24 072
Enquête Opsporingsmethoden

nr. 94
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 april 1997

Zoals toegezegd in het kamerdebat van 6 en 7 november 1996 over het plan van aanpak ter implementatie van de parlementaire enquête opsporingsmethoden informeren wij u hierbij over de voortgang van de uitvoering van dit plan.

Omwille van de overzichtelijkheid wordt in deze brief de indeling aangehouden van het plan van aanpak.

A. KERNTHEMA'S

1. Wetgeving

1.1 Normering opsporingsmethoden

Naar aanleiding van het kamerdebat van 6 en 7 november 1996 hebben wij het tijdpad voor het wetsvoorstel ter normering van de opsporingsmethoden nogmaals kritisch bezien. Het is ten opzichte van de reeds strakke planning in het plan van aanpak nog verder ingekort.

De eerste, meest omvangrijke tranche betreft het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere opsporingsbevoegdheden. Dit wetsvoorstel is in januari gereed gekomen en is ter consultatie aan de betrokken organisaties en instanties aangeboden. Begin deze maand is het wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State aangeboden.

De tweede tranche betreft de wettelijke regeling van afspraken met criminelen.

Dit voorjaar zal het wetsvoorstel ter consultatie aan de gebruikelijke adviesorganen worden aangeboden. In afwachting van de wetgeving is een nieuwe richtlijn vastgesteld, zoals hieronder wordt uiteengezet.

In afwachting van de afronding van de wijziging van het wetboek van strafvordering heeft het College van procureurs-generaal voorlopige uitgangspunten met betrekking tot de inzet van (bijzondere) opsporingsmethoden en -middelen geformuleerd en deze ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de politie, ten einde te bewerkstelligen dat in de tussenliggende periode conform gehandeld wordt.

De vaste commissie voor Justitie is per brief van 27 februari desgevraagd ingelicht over de verspreiding van deze voorlopige uitgangspunten. In aansluiting op deze brief berichten wij u het volgende over de stand van zaken. Wij baseren ons hierbij mede op de brief van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie van 12 maart jongstleden hierover.

Reeds in juni 1996 is op basis van de uitkomsten van de kamerdebatten over het eindrapport van de enquête-commissie een eerste voorlopige versie aan de CID-officieren van Justitie ter hand gesteld, zodat zij het gedachtengoed van de uitgangspunten konden introduceren op de parketten en bij de politie. Zodoende konden openbaar ministerie en politie op zo eenvormig mogelijke wijze de kwestie van het al of niet inzetten van bijzondere opsporingsmethoden en -middelen benaderen.

De praktijkervaringen worden teruggemeld in en geëvalueerd door het Landelijk Platform CID-officieren van Justitie (LPC), onder voorzitterschap van het Hoofd van het Landelijk Bureau Openbaar Ministerie (LBOM).

De CTC-praktijk leert dat er op de parketten volgens de uitgangspunten wordt gewerkt. De daarin vastgelegde terminologie wordt gehanteerd. Dat geldt in het bijzonder ook het bij de uitgangspunten gevoegde toetsingsschema.

Ook de (meldings)formulieren die bij de uitgangspunten zijn gevoegd, worden in de praktijk gebruikt. Het introduceren van deze formulieren bij de politie, het daarmee (leren) omgaan en het zoeken naar mogelijkheden om het gebruik van de formulieren te vereenvoudigen door gebruik te maken van technische middelen is arbeidsintensief, maar lonend.

Het LPC heeft een cursus voor CID-officieren ontwikkeld, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de voorlopige uitgangspunten. Bovendien zal op korte termijn een gedragscode voor CID-officieren van Justitie door het LPC vastgesteld worden. Deze code is bedoeld als impuls om de voorlopige uitgangspunten in de praktijk te hanteren.

