24 077 Drugbeleid

Nr. 286 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2012

Met deze brief wil ik uw kamer – voorafgaand aan het van start gaan van de handhaving van het aangescherpte gedoogbeleid per 1 mei 2012 – nader informeren over een aantal actuele zaken in dit kader.

1. Kort geding

Vandaag, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van 19 eisers om de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie om het ingezetenencriterium buiten werking te stellen, afgewezen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de Aanwijzing en het daaraan ten grondslag liggende beleid rechtmatig is. Voor de inhoud van het vonnis (zaak 416009/KG ZA 12–326) verwijs ik kortheidshalve naar www.rechtspraak.nl.

2. Verzoek advies College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij op 24 november 2011 verzocht het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om advies te vragen inzake de «privacyaspecten die verbonden zijn aan de invoering van de zogenaamde wietpas».

Op 18 april 2012 heeft het CBP hierover advies uitgebracht (zie bijlage)1. Het CBP adviseert in de toelichting op de Aanwijzing Opiumwet op passende wijze aandacht te schenken aan de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van de controleerbare ledenlijst. Het advies heeft geen consequenties voor het van start gaan met de handhaving per 1 mei 2012.

Het CBP stelt in zijn advies dat de stelling in mijn brief aan het College dat coffeeshops besloten clubs worden met het oog op het beheersbaar maken van coffeeshops, niet voldoende onderbouwt dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer (ten gevolge van de beoogde gegevensverwerking) noodzakelijk is in het belang van de in artikel 8 EVRM genoemde doelen. Daarnaast blijkt volgens het CBP niet dat is beoordeeld of de door de Aanwijzing Opiumwet voorgeschreven verwerking van persoonsgegevens voldoet aan het proportionaliteitsvereiste- en subsidiariteitsbeginsel.

Voorts merkt het CBP op dat de gegevensverwerking van de controleerbare ledenlijst zoals thans is voorgeschreven, is vrijgesteld op grond van artikel 40 van het Vrijstellingsbesluit Wbp. De coffeeshophouders hoeven in beginsel dus niet te melden indien de verwerking enkel de in de Aanwijzing vermelde gegevens bevat. Het College noemt in dit verband: naam, geboortedatum, postcode of woonplaats, aanvangsdatum van het lidmaatschap en eventueel een vervaldatum van het lidmaatschap. Aanvullende registratie van persoonsgegevens door de coffeeshophouder zijn niet meegenomen in het advies van het CBP.

Ten slotte vraagt het CBP aandacht voor de context waarin deze gegevens worden gebruikt.

Ik ben bereid om aan het advies van het CBP inhoudelijk gevolg te geven, zij het dat ik daarvoor niet de weg volg die het CBP aangeeft. De reden daarvoor is dat de Aanwijzing Opiumwet niet gepaard gaat met een toelichting. Temeer daar uw Kamer op deze adviesaanvraag heeft aangedrongen, acht ik het passend om de gevraagde toelichting in deze brief op te nemen, waarbij ik tevens verwijs naar hetgeen ik op 1 en 28 maart 2012 tijdens het drugsdebat op hoofdlijnen met uw Kamer besprak. Overigens zal bij gelegenheid in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie een verwijzing naar deze toelichting worden opgenomen.

Toelichting «noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit controleerbare ledenlijst»

In mijn brief van 27 mei 2011 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 24 077 nr. 259) heb ik het doel van het aangescherpte coffeeshopbeleid als volgt beschreven:

«Om overlast en criminaliteit die verband houden met coffeeshops en de handel in verdovende middelen tegen te gaan, zal een einde worden gemaakt aan het huidige «open-deur-beleid» van de coffeeshops. Coffeeshops moeten kleiner en beheersbaar worden gemaakt. (...) De aantrekkingskracht van het Nederlandse drugsbeleid op gebruikers afkomstig uit het buitenland moet worden teruggedrongen. Coffeeshops worden klein en besloten en zullen zich in hun verkoop moeten gaan richten op de lokale markt. De handel in drugs is vergroot, geprofessionaliseerd en vercommercialiseerd.2 De aanpak georganiseerde (drugs)criminaliteit moet dan ook worden geïntensiveerd.»

In aanvulling hierop merk ik nog op dat het drugstoerisme een ernstig probleem is voor zowel de internationale als de nationale rechtsorde. Drugstoerisme heeft door de jaren heen geleid tot een enorme uitbreiding van de vraag naar softdrugs, in het bijzonder in grensgemeenten. Gevolg daarvan is, een met de sterk gestegen vraag overeenkomende groei in omvang en omzet van veel coffeeshops.

De sterke verwevenheid van boven- en onderwereld waar het de productie en distributie van cannabis betreft, die het laatste decennium manifest is geworden, is een rechtstreeks gevolg van de door het drugstoerisme toegenomen vraag. Op die wijze is er ook sprake van veel meer overlast, die zich manifesteert in de directe omgeving van coffeeshops en daarnaast vooral in de wijdere omgeving daarvan. Dat uit zich onder meer in verschijnselen als stromen drugsrunners en een toegenomen georganiseerde criminaliteit.

