondheid lijkt me dat een betere aanpak.

Er is een aantal vragen gesteld over het THC-gehalte, waarop ik al ben ingegaan. Ik wees op de daling van het THC-gehalte. Wanneer zou je de voorstellen op dit punt kunnen invoeren? Het voorstel ligt hier, en er is een aantal nadere vragen over gesteld, waarop ik zo snel mogelijk antwoord heb gegeven. Het is nu aan de Kamer om een en ander zo snel mogelijk te behandelen, zodat invoering mogelijk wordt. Ik hoop dat dat per 1 juli kan, maar als dat niet anders kan, wordt het 1 januari 2015.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of het stellen van grenzen aan het THC-gehalte geen verkapte manier is om coffeeshops te verbieden. Nee. Deze maatregel is erop gericht om een veilig gebruik van cannabis te bevorderen, wat aansluit bij de huidige praktijk en de verkoopcijfers.

Mevrouw Kooiman mist in de brief een passage over het volksgezondheidbeleid. Wat doen we om gezondheidsschade van cannabisgebruik te voorkomen? De leeftijdsgrens van 18 jaar is al aan de orde geweest. Hierop wordt regelmatig gecontroleerd. Uit onderzoek blijkt dat coffeeshops zich hieraan in de regel goed houden. Wat cynisch: ze houden zich er beter aan dan de verkopers van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar. Dat is dus een compliment voor de coffeeshopsector. De uitvoering van de verslavingspreventie is in hoofdzaak de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Maar ik financier partijen om ervoor te zorgen dat allerlei vernieuwingen op het gebied van preventie, zorg en onderzoek plaatsvinden. Een paar voorbeelden: via het Centrum Gezond Leven van het RIVM is een handreiking drugs voor gemeenten beschikbaar, waarmee gemeenten instrumenten krijgen aangereikt om lokale problemen te voorkomen of aan te pakken. We hebben het programma «De Gezonde School en genotmiddelen», waarin voorlichting over tabak, alcohol en cannabis gegeven wordt. Met dat programma wordt 70% van de vo-scholen bereikt. Zoals ik de Kamer in april 2013 heb bericht, is dit programma geëvalueerd, en wordt gewerkt aan een herziening voor het komende schooljaar. Tot het verbeteren van het aanbod behoort ook het met voorrang werken aan nieuwe voorlichting over cannabis voor vo-leerlingen. Via het Trimbos-instituut faciliteren we de ontwikkeling van interventies om cannabisgebruik te voorkomen. Het Trimbos-instituut heeft ook onderzoek gedaan naar het THC- en CBD-gehalte in cannabis. De uitkomsten daarvan kunnen bij de voorlichting worden gebruikt. Ten slotte noem ik het programma «Veilige en gezonde horeca en evenementen», dat in april van start zal gaan. Dat wordt uitgevoerd door het Trimbos-instituut, in samenwerking met een groot aantal andere instituten. Hiermee heb ik willen aantonen dat we aan verantwoord gebruik, maar ook aan het voorkomen van schade van cannabisgebruik het nodige doen. Dat is een belangrijke aanvulling op het gedoogbeleid.

Mevrouw Rebel heeft een mooi voorbeeld in Haarlem genoemd, waar een coffeeshop een eigen kwaliteitskeurmerk heeft gemaakt. Ik vind dat belangrijk, want daaruit blijkt dat de sector zelf nadenkt over de kwaliteitseisen van cannabis. We hebben ons verstaan met Haarlem om te zien of dat nog verder kan worden uitgerold. Een mooi initiatief van de sector zelf, dat ik meer dan toejuich.

Mevrouw Rebel stelde een aantal vragen over de medicinale kant van de zaak. Sinds 2003 is dat op recept verkrijgbaar. De verkrijgbaarheid is daarmee vergelijkbaar met reguliere receptplichtige geneesmiddelen. Er is geen sprake van afgiftepunten. Destijds ging het om twee beschikbare varianten. Het aantal patiënten bleef in het begin beperkt. Er waren in die tijd nogal wat klachten van patiënten over de beschikbare varianten en over de hoge prijzen. In 2005/2006 is geëvalueerd, op grond waarvan is besloten het beleid door te zetten. Er zijn ook enkele enquêtes naar de klanttevredenheid uitgevoerd, en sindsdien is er veel veranderd. Het gebruik van medicinale cannabis is gestegen van 350 à 500 patiënten tot 1.000 à 1.500 patiënten. Het gebruik steeg van 60 kilo in 2005 naar ruim 200 kilo in 2013. In 2007 is er een derde, en in 2010 een vierde soort op de markt gebracht, op basis van de ervaringen en wensen van patiënten. Er wordt nu gewerkt aan een vijfde variant, die hopelijk dit jaar beschikbaar komt.

Mevrouw Rebel vroeg over welke patiënten we het hebben. Patiënten met diverse aandoeningen hebben baat bij medicinale cannabis: MS-patiënten en patiënten met spasticiteit of het syndroom van Gilles de la Tourette, en verder noem ik de palliatieve behandeling van kankerpatiënten, onder andere tegen misselijkheid en braken. Er is dus een brede patiëntenpopulatie die wordt geïnformeerd, ook via de websites. Verder zijn er brochures en nemen patiënten, artsen en apothekers telefonisch contact op met het Bureau voor Medicinale Cannabis. De omzetstijging tot 200 kilo heeft ertoe geleid dat de prijs is verlaagd tot gelijk aan of onder de prijs van cannabis die beschikbaar is in de coffeeshops. De acceptatie van medicinale cannabis onder artsen is toegenomen, evenals de patiënttevredenheid. Bij genoemd bureau komen zelden klachten binnen, twee tot drie per jaar. In 2007 zijn klanttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd. Ook in andere landen wordt medicinale cannabis geleverd, waarbij ik denk aan Italië, Finland, Duitsland en Canada. We zullen in de gaten blijven houden voor welke patiëntengroepen dit toepasbaar is. Net als bij normale medicijnen is de toepassing per persoon verschillend. Maar door de grote variatie en de redelijke prijzen hebben we in Nederland een goed stelsel van medicinale cannabis.

Ik kom aan mijn laatste punt, de vraag van de heer Van der Staaij. Hoe zit het met gebruik onder jongeren? Het percentage scholieren van 12 tot 16 jaar dat wel eens cannabis heeft geprobeerd is gedaald van 16,5 naar 13,8. Ik meen dat mevrouw Van Toorenburg er nog op wees dat veel jongeren cannabis kunnen kopen. Dat zijn we nagegaan: het is een onderzoek van de GGD Midden-Nederland, waarin niet helemaal duidelijk is wie de cannabis heeft gekocht. Het kan door ouderen gekocht zijn, waarna het aan jongeren is gegeven. Dat neemt niet weg dat dit een duidelijk signaal is dat we hier scherp op moeten blijven letten. Nogmaals, bij de inspanningen die de coffeeshops zelf ondernemen wordt daar in de regel al scherp op gelet. Waar het kan, zullen we dat nog verder versterken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Als de Staatssecretaris twijfelt aan de juistheid van de gegevens, dan is het misschien goed om onderzoek te doen in de jeugdinrichtingen. Het is alom bekend dat daar bekend is dat het het eenvoudigst is om die spullen te kopen in de Nederlandse coffeeshops.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar heb ik geen aanvullend onderzoek voor nodig. Het is inderdaad een bekend feit dat daar het gebruik hoger ligt. We zijn in overleg met de jeugdsector om ervoor te zorgen dat daar strenger op wordt gelet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Het is mij opgevallen dat die kinderen mij altijd vertelden hoe makkelijk het is om het te kopen in een coffeeshop. Dat baart mij zorgen.

Staatssecretaris Van Rijn: Eens.

De voorzitter: De tweede termijn zal op een later tijdstip worden ingepland. De volgende toezeggingen zijn gedaan.

  • De Minister stuurt een brief naar de Kamer over de werkvoorraad en de capaciteit bij de politie. Hij zal dat doen naar aanleiding van gesprekken met onder anderen de regioburgemeesters van Limburg en het OM.

  • De Minister kijkt naar de aanbeveling om een drugsautoriteit in te stellen, gedaan door de commissie-Van de Donk. Hij informeert de Kamer hierover per brief.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): En de Minister heeft de toezegging gedaan dat het WODC een onderzoek zal doen naar de export van cannabis. Wanneer wil de Minister dat laten doen?

Minister Opstelten: Nogmaals, ik vind het zelf niet nodig, maar ik wil geen twijfel laten bestaan over de validatie. Ik zal dat meteen inzetten.

De voorzitter: Fijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): En de Minister had ook nog toegezegd, in gesprek te zullen gaan met Moedige Moeders. Verder zal hij het feit dat de jeugd zo veel gebruikt, aan de orde stellen bij de VNG.

De voorzitter: Beide punten kloppen, zodat we hiermee de toezeggingen kloppend hebben gemaakt.

Sluiting 19.00 uur.

Naar boven