In april zal het LPC zorgdragen voor een extra borging van de hierboven genoemde producten (voorlopige uitgangspunten, CID-cursus en gedragscode) tijdens een meerdaagse vergadering, waarin de praktijkervaringen zullen worden uitgewisseld. Tevens zal de eind 1997 geplande officiële evaluatie van de praktijkervaringen met de voorlopige uitgangspunten worden voorbereid. Het ligt in de bedoeling deze evaluatie te richten op onder andere het gebruik van het journaal, de centrale opslag van meldingen van de inzet van bijzondere opsporingsmethoden en -middelen, de terugkoppeling in de driehoek en het periodiek bespreken van alle zaken met de Hoofdofficier. De resultaten van die evaluatie zullen samen met de stand van zaken van de wetgeving eind 1997, worden verwerkt in een geactualiseerde versie van de uitgangspunten.

Uiteindelijk zal een en ander als richtlijn van het College een meer definitieve vorm krijgen.

1.2 Wet politieregisters

Het concept-wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Politieregisters is in februari jongstleden ter advisering aangeboden aan de Raad van State. Momenteel wordt nagegaan welk capaciteitsbeslag gemoeid is met aanpassing van de huidige CID-bestanden aan de nieuwe criteria voor het opnemen van persoonsgegevens. Dit gebeurt in de vorm van een pilot, zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven. In deze pilot staat naast het meten van de tijdelijke verhoging van de werklast ook centraal het opstellen van voorlichtingsmateriaal om de inhoud en werking van deze nieuwe wetgeving voor politie en justitie zo toegankelijk mogelijk te maken. Gezien de complexiteit van de materie is goede voorlichting onontbeerlijk. Dit is ook gebleken uit de adviezen over dit wetsvoorstel.

Wij hebben er kennis van genomen dat veel aandacht is besteed aan de met name in politiekring nog levende bezwaren. Na ontvangst van het advies van de Raad van State zullen wij die bezwaren nogmaals bezien.

1.3 Bestuurlijke handhaving

Voor de stand van zaken van de wetgeving voor het verstrekken van strafrechtelijke gegevens uit de opsporing ten behoeve van bestuurlijke (dan wel strafrechtelijke) rechtshandhaving verwijzen wij naar punt A.5.1.

1.4 Richtlijnen

De richtlijn van het College van procureurs-generaal «Afspraken met criminelen» is in maart gepubliceerd. Deze richtlijn heeft de vaste commissie voor Justitie reeds ter kennisneming ontvangen, als bijlage bij de brief van de minister van Justitie van 13 maart 1997 over de analyse van het «Hakkelaar»-proces.

Met betrekking tot een tweetal onderwerpen zijn richtlijnen van het College van procureurs-generaal in voorbereiding, te weten doorlaten en (burger)infiltrant.

Ondanks de complexiteit van de zich in de praktijk voordoende situaties en de daardoor noodzakelijke arbeidsintensieve voorbereiding door de centrale toetsingscommissie kunnen deze twee richtlijnen op korte termijn aan de overlegvergadering van de minister van justitie en het College van procureurs-generaal worden voorgelegd. In afwachting van de vaststelling van de richtlijnen «doorlaten» en «(burger)infiltrant» zijn de uitgangspunten die aan deze richtlijnen ten grondslag liggen opgenomen in de bij A.1.1. genoemde voorlopige uitgangspunten van het College van procureurs-generaal.

2. Organisatie en werkwijze recherche

2.1.1/2/3 Organisatie OM en politie

Binnen het openbaar ministerie heeft een ontwikkelteam de functie van de recherche-officier van justitie ontwikkeld. Bij de functie-omschrijving is ook betrokken de verhouding met de overige officieren van justitie, zoals de CID-officier. Het voorstel zal eind april in het sectoroverleg rechterlijke macht (SORM) besproken worden. Hieraan nemen deel afgevaardigden van het ministerie van Justitie, van het ministerie van Financiën en van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak (NVVR). Na accordering van de SORM zal het voorstel geïmplementeerd worden. Hierbij wordt nauwe aansluiting gezocht met de politie, om met betrekking tot de relatie tussen recherche-officier en recherchechef vorm te geven aan de door de enquête-commissie voorgestelde «complementaire structuur».