Naarmate coffeeshops groter worden, wordt de daarmee gepaard gaande overlast ook groter. Met verkleining van coffeeshops wordt de overlast en daarmee de druk op de openbare orde ook kleiner.

Coffeeshops moeten weer terug naar hetgeen in het oorspronkelijke gedoogbeleid voor ogen stond.

Met het voorgaande wordt de noodzaak dat de inmenging als gevolg van de beoogde verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is, nader onderbouwd conform het advies van het CBP.

Besloten club en maximaal leden aantal

In het kader van het hierboven omschreven doel worden coffeeshops omgevormd tot besloten clubs. Deze besloten clubs moeten klein en besloten worden en zullen zich in hun verkoop moeten gaan richten op de lokale markt. Door maximering van het aantal leden van de coffeeshop, wordt de gewenste kleinschaligheid gerealiseerd. Om dit te realiseren voorziet de aanwijzing Opiumwet sinds 1 januari 2012 onder meer in het B-criterium.

«B: een besloten club: dit houdt in dat uitsluitend toegang kan worden verleend en verkocht mag worden aan leden van de coffeeshop, waarbij bepaald is dat de coffeeshop in één kalenderjaar maximaal tweeduizend lidmaatschappen mag uitgeven en dit documenteert in de vorm van een controleerbare ledenlijst. Een coffeeshop heeft maximaal 2000 leden. Het lidmaatschap is beperkt tot één coffeeshop;»

In het kader van de handhaving van en toezicht op dit criterium is het noodzakelijk om de lidmaatschappen te documenteren in een controleerbare ledenlijst. Zoals het CBP in haar advies heeft aangegeven bevat de controleerbare ledenlijst persoonsgegevens die voor een besloten club niet ongebruikelijk zijn om te verwerken. Uitgangspunt hierbij is dat de gegevens enkel voor het doel van handhaving van en toezicht op het B-criterium worden gebruikt.

In overleg met gemeenten zijn diverse varianten doorgesproken. Zo werd de enkele verstrekking van de clubpas niet handhaafbaar geacht in verband met fraude met clubpassen. Met een lichtere variant – zoals het (enkel) verstrekken van een clubpas – kan niet hetzelfde doel worden bereikt. De controleerbare ledenlijst is de variant gebleken, waarmee enerzijds handhaving van en toezicht op het B-criterium mogelijk wordt gemaakt en anderzijds wordt aangesloten bij een gangbare wijze van verwerking van persoonsgegevens in het kader van besloten clubs. Bovendien is het de variant waarbij op zo minimaal mogelijke wijze sprake is van inmenging in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

3. Handhaving aangescherpt gedoogbeleid

In reactie op de berichten in de media over de vermeende onduidelijkheden in de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid (en in reactie op de vragen hierover van het lid Dibi (ingezonden 20 april 2012), kan ik u het volgende mededelen.

Bij brief van 20 april 2012 zijn de coffeeshopgemeenten van Limburg, Noord-Brabant en Zeeland ter verheldering geïnformeerd over de handhaving (zie bijlage)1. In de brief is onder meer het volgende gemeld:

«Het aangescherpte coffeeshopbeleid brengt geen wijziging in de bestaande verantwoordelijkheden in de handhaving. De handhaving van de gedoogcriteria is primair een taak van de burgemeester. (...) De burgemeester draagt zorg voor het realiseren van adequaat toezicht op de naleving van de gedoogcriteria. Het toezicht omvat het controleren of de gedoogcriteria die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet worden nageleefd. Hierbij kan worden gedacht aan controle van en inzage in de ledenlijst, naleving van handels- en verkoopquota etc., al dan niet in het kader van een integraal toezicht (samenwerking gemeenten, politie, belastingdienst etc.). Als vermeld in de Aanwijzing Opiumwet is de coffeeshophouder gehouden, het op de naleving van de criteria uit te oefenen toezicht te dulden en daaraan medewerking te verlenen. Het toezicht kan worden uitgeoefend door de politie. De aanwezigheid van een coffeeshop wordt namelijk gedoogd, hetgeen wil zeggen dat geldende strafbepalingen (artikel 2 en 3 van de Opiumwet) niet worden gehandhaafd, zolang aan de gestelde gedoogcriteria wordt voldaan. Indien een coffeeshop zich begeeft buiten deze criteria, dan zal er sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld, hetgeen politieambtenaren in beginsel bevoegd maakt (uit hoofde van artikel 141 strafvordering) om opsporingshandelingen te verrichten, bijvoorbeeld ter controle van de gedoogcriteria als opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. De strafrechtelijke handhaving komt pas aan de orde na de bestuurlijke handhaving.»

Gelet op het voorgaande ga ik ervan uit dat het aangescherpte coffeeshopbeleid als aangekondigd in mijn brieven aan de Tweede Kamer zonder problemen gehandhaafd kan worden. De effecten van het aangescherpte coffeeshopbeleid worden nauwgezet gevolgd.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Idem.

Naar boven