24 077 Drugbeleid

Nr. 257 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2011

Op 20 januari jl. vroeg het lid Rouvoet (CU) om een brief over activiteiten van Amerikaanse opsporingsdiensten (in het bijzonder de Drugs Enforcement Administration, hierna DEA) in Nederland. Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken informeer ik u hierover graag als volgt.

Op eerdere vragen van uw Kamer over illegale opsporingspraktijken van buitenlandse opsporingsdiensten in Nederland1 heeft de toenmalige Minister van Justitie geantwoord dat, met uitzondering van twee incidenten in 2004 en 2006, geen gevallen bekend zijn van schending van de Nederlandse soevereiniteit door buitenlandse autoriteiten. De DEA had bovendien maatregelen genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen.

Sindsdien is niet gebleken dat (door de DEA) onregelmatigheden zijn begaan op Nederlands grondgebied.

Recent is door diverse media bericht dat de DEA zonder voorafgaande rechtshulpverzoeken overgaat tot uitvoering van gecontroleerde afleveringen van verdovende middelen. Ik kan u meedelen dat dit niet juist is en licht dat toe.

In 2008 verscheen het openbare «International Narcotics Control Strategy Report (INCSR)»2, een jaarlijkse rapportage van het Amerikaanse «Department of State» aan het Congres. Daarin stond over de samenwerking met Nederland onder meer dat de Nederlandse opsporingsdiensten in het begrotingsjaar 2006 in vijf gevallen akkoord gingen met een gecontroleerde aflevering.

De term «gecontroleerde afleveringen» is ongelukkig gekozen en wekt begrijpelijkerwijs verwarring. Waar het in deze gevallen om ging, zijn postpakketten met verdovende middelen die vanuit Zuid-Amerika via de VS naar Nederland werden verstuurd.

In sommige gevallen werd een dergelijk pakket door de autoriteiten in de VS onderschept. In de situaties die in de INCSR-rapportage worden omgeschreven, stelden de VS zelf geen strafrechtelijke vervolging in naar aanleiding van de onderschepte postzending, maar droegen de Amerikaanse autoriteiten het onderschepte pakket over aan de autoriteiten van het land van eindbestemming. De afweging of er tot strafvervolging wordt overgegaan, wordt in dit soort gevallen door de VS gelaten aan – in genoemde gevallen – Nederland. Van gecontroleerde afleveringen op Nederlands grondgebied of van enige Amerikaanse opsporingshandeling in Nederland, was dan ook beslist geen sprake.

Een rechtshulpverzoek was om die reden niet noodzakelijk.

Dan resteert nog de vraag in hoeverre de Nederlandse politie informatie uitwisselt met de DEA.

Het uitwisselen van informatie door de Nederlandse politie met buitenlandse collega’s behoort tot de dagelijkse praktijk. Deze heeft een wettelijke basis in artikel 552i van het Wetboek van Strafvordering. Aan de hand van informatie van buitenlandse politiediensten kunnen in Nederland strafrechtelijke onderzoeken worden gestart of andersom. Ook afstemming met buitenlandse politiediensten in lopende onderzoeken is van belang. Door informatie te delen kan parallel onderzoek worden gedaan en kan een goede en tijdige afweging worden gemaakt in welk land de zaak uiteindelijk tot vervolging zal leiden.

In het geval van de VS wordt politiële informatie vooral gedeeld met verbindingsofficieren die in Nederland zijn gestationeerd, doorgaans op de Ambassade van de VS. Onder hen bevinden zich ook functionarissen van de DEA. Deze verbindingsofficieren voeren hun werkzaamheden uit met inachtneming van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een belangrijke beperking die daaruit voortvloeit. is dat zij zich dienen te onthouden van zelfstandige onderzoeks- en opsporingshandelingen. Uitgangspunt is en blijft immers dat opsporing op Nederlands grondgebied plaatsvindt door Nederlandse opsporingsambtenaren. Voor zover door tussenkomst van de buitenlandse verbindingsofficier gegevens worden uitgewisseld, gebeurt dat altijd in overeenstemming met de rechtshulpverdragen die gelden tussen Nederland en de andere staat. Rechtstreekse toegang tot Nederlandse politiesystemen of -bestanden heeft een buitenlandse verbindingsofficier niet.

Op basis van het voorgaande kan ik ten aanzien van de vraag van het lid Rouvoet bevestigen dat de activiteiten van Amerikaanse opsporingsdiensten in Nederland, waaronder de DEA, en uitwisseling van politiële informatie volgens de wet en geldende procedures verlopen.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XNoot
1

Tweede Kamer 2006–2007, Aanhangsel Handelingen, nr. 1037/1038 (ingezonden 28 februari 2007).

XNoot
2

http://www.state.gov/p/inl/rls/nrcrpt/2008/

Naar boven