De korpsbeheerders van de regiokorpsen hebben desgevraagd de minister van Binnenlandse Zaken vorig jaar zomer reeds laten weten dat in hun korpsleiding een lid de portefeuille «recherche» toegewezen had gekregen of dat dit zou gebeuren. De door de aanbevelingen van de enquête-commissie noodzakelijke aanpassingen van de organisatie van de recherche-functie binnen de politie krijgt momenteel per korps vorm.

De beide betrokken ministeries zijn in overleg met de betrokkenen binnen de politie over de aan de functie van recherchechef te stellen eisen, de wijze van integratie van de recherche binnen de politie en de bovengenoemde complementaire structuur tussen OM en politie.

2.1.4. Kernteams/LRT

De voortgang over dit onderdeel van het plan van aanpak betreft drie onderdelen. Ten eerste doen wij verslag van de toegezegde gesprekken met de bij de kernteams betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren van justitie.

Vervolgens gaan wij in op de nadere wettelijke regeling. Het derde onderdeel betreft het toegezegde onderzoek naar de inhoudelijke betekenis van de kernteams en het LRT.

Vanaf de tweede helft van het vorig jaar hebben wij gesprekken gevoerd met de korpsbeheerders en hoofdofficieren van justitie, betrokken bij de zes kernteams.

Ook is gesproken met de landelijk officier van justitie en korpschef KLPD, betrokken bij het landelijk rechercheteam (LRT). Met de vertegenwoordigers van de kernteams en het LRT is gesproken over onderwerpen als de aanpassing van het selectietraject, voorgesteld door het Coördinerend Beleids Overleg (CBO), opsporingsresultaten en de stand van zaken met betrekking tot lopende onderzoeken, de organisatorische inbedding van de kernteams, de relatie met de regiokorpsen en de CRI en aandachtspunten, specifiek voor het betrokken opsporingsteam.

De gevoerde gesprekken hebben uitgewezen dat de kernteams en het LRT organisatorisch naar behoren functioneren en de juiste onderzoeken verrichten, vastgesteld door het College van procureurs-generaal. De betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren hebben bericht zich te kunnen vinden in de voorziene aanpassing van het traject voor de onderzoekskeuze, zoals dat is voorgesteld door het CBO. Naar hun oordeel zou de regionale binding van de kernteamonderzoeken hierbij niet uit het oog mogen worden verloren. Op het CBO-traject zal elders in deze brief nader worden ingegaan. Op grond van de ervaringen tot nu toe zien de convenantpartners geen aanleiding te komen tot directe financiering van de kernteams, als aanbevolen door de Enquêtecommissie.

Ter uitvoering van de aanbeveling van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden is thans in voorbereiding de opzet van een nadere regeling op basis van de wet, waarin de taken en organisatie van de kernteams worden vastgelegd. In deze regeling zullen de onderwerpen worden opgenomen die nu zijn geregeld in de convenanten zoals de financiering, de aansturing en de organisatie. Daarnaast zullen elementen worden opgenomen die op grond van de ervaringen met de kernteams in de praktijk, daarvoor in aanmerking komen. Dit betreft elementen als rechtspositie, onderzoekskeuze en opleidingen. In de door ons gevoerde gesprekken over het functioneren van de kernteams hebben de hoofdofficieren en korpsbeheerders aangegeven zich te kunnen verenigen met een dergelijke benadering.

Het ligt in de bedoeling de inwerkingtreding van de wettelijke regeling aan te laten sluiten op de expiratie van de convenanten aan het eind van dit jaar.

Eveneens in voorbereiding is de opzet van een onderzoek ter beoordeling van de inhoudelijke betekenis van de kernteams en het LRT. De hiertoe strekkende aanbeveling van de PEC impliceert dat binnen vier jaar inzicht wordt verkregen in dit vraagstuk. Binnenkort zal met dit onderzoek worden begonnen.

2.1.5 Infiltratieteams

Naar aanleiding van de onderhavige aanbevelingen heeft de Beleidsadviesgroep politie-infiltratie van de Adviescommissie Criminaliteitsbeheersing (ACC) van de Raad van Hoofdcommissarissen (RHC) een voorstel gedaan over de organisatorische inbedding, de benodigde capaciteit en opleiding voor politieinfiltratie-teams. De RHC zal naar verwachting in mei spreken over dit voorstel.

2.2. Deskundigheids- en kwaliteitsbevordering OM en politie

2.2.1 Deskundigheids- en kwaliteitsbevordering

Het gaat hier met name om twee projecten die deel uit maken van het plan van aanpak implementatie parlementaire enquête opsporingsmethoden. Dat zijn het reeds lopende OM/politie-project «Kwaliteit recherche» en het lopende politieproject «ACCACIA». Tot dusver werken beide projecten, in onderlinge samenwerking, aan concrete verbetering van de kwaliteit van de recherchefunctie, mede ten behoeve van de implementatie van de aanbevelingen van de enquêtecommissie. Centraal staan met name de werkprocessen en de informatiehuishouding.

Het doel van het project Kwaliteit recherche is in nauwe samenwerking tussen politie en justitie de verbetering van de kwaliteit van de rechtshandhaving door een systematische verbetering van de strafrechtsketen in de fase van opsporing en vervolging, verbetering van de kwaliteit van de recherche-producten en recherche-processen en het bewerkstelligen van een grotere samenhang en een betere sturing van het rechercheproces. Ter bereiking van dit doel onderscheidt het project «Kwaliteit recherche» drie fasen: «repareren», «versterken» en «vernieuwen». Het College van procureurs-generaal heeft de eerste fase van het project opgenomen in de planning en control-cyclus van het openbaar ministerie voor 1997.

Het project ACCACIA kent als doel de recherche-activiteiten, gericht op de beheersing en bestrijding van de criminaliteit, te optimaliseren. Hiertoe zijn vorig jaar onder andere zes concrete verbeteringsprojecten gestart. Deze projecten waren gericht op het beter bundelen. stroomlijnen en uitwisselen van informatie binnen, maar met name tussen de politieregio's, met betrekking tot onder andere autodiefstallen, woninginbraken en overvallen. Deze projecten zijn thans afgesloten.

De volgende stap van beide projecten, het uitvoeren van een zogenoemde nulmeting met behulp van een diagnose-instrument, is het moment waarop de activiteiten van beide projecten geheel gefuseerd worden tot het gezamenlijke programma van openbaar ministerie en politie «Aanpak bedrijfsvoering recherche en informatiehuishouding» (ABRI). Het programma zal voorzien in de voortzetting en uitbreiding van de huidige onderdelen van de twee projecten. De planning beslaat in ieder geval 1997 en mogelijk ook de drie jaren daarna.

2.2.2 Financieel rechercheren

Met het oog op de intensivering van het financieel rechercheren is onder leiding van het openbaar ministerie en de politie een breed samengestelde stuurgroep ingericht.

De stuurgroep financieel rechercheren heeft zich tot doel gesteld om het financieel rechercheren te laten ontwikkelen tot een integraal deel van de handhavingsketen.

Onder deze stuurgroep zal in samenwerking tussen justitie, politie, bijzondere opsporingsdiensten én financiële instellingen in deelprojecten vanuit diverse invalshoeken – georganiseerde misdaad, horizontale fraude en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel – gewerkt worden aan de benodigde intensivering van het financieel rechercheren. De stuurgroep werkt thans aan voor dit terrein specifieke voorstellen op het gebied van organisatie, communicatie/samenwerking, informatiehuishouding, deskundigheidsbevordering, methodiekontwikkeling en wetgeving. Daarnaast wordt in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Banken gewerkt aan de versterking van financiële en meer specifiek bancaire kennis bij politie en justitie, onder meer door middel van detacheringen en opleidingen.

3. Organisatie en werkwijze OM

3.1 Lopende reorganisatie OM

De Kamer zal begin mei de derde voortgangsrapportage over de lopende reorganisatie van het openbaar ministerie ontvangen.

3.2 Kwantitatieve en kwalitatieve versterking OM

De extra gelden voor de rechterlijke organisatie (voor 1997 130 miljoen, daarna structureel 80 miljoen per jaar), zoals deze in de memorie van toelichting van de begroting van het ministerie van justitie voor 1997 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 hoofdstuk VI, nr. 2, blz. 28) zijn aangegeven, worden in hoofdzaak besteed aan de verbetering van de infrastructuur van de rechterlijke organisatie.

Mede naar aanleiding van de schriftelijke vraag 85 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VI, nr. 6) in het kader van de voorbereiding op de begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie kan het volgende over de besluitvorming over de concrete bestedingsplannen bericht worden.

Een stuurgroep onder voorzitterschap van de Directeur-Generaal Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging van het ministerie van Justitie is ingesteld om te besluiten over de besteding van bovengenoemde (structurele) extra gelden.

Ter waarborging van de juiste inzet van middelen en om de nodige samenhang in de uitvoering van de projecten te garanderen, is gekozen voor het inrichten van een programma. Dit programma bestaat uit drie deelprogramma's: huisvesting en beveiliging, automatisering en informatievoorziening en kwaliteit van de gemeenschappelijke beheerdienst. Zoals reeds in de bovengenoemde memorie van toelichting vermeld staat, zal dit programma op langere termijn resulteren in een verhoging van de productiviteit van het binnen de rechterlijke organisatie werkzame personeel.

De in de bovengenoemde memorie van toelichting genoemde circa 8 miljoen (als onderdeel van de hierboven genoemde 130 miljoen) voor een gerichte capaciteitsuitbreiding wordt voor de helft besteed ten behoeve van het openbaar ministerie en voor de helft ten behoeve van de zittende magistratuur. Voor het openbaar ministerie worden deze gelden aangewend voor de (nieuwe) functie van recherche-officier van justitie (zie A.2.1). De gelden voor de zittende magistratuur worden gebruikt voor versterking van het rechter-commissariaat (zie C.1).

Tevens kan hier vermeld worden dat de extra middelen voor de verbetering van de recherchefunctie (voor 1997 20 miljoen, voor 1998 15 miljoen, daarna structureel 10 miljoen per jaar) , zoals deze reeds zijn aangekondigd in bovengenoemde memorie van toelichting, aangewend worden voor onder andere het project Kwaliteit recherche (zie A.2.2.1) en de intensivering van het financieel rechercheren (zie A.2.2.2).

4. Beleidskeuzes en prioriteitstelling in aanpak zware georganiseerde criminaliteit

4.1 Opstellen van criminaliteitsbeeld-analyse

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) doet onderzoek in het kader van het opstellen van een criminaliteitsbeeld-analyse, ten behoeve van strategische informatie over de georganiseerde criminaliteit. Deze analyse zal eind 1998 beschikbaar komen. Daarna zal deze analyse iedere twee jaar verschijnen met een jaarlijkse bijstelling. Dit onderzoek kent een begeleidingscommissie onder voorzitterschap van de heer prof. dr. C.J.C.F. Fijnaut. Tevens doet het WODC een literatuuronderzoek naar organisatiecriminaliteit.

Ondertussen heeft het Coördinerend Beleidsoverleg (CBO) het eindrapport georganiseerde criminaliteit in Nederland van de parlementaire enquêtecommissie Opsporingsmethoden (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 16) bezien ten einde het College van procureurs-generaal binnenkort te kunnen adviseren over een eventuele aanpassing van de aandachtsgebieden die de kernteams thans hebben.

4.2 Inhoudelijke en procedurele ontwikkeling van prioriteiten

De nieuwe wijze van verzamelen van operationele informatie en prioriteitstelling is vastgesteld. Het proces van implementatie is in gang gezet. De nieuwe werkwijze houdt het volgende in.

Aandachtsgebieden en verkennende onderzoeken

Op basis van de periodieke landelijke criminaliteitsbeeld-analyse (zie punt A.4.1. hiervoor) zal het College van procureurs-generaal specifieke «aandachtsgebieden» vaststellen. Deze aandachtsgebieden worden aan de verschillende kernteams toebedeeld. De aandachtsgebieden kunnen zijn gericht op een delictsoort of cluster van delictsoorten (bijvoorbeeld fraude, mensenhandel, xtc), of op een strategie (bijvoorbeeld op geld- en goederenstromen) of op een geografisch gebied (bijvoorbeeld georganiseerde misdaad vanuit Zuidamerikaanse landen, Oost-Europa). Met betrekking tot deze aandachtsgebieden zullen de kernteams zich moeten ontwikkelen tot expertise-centra. Verkennende onderzoeken moeten naast een beter inzicht in het aandachtsgebied ook leiden tot voorstellen voor operationele onderzoeken. Het «verkennend onderzoek» wordt in het wetsontwerp met betrekking tot de normering van de opsporingsmethoden (zie punt A.1.1. hiervoor) opgenomen.

Operationele onderzoeken

Iedere hoofdofficier die het gezag heeft over een kernteam zal periodiek, na overleg in de kernteamdriehoek, een aantal concrete onderzoeksvoorstellen presenteren in het Coördinerend Beleidsoverleg (CBO). De onderzoeksvoorstellen zijn gebaseerd op informatie van de «informatieplatforms» die, onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier, rond elk kernteam en het LRT worden gevormd.

Deze onderzoeksvoorstellen worden getoetst aan (nieuwe) selectiecriteria. Het overkoepelend begrip is: «de mate van maatschappelijke schade van criminaliteit, in materiële en immateriële zin». Dit overkoepelend begrip, dat zowel de georganiseerde misdaad als de organisatiemisdaad omvat, is nader uitgewerkt in vijf selectiecriteria: aantasting van de integriteit van lijf en goed of de persoonlijke/zakelijke levenssfeer, geldelijk gewin en geldelijke doorwerking, uitwerking op overheden, uitwerking op legale markten en tegenstrategieën.

Aldus wordt bepaald welke onderzoeken prioriteit hebben.

Bij de concrete toedeling van onderzoeken aan kernteams wordt vervolgens onder meer gelet op de affiniteit met en de expertise op bepaalde gebieden van de kernteams en voorts wordt rekening gehouden met het geografische gebied waarin de aan te pakken groepering zich voornamelijk beweegt of is geworteld.

Bovendien wordt rekening gehouden met de internationale dimensie van het onderzoek c.q. de groepering of het netwerk waarop het onderzoek zich zou moeten richten. Tenslotte zal ook gekeken worden naar de haalbaarheid van het onderzoek in relatie tot de doelstelling. Uitgangspunt is dat kernteams primair een landelijke taak hebben.

Bij dat alles blijft er ruimte voor onderzoeken die niet direct voortkomen uit de hiervoor bedoelde aandachtspunten of via de informatieplatforms worden aangedragen, maar die om een of ander reden toch prioriteit dienen te krijgen.

Het aanpakken van een zich plotseling, buiten de gestelde prioriteitkaders, aandienende vorm van zware georganiseerde criminaliteit moet mogelijk blijven.

De uiteindelijke toedeling van onderzoeken geschiedt door het College van procureurs-generaal op voorstel van het CBO. Per onderzoek stellen de kernteams vervolgens een plan van aanpak op, bevattende de doelstelling, de werkwijzen en het tijdpad. De kernteams rapporteren twee maal per jaar via het CBO aan het College van procureurs-generaal, over de voortgang. De rapportage wordt ter kennis gebracht van de minister van Justitie.

Bij deze manier van werken worden de prioriteiten derhalve centraal bepaald en worden de onderzoeken ook centraal toebedeeld. Deze prioriteitstelling vindt plaats op basis van informatie die regionaal wordt vergaard en aangeleverd.

Bovendien wordt bij de toedeling van onderzoeken aan de verschillende kernteams rekening gehouden met de noodzakelijke samenhang van de landelijke en de regionale aanpak van de criminaliteit, zodat wordt voorkomen dat een gesegmenteerde aanpak ontstaat. Dit is onder meer nodig om het doorgroeien van de zgn. «middencriminaliteit» te voorkomen.

5. Criminaliteitspreventie

5.1 Bestuurlijke rechtshandhaving en integriteit

Over de aanpak en de opzet van het project Bevordering Integere Besluitvorming Openbaar Bestuur (BIBOB) is uw Kamer bij brief van 10 oktober 1996 separaat geïnformeerd. Bij die gelegenheid is er op gewezen dat de geschetste werkwijze wetgeving noodzakelijk maakt. Deze wetgeving, deels nieuw en deels bestaande uit aanpassingen die betrekking hebben op verstrekkingswet- en regelgeving, sector, subsidie- en aanbestedingswet- en regelgeving en organisatiewet- en regelgeving is thans in voorbereiding.

5.2 Criminaliteit en integratie etnische groeperingen

Over de voortgang van het project «Criminaliteit en integratie etnische groeperingen» (CRIEM) informeren wij de Kamer apart, naar verwachting medio 1997.

5.3 Justitiële criminaliteitspreventie

Doel van dit deelproject is het samenbrengen en versterken van de lopende activiteiten die direct of indirect te maken hebben met preventie van (grensoverschrijdende) georganiseerde criminaliteit en het initiëren van nieuwe activiteiten op dit gebied. Dit gebeurt binnen het ministerie van Justitie aan de hand van een intern plan van aanpak, waarin deelprojecten worden uitgewerkt die onder meer betrekking hebben op de volgende onderwerpen: (grensoverschrijdende) informatie-uitwisseling, criminaliteitspreventie en bestuurlijke rechtshandhaving, misbruik van rechtspersonen, integriteit van organisaties en beroepsgroepen, financieel-economische (georganiseerde) criminaliteit, deskundigheidsbevordering opsporingsdiensten.

B. CULTUURASPECTEN

Doelstelling van dit onderdeel is het in kaart brengen en beïnvloeden van die cultuuraspecten die belemmerend werken op de kwaliteit van het openbaar ministerie en politie. Als eerste onderdeel van een stappen-plan wordt door externe deskundigen een diagnose gesteld over de cultuuraspecten van het functioneren van het OM en de politie aan de hand van de bevindingen van de parlementaire enquête-commissie. Deze diagnose dient ter voorbereiding van de tweede stap, het bepalen van het meest geschikte instrumentarium voor het bereiken van een gewenste cultuurverandering. De diagnose zal voor de zomer gereed zijn.

C. OVERIGE ONDERWERPEN

1. Rechter-commissaris

Een werkgroep binnen de zittende magistratuur buigt zich momenteel over de aanbevelingen die het rechter-commissariaat betreffen.

Deze werkgroep heeft in maart jongstleden een tussenrapportage uitgebracht ter advisering van de verdeling van de beschikbare gelden voor 1997 voor de zittende magistratuur. Deze gelden maken onderdeel uit van de in A.3.2 genoemde gelden voor een gerichte capaciteitsuitbreiding van het openbaar ministerie en de zittende magistratuur.

De werkgroep verwacht voor de zomer aanbevelingen te kunnen doen ter verbetering van het functioneren van het kabinet van de rechter-commissaris en ter besteding van de hiervoor gereserveerde gelden voor de jaren na 1997.

2. Bijzondere opsporingsdiensten

Zoals in een eerdere rapportage is vermeld, is een interdepartementale werkgroep in het leven geroepen waar de kwestie van de wettelijke regeling van organisatie, inrichting en taken van Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en) bestudeerd is. De werkgroep bestond uit die ministeries wier BOD deel uitmaakte van het platform BOD'en.

De werkgroep heeft onlangs advies uitgebracht aan de minister van Justitie. Voor dit advies is gebruik gemaakt van onder andere het advies van de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie van 11 juli 1996.

Het kabinet zal zich spoedig over het advies buigen.

3. Getuigenbeschermingsprogramma

Binnen het KLPD is een unit getuigenbescherming in oprichting. De procedure voor een getuigenbeschermingsprogramma wordt momenteel toegepast en permanent geëvalueerd door een begeleidingscommissie. De wenselijkheid van wetgeving zal bij deze evaluatie aandacht krijgen.

4. Toetsing opsporingsmethoden

De toetsing van opsporingsmethoden vindt plaats op basis van de CTC-regeling.

De centrale toetsingscