24 077
Drugbeleid

nr. 232
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2009

De drugsproblematiek in de grensstreek heeft de volle aandacht van het kabinet. De kaders van het beleid zijn in hoofdzaak terug te vinden in enkele afspraken uit het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma. Vastgelegd is dat coffeeshops in de grensstreek worden tegengegaan, dat er geen experimenten met coffeeshops zullen komen en dat er nauw samengewerkt zal worden met buurlanden in het grensgebied. Deze afspraken geven ook richting aan het antwoord van het kabinet op onder andere de voornemens van enkele gemeenten om overlastgevende coffeeshops naar meer perifere locaties dichtbij de grens te verplaatsen, op de met enige regelmaat oplaaiende discussie over de achterdeur van de coffeeshop en uit het buitenland afkomstige opmerkingen, vragen of verzoeken ten aanzien van de meer in het oog springende elementen van het Nederlandse drugsbeleid, waaronder de coffeeshop.

Nadien hebben de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en wij het wenselijk geacht om de drugsproblematiek in de grensstreek een plaats te geven in de in 2008 aan uw Kamer toegezegde evaluatie van het drugsbeleid en de adviesaanvraag bij de Adviescommissie Drugsbeleid onder leiding van prof. dr. W. van de Donk. Het is onze bedoeling in de nieuwe integrale drugsnota, naar aanleiding van dit advies, een nationaal én internationaal toekomstbestendig drugsbeleid neer te leggen.

Tegemoetkomend aan enkele vorig najaar geuite verzoeken vanuit uw Kamer, willen wij u met deze brief nu reeds informeren over de volgende aan de drugsproblematiek in de grensstreek gerelateerde zaken:

1. De uitkomsten van de bestuurlijke top over het drugsbeleid («Wiettop») van 21 november 2008 en ons standpunt daarop1;

2. Een alternatief plan van aanpak coffeeshopproblematiek in de provincie Limburg, onder de titel «Limburg trekt z’n grens» op 12 mei jl. naar buiten gebracht;

3. De aanbevelingen uit het rapport van de professoren Fijnaut en De Ruyver over de drugsgerelateerde criminaliteit in de Euregio Maas-Rijn2;

4. Een overzicht van verschillende initiatieven gericht op de aanpak van de drugsproblematiek in de grensstreek1.

1. Uitkomsten «Wiettop»

Op 21 november 2008 heeft in Almere een door de VNG georganiseerd bestuurlijk overleg plaatsgevonden over het drugsbeleid. Dit onder de naam «Wiettop» bekend geworden overleg werd bijgewoond door 33 burgemeesters. Zij hebben zich verenigd in een uit zes punten bestaande slotverklaring.

Het kabinet steunt initiatieven die positief bijdragen aan het debat over (elementen van) het drugsbeleid van harte. De Wiettop heeft waardevolle inzichten opgeleverd in de belangenafweging die lokale overheden moeten maken waar het de coffeeshop aangaat. Het spreekt voor zich dat gemeenten binnen de kaders van de wet en algemeen, landelijk vastgesteld beleid de ruimte hebben om een eigen beleid te voeren. Veel taken kunnen immers alleen op dit bestuurlijke niveau naar behoren uitgevoerd worden. De ruimte die gemeenten hebben, veronderstelt ook de vrijheid om geen coffeeshops op het eigen grondgebied toe te staan of deze te sluiten als de lokale situatie daarom vraagt. Het besluit van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal om in het belang van de openbare orde het drugstoerisme via sluiting van alle coffeeshops tegen te gaan, is ons inziens een goed voorbeeld van lokaal maatwerk.

De in opdracht van de Minister van Justitie uitgevoerde onderzoeken naar de ontwikkelingen met betrekking tot de coffeeshops en de naleving van de zogenaamde AHOJG-criteria («Coffeeshops in Nederland 2007: aantallen coffeeshops en gemeentelijk beleid 1999–2007» en «Coffeeshops in Nederland 2007: naleving en handhaving van coffeeshopregels 2007»)2 geven een goed geaggregeerd beeld van verschillen en overeenkomsten in het beleid dat op lokaal niveau gevoerd wordt3. Wij bieden u de rapporten bij deze aan.

Hoewel in het algemeen gesteld kan worden dat zich in de afgelopen jaren op die terreinen geen opzienbarende ontwikkelingen hebben voorgedaan en de regels die voor coffeeshops gelden – mede door de serieuze handhaving – redelijk goed worden nageleefd, achten wij het geluid van handhavers dat zij moeite hebben om met name de 5 grams transactieregel en 500 grams handelsvoorraadregel adequaat te controleren zorgelijk. Dit signaal zal worden betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe drugsnota, maar is tevens van invloed op ons hiernavolgende standpunt ten aanzien van de handhaafbaarheid van enkele voorstellen voortgekomen uit de Wiettop.

De oproep van de burgemeesters om «over te gaan tot regulering en beheersing van de achterdeur (productie en handel)» via een gemonitorde pilot is identiek aan het voorstel uit 1999 dat ten grondslag heeft gelegen aan de totstandkoming van het rapport «Het pad naar de achterdeur» uit 20004. Toen is van de zijde van het kabinet uitvoerig beargumenteerd waarom uitvoering van een dergelijk experiment juridisch onmogelijk en ook politiek en praktisch onwenselijk moet worden beschouwd. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de destijds aangevoerde argumenten, aangevuld met de gegevens uit het onderzoek van het T. M. C. Asser instituut «Experimenten met het gedogen van teelt van cannabis ten behoeve van de bevoorrading van coffeeshops – Internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke aspecten» waarover uw Kamer op 8 februari 2006 geïnformeerd is5, onverkort gelden. Naar aanleiding van een bezoek van de Minister van Justitie aan Eindhoven op 7 januari jl. zijn ons geen aanvullende feiten bekend geworden over de wijze waarop een experiment in deze gemeente vorm zou moeten krijgen, die nopen tot herziening, nuancering of aanvulling van het eerder ingenomen standpunt.

Met het programma Versterking Aanpak Georganiseerde Misdaad (PVAGM)1 zet het kabinet stevig in op de bestrijding van de hennepteelt en de daaraan gepaard gaande georganiseerde misdaad. Een belangrijke ontwikkeling in dit verband achten wij het in maart genomen besluit van het Openbaar Ministerie om de eigenaar van de grootste coffeeshop in Terneuzen te vervolgen voor lidmaatschap van een criminele organisatie. Het komt vaker voor dat coffeeshopexploitanten worden vervolgd voor overtreding van de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Meestal betreft de aanklacht het bezit van een grotere hoeveelheid drugs dan de toegestane handelsvoorraad van maximaal 500 gram. Het bijzondere aan de Terneuzense zaak is dat in de tenlastelegging voor het eerst lidmaatschap van een criminele organisatie is opgenomen.

Er is geen algemeen beleid om coffeeshopeigenaren structureel te vervolgen voor lidmaatschap van een criminele organisatie. Dat besluit wordt aan de inschatting van de lokale parketten overgelaten. In de periode 2002–2004 is wel de coffeeshopsector in Amsterdam en Venlo doorgelicht2. Uit dit onderzoek is onder andere naar voren gekomen dat het overgrote deel van coffeeshopeigenaren criminele antecedenten heeft.

Wij prefereren de aanpak van de problematiek langs de lijnen uiteengezet in het PVAGM boven die van het gedogen van productie van en handel in cannabis, zoals door de burgemeesters wordt voorgestaan. Immers, de pilot waartoe de burgemeesters oproepen en voor de uitvoering waarvan onder andere Eindhoven zich opgeworpen heeft, behoeft een controle-regime dat bovenop bestaande handhavingsmechanismen ter bestrijding van hennepteelt en -handel komt. De aanvoer van cannabis naar coffeeshops maakt volgens het programmabureau bestrijding aanpak georganiseerde hennepteelt ongeveer 20% van de totaal in Nederland verhandelde hoeveelheid cannabis uit. De – overgrote hoeveelheid – niet ten behoeve van de coffeeshop geproduceerde en verhandelde cannabis dient via de reguliere (strafrechtelijke) handhaving bestreden te worden. Met andere woorden, een pilot zal nopen tot het opzetten van een dubbel handhavingsregime.

Aan de wens van de burgemeesters om verder onderzoek te verrichten naar de aard en omvang van de criminaliteit die samenhangt met de handel, productie en verkoop van cannabis wordt in het kader van het PVAGM uitvoering gegeven Overigens biedt de rapportage «Het groene goud» die het Korps Landelijke Politiediensten in het kader van het Nationaal Dreigingsbeeld 2008 heeft gemaakt, al het nodige inzicht in de aard en omvang van de illegale cannabissector en de criminaliteit die daarmee samenhangt.

2. Alternatief plan van aanpak coffeeshopproblematiek «Limburg trekt z’n grens»

Teneinde zich te vergewissen van voldoende draagvlak, heeft de burgemeester van Maastricht ons onlangs een plan doen toekomen waarin een alternatieve aanpak van de overlast als gevolg van massaal buitenlands coffeeshoptoerisme wordt voorgesteld. Inhoudelijk hing dit plan nauw samen met de in 2005 in gang gezette pilot ingezetenencriterium in Maastricht en de gemeentelijke plannen om een aantal coffeeshops uit de binnenstad naar meer perifere locaties te verplaatsen (zie verder hieronder). Inmiddels hebben alle Limburgse coffeeshopgemeenten zich in het plan, dat op 12 mei jl. onder de titel «Limburg trekt z’n grens» aan de openbaarheid is prijs gegeven, verenigd. Zij streven ernaar het plan vanaf 2010 tot uitvoering te brengen. Het plan omvat onder andere de volgende maatregelen:

• Eén coffeeshopbeleid voor Limburg;

• Beperking van de toegang tot (voordeur) de coffeeshop door alleen verkoop aan leden toe te staan, legitimatie verplicht, na inschrijving duurt het enkele dagen voordat de klant zijn pasje in de coffeeshop kan gebruiken;

• Beperking van de verkoophoeveelheid: maximaal 3 gram cannabis per klant per dag in de gehele provincie;

• Alle coffeeshops in Limburg hanteren dezelfde openingstijden;

• Indien mogelijk kan uitsluitend worden betaald door middel van girale overmaking.

Mede gelet op de problematiek in de regio staan wij positief tegenover dit initiatief en zijn wij van zins een pilot, gericht op de uitvoering van de voordeurbeperkende maatregelen van het plan, te steunen. Wij zijn over de verdere uitwerking en invulling van randvoorwaarden voor implementatie van een dergelijke pilot met de lokale autoriteiten in gesprek.

Het plan is door de gemeente Maastricht voor verdere overweging naar de Adviescommissie Drugsbeleid van de heer Van de Donk gezonden.

3. Het rapport van de professoren Fijnaut en De Ruyver en de aanpak van de drugsproblematiek in de grensstreek

Op 14 november 2008 is het rapport «Voor een gezamenlijke beheersing van de drugsgerelateerde criminaliteit in de Euregio Maas-Rijn» gepresenteerd dat prof. dr. Cyrille Fijnaut (Universiteit Tilburg) en prof. dr. Brice De Ruyver (Universiteit Gent) op verzoek van het zogeheten gouverneursoverleg van de stichting Euregio Maas-Rijn (EMR) hebben opgesteld.

Het rapport Fijnaut/De Ruyver bevat een analyse van de drugsgerelateerde criminaliteit in de Euregio Maas-Rijn, waaronder de neveneffecten van het coffeeshopbeleid. Het snijdt een aantal reële problemen aan, waarop in de grensregio inmiddels via tal van handhavingsactiviteiten actie ondernomen wordt. Daarnaast doet het rapport een aantal concrete aanbevelingen hoe de problematiek tegemoet zou moeten worden getreden.

De operationele – voor Openbaar Ministerie en politie relevante – aanbevelingen uit het rapport van Fijnaut en De Ruyver overlappen grotendeels met andere, recent verschenen onderzoeken. Najaar 2008 rondde dr. Toine Spapens het in opdracht van politie en het ministerie van BZK verrichte onderzoek «Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensgebieden» naar veiligheid in de Nederlandse grensregio’s af. In 2005, respectievelijk 2007 publiceerden prof. dr. Fijnaut en dr. Dirk van Daele twee rapporten onder de titel «Criminaliteit en Rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn» (delen 1 en 2). Evenals het meest recente rapport van Fijnaut en De Ruyver wordt in deze rapporten aangedrongen op de ontwikkeling van verdergaande grensoverschrijdende samenwerkingsstructuren in de handhavingssfeer.

De voor ons relevante aanbevelingen uit het rapport Fijnaut/De Ruyver zijn:

1. De totstandkoming van een Euregionale Veiligheidsdriehoek en

2. De ontwikkeling van JustPol-EMR.

Ad 1)

Het voorstel van Fijnaut en De Ruyver is een Euregionale Veiligheidsdriehoek samen te stellen uit vertegenwoordigers van de drie justitiële, bestuurlijke en politiële overlegorganen die in de Euregio reeds functioneren: het Bureau Euregionale Samenwerking (BES), de MAHHL-gemeenten: Maastricht, Aken, Hasselt, Heerlen en Luik (inclusief vertegenwoordigers van de kleine(re) gemeenten) en de NeBeDeAgPol (Niederländisch-Belgisch-Deutsche Arbeitsgemeinschaft der Polizei). In hun visie vervult deze driehoek geen operationele of executieve taken, maar dient zij op hoofdlijnen het beleid te ontwikkelen.

Vooreerst zullen BES, MAHHL en NeBeDeAgPol formeel door de bevoegde Nederlandse, Belgische en Duitse autoriteiten gemandateerd moeten worden. Wij zijn met onze Duitse en Belgische collega’s in overleg over de instelling van een ambtelijke werkgroep die de mogelijkheden hiervoor beziet. Wij verwachten dat dit proces in het najaar kan worden afgerond.

Ad 2)

Door Openbaar Ministerie en politie in de Euregio Maas-Rijn wordt onder de naam Euregiocrime inmiddels gewerkt aan voorstellen voor de doorontwikkeling en van de reeds tot stand gekomen politiële en justitiële samenwerking, zoals bijvoorbeeld in BES, IRC1, EPICC 2 en NeBeDeAgPol. Euregiocrime komt in belangrijke mate overeen met de in het rapport Fijnaut/De Ruyver aanbevolen JustPol-EMR. Het lijkt ons dan ook opportuun voor dit aspect uit het plan van Fijnaut en De Ruyver bij dit reeds in gang gezette proces aan te sluiten.

Het doel van Euregiocrime is om de bestaande operationele en executieve samenwerkingsverbanden verder uit te bouwen en te integreren. Daartoe is het van belang vertegenwoordigers van de OM-organisaties in de drie landen nog nauwer aan elkaar te verbinden. Inmiddels is een Belgische parketjurist bij het BES geplaatst alsmede een Duitse officier van justitie. Het College van procureurs-generaal heeft het parket te Maastricht uitgenodigd om binnen afzienbare termijn een stappenplan voor de verdere ontwikkeling en monitoring van Euregiocime op te stellen.

Belangrijke voorwaarde voor succes van Euregiocrime op de langere termijn is de beschikbaarheid van opsporingscapaciteit, zowel aan Nederlandse als aan Duitse en Belgische zijde, voor hun onderzoeken. Hierbij is te denken aan het op een of andere manier oormerken of reserveren van opsporingscapaciteit aan Belgische, Duitse en Nederlandse zijde.

4. Overzicht van verschillende initiatieven gericht op de aanpak van de drugsproblematiek in de grensstreek

In het grensgebied (met name Zuid-Limburg) wordt een groot aantal inspanningen verricht om de drugsproblemen aan te pakken. Die problemen doen zich namelijk op verschillende niveaus voor. Het rapport Fijnaut/De Ruyver zag toe op een bestudering van de ernstiger criminaliteitsvormen die in verband kunnen worden gebracht met het drugsfenomeen. Maar de problematiek kent ook aspecten die samenhangen met de coffeeshop, overlast en betrekkingen met buurlanden. In onderling overleg wordt door het Rijk, lokale en regionale besturen, het Openbaar Ministerie en de politie langs verschillende wegen geïntervenieerd om de uiteenlopende elementen van het vraagstuk het hoofd te bieden. Wij beperken ons in deze opsomming tot interventies met een grensoverschrijdend effect.

Coffeeshopoverleg met de burgemeester van Maastricht

Achtergrond van het coffeeshopoverleg met de burgemeester van Maastricht is gelegen in het begin 2008 aangekondigde voornemen van de gemeente Maastricht om zeven coffeeshops uit de binnenstad naar drie perifere locaties te verplaatsen (Operatie Coffeecorner). Behalve door buurgemeenten van Maastricht, waaronder Belgische, is ook door de federale autoriteiten in Brussel bezwaar gemaakt tegen deze plannen. In principe geldt momenteel de tussen Maastricht met omliggende (Nederlandse en Belgische) gemeenten in april 2008 gemaakte afspraak dat in het kader van een pilot en in goed overleg gezocht zal worden naar voor alle partijen acceptabele perifere locaties waar coffeeshops uit de binnenstad naar toe verplaatst kunnen worden. Wij zullen ons blijven inspannen voor een goede verstandhouding met België op dit punt.

Pilot ingezetenencriterium

Sinds 2005 wordt in Maastricht de mede door het ministerie van Justitie gesubsidieerde pilot «ingezetenencriterium» uitgevoerd. Deze komt voort uit het voornemen uit de Cannabisbrief uit 2004 om te onderzoeken op welke wijze waarborgen van coffeeshophouders gevraagd kunnen worden dat zij de verkoop aan niet-ingezetenen tot een minimum terugbrengen. Het experiment strekt er toe om via een bestuursrechtelijke procedure – mogelijk en bij voorkeur resulterend in het formuleren van de juiste prejudiciële vraag, die aan het Europese Hof van Justitie wordt voorgelegd – zekerheid te verkrijgen over de toelaatbaarheid van het ontzeggen van de toegang tot coffeeshops van niet-ingezetenen van Nederland.

Daartoe heeft de gemeente Maastricht, op verzoek van de minister van Jusititie, de Algemene Plaatselijke Verordening «Toezicht op openbare inrichtingen» met het zogenaamde «woonlandbeginsel» aangevuld waardoor het aan houders van coffeeshopvergunningen verboden wordt om niet-ingezetenen toe te laten tot hun coffeeshops.

De gerechtelijke procedure die in het kader van genoemde pilot loopt, is inmiddels gevorderd tot het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alvorens uitspraak te doen, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 april jl. een aantal prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld, waarop een antwoord verkregen moet worden.

Project BorderlineS en Euregionale Taskforce Drugs

Naast de coffeeshopproblematiek in Maastricht ondervindt heel Zuid-Limburg veel overlast van zogenaamde drugsrunners. Drugsrunners «lokken» potentiële klanten – veelal Belgen en Fransen – naar drugsverkooppunten anders dan coffeeshops (meestal voor de aankoop van grotere hoeveelheden verdovende middelen, waaronder harddrugs).

Het door de driehoek van Maastricht opgestelde «Projectplan BorderlineS» stelt een aanpak van het probleem voor die bestaat uit een reeks eenvoudig realiseerbare preventieve en repressieve maatregelen op korte termijn en een meer structurele oplossing op langere termijn. De minister van BZK heeft in 2008 eenmalig een bedrag van 892 000 euro ter beschikking gesteld voor de uitvoering van met name het ANPR-gedeelte (herkenning kentekenplaten) van het projectplan. Aan de toekenning is een evaluatiebepaling verbonden, zodat de effectiviteit van de activiteiten gemeten kan worden.

Bij de aanpak van de drugsrunners en drugsdealers in de Euregio Maas-Rijn is een intensieve grensoverschrijdende samenwerking tussen politie en justitiediensten van groot belang. In september 2008 is door de parkethoofden en verantwoordelijke politiechefs van de arrondissementen Tongeren, Luik en Maastricht besloten tot de oprichting van een Euregionale Taskforce Drugs (ETD). Deze ETD bevat vertegenwoordigers van de politiediensten en parketten van deze arrondissementen en richt zich op alle aspecten van de operationele samenwerking bij de aanpak van de runners en dealers in de Euregio Maas-Rijn. Informatie-uitwisseling, gezamenlijk planning en uitvoering van controle-acties, en gezamenlijke opsporing van verdachten gepaard aan een zeer directe en snelle rechtshulpverlening zijn belangrijke taken die de ETD uitvoert.

Fedland

Fedland betreft een samenwerkingsverband tussen het Landelijk Parket en het Federale Parket in België. De samenwerking richt zich op de aanpak van zware georganiseerde criminaliteit, waaronder drugs (synthetische, georganiseerde hennepteelt). De gedachte achter dit samenwerkingsverband is om bij strafrechtelijke onderzoeken meer gezamenlijk op te trekken en onderzoeken op elkaar afstemmen. Het betreft hier in principe grote onderzoeken van nationale betekenis. Afhankelijk van de zaak (aard, omvang, lokale aspecten) kunnen daarbij ook lokale parketten (bijvoorbeeld in grensregio’s) betrokken worden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

ANNEX

Coffeeshops in Nederland 2007: aantallen coffeeshops en gemeentelijk beleid

Het onderzoek naar het aantal coffeeshops en het gemeentelijk beleid betreft een monitoringsonderzoek dat ditmaal voor de achtste keer is uitgevoerd. Net als bij de voorafgaande metingen zijn ambtenaren van alle 443 gemeenten bevraagd over het aantal aanwezige coffeeshops en het gemeentelijk beleid in 2007. Hierdoor kan een landelijk beeld geschetst worden. Gezien de afspraken in het coalitieakkoord is gevraagd om het afstandscriterium ten opzichte van scholen en landgrens, nadrukkelijk mee te nemen in het onderzoek.

De belangrijkste onderzoeksresultaten zijn:

• Sinds de jaren negentig is er al sprake van een gestage, maar lichte jaarlijkse daling van het aantal coffeeshops. In 2007 hebben 106 gemeenten samen 702 coffeeshops. Dat is een daling van 3,7% ten opzichte van 2005. Coffeeshops zijn voornamelijk verdwenen door de uitsterfconstructies in een aantal grote gemeenten. Daarnaast hebben economische redenen een aantal coffeeshophouders doen besluiten om de bedrijfsvoering te staken.

• Een kwart (25%, 111 gemeenten) van de Nederlandse gemeenten gedoogt de aanwezigheid van coffeeshops. Zes van deze gemeenten hebben aangegeven dat er momenteel geen coffeeshops binnen hun gemeentegrenzen zijn gevestigd.

In 66% van de gemeenten wordt een nulbeleid gehanteerd. In 24% van de gemeenten wordt een maximumbeleid gehanteerd en 10% van de gemeenten heeft geen beleid geformuleerd. Deze 45 gemeenten (10%) zijn geen coffeeshopgemeenten.

• In 2007 hebben 16 gemeenten met een maximumbeleid meer gedoogde coffeeshops dan door het lokale beleid is toegestaan. Daarentegen hebben 17 gemeenten minder coffeeshops dan het gestelde maximum. In totaal zijn er evenveel coffeeshops als er formeel worden gedoogd.

90% van de gemeenten geeft bij de definiëring van de AHOJ-G criteria (geen affichering, geenharddrugs, geen overlast, geen verkoop aanjongeren, geen verkoop van grote hoeveelheden) aan dat deze expliciet is afgestemd op de richtlijnen van het College van procureurs-generaal; Van deze gemeenten heeft 73% een sanctiebeleid voor overtredingen formeel vastgelegd in het coffeeshopbeleid.

• Sanctioneren vindt meestal plaats volgens een in het beleid vastgelegd stappenplan, bestaande uit: formele waarschuwing, sluiting voor bepaalde tijd, sluiting voor onbepaalde tijd en definitieve sluiting.

• Op dit moment zijn er geen coffeeshops meer waar de gecombineerde verkoop van softdrugs en alcohol is toegestaan. In 2005 waren er nog 47 zogenoemde hasjcafe’s waar dit wel mogelijk was.

• 80% (85) van de gemeenten met coffeeshops kent een afstandscriterium ten opzichte van scholen als onderdeel van het lokale coffeeshopbeleid. 44 gemeenten geven aan dat het gaat om een minimale afstand van 250 meter.

• Uit de meting in 2007 komt ook naar voren dat 62% van de Nederlandse gemeenten de Opiumwet (artikel 13b) expliciet in het beleid heeft opgenomen. In 2005 was dit nog maar 48%. Ook hebben meer gemeenten artikel 174a van de Gemeentewet opgenomen in het beleid: 62% in 2007 versus 47% in 2005.

• Ruim 110 gemeenten beogen een beleidswijziging in de komende twee jaar waarbij het gaat om implementatie van art. 13b Opiumwet of de Wet Bibob in het beleid of om het opstellen van afstandcriteria tot scholen of tot andere coffeeshops. Een aantal gemeenten gaat het beleid evalueren en daarna eventueel bijstellen. In 15 gemeenten vormt het coalitieakkoord uit 2007 de aanleiding hiertoe.

Coffeeshops in Nederland 2007: naleving en handhaving coffeeshopregels

Aanvullend op bovenstaand onderzoek wordt sinds 2002 de handhaving van de AHOJ-G criteria in kaart gebracht en wordt sinds 2003 de naleving van de criteria in de praktijk onderzocht. Het onderzoek naar de handhaving en naleving van de coffeeshopregels is een waardevol onderzoek als aanvulling op het rapport naar het aantal coffeeshops en het gemeentelijk beleid. Net zoals bij het meest recente onderzoek uit 2004 is dit keer weer informatie verzameld uit verschillende bronnen: wijkagenten, coffeeshophouders, klanten en omwonenden en de coördinatoren bij de politie belast met de controle van coffeeshops. Ten opzichte van het voorgaande onderzoek in 2004 is dit laatste onderzoek op een aantal punten verbeterd (vragenlijsten en gebruikte analyses) en aangevuld( bezien in het licht van het coalitieakkoord en speciaal met betrekking tot vestiging van coffeeshops in de buurt van scholen en landgrens). Overigens wel zodanig dat vergelijking met de uitkomsten van 2004 mogelijk is.

De belangrijkste onderzoeksresultaten zijn:

• Samenvattend kan worden gesteld dat zowel handhavers als nalevers de AHOJ-G criteria (coffeeshopcriteria) serieus nemen. De coffeeshopcriteria worden over het algemeen goed nageleefd door coffeeshophouders, enkele criteria worden incidenteel wel eens overtreden, maar de coffeeshophouders overtreden de regels niet moedwillig of stelselmatig.

• Coffeeshophouders doen er veel aan zich aan de gestelde criteria te houden, ook wanneer zij het niet eens zijn met het beleidsdoel. Zo is de acceptatie van het beleidsdoel van de 500 gram handelsvoorraadregel en de afficheringregel kleiner, maar wordt dit in de praktijk wel goed nageleefd in verband met de kans op een zware straf bij overtreding.

• In 2007 heeft de coffeeshophouder het meest ingezet om het jeugdcriterium te handhaven. Daarna volgen de harddrugregel en de overlastregel.

• Overtreding van de overlastregel en de handelsvoorraadregel komt het vaakst voor. 55% van de coffeeshops geeft aan de overlastregel wel eens te hebben overtreden en 35% van de coffeeshops geeft aan de regeling met betrekking tot de handelsvoorraad wel eens te hebben overtreden. In vergelijking met het onderzoek dat in 2004 heeft plaatsgevonden worden er over het algemeen minder overtredingen geconstateerd.

• Het handhaven van de 5 gramregel en de 500 gramregel wordt door handhavers als lastig ervaren. Maar de meerderheid acht de controle en handhavingsmogelijkheden in principe voldoende.


XNoot
1

Hier is door de leden Bouwmeester (PvdA), Van der Ham (D66), Joldersma (CDA), De Roon (PVV), Van der Staay (SGP), Van Velzen (SP) en Vendrik (GL) tijdens de regeling van werkzaamheden van 25 november 2008 om verzocht.

XNoot
2

Mevrouw Joldersma heeft tijdens dezelfde als de in noot 1 aangehaalde regeling van werkzaamheden van 25 november jl. gevraagd om een reactie op het rapport Fijnaut-De Ruyver. Zij werd daarbij gesteund door de leden Anker, Van der Ham, De Roon, Van der Staay en Vendrik.

XNoot
1

Dit betreft een toezegging die is gedaan op 5 november 2008. (Tweede Kamer 2007–2008, 31 700-VI, HAN8349A08, p. 20–1561.)

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Voor een overzicht van de onderzoeksresultaten verwijs ik naar de annex.

XNoot
4

Tweede Kamer 1999–2000, 24 077, nr. 75.

XNoot
5

Tweede Kamer 2005–2006, 24 077, nr. 179.

XNoot
1

Tweede Kamer 2007–2008, 29 911, nr. 10.

XNoot
2

Tweede Kamer,2004–2005, 24 077, nr. 163.

XNoot
1

Internationaal Rechtshulp Centrum voor de afhandeling van rechtshulpverzoeken.

XNoot
2

Euregio Politie Informatie Coöperatie Centrum.

Naar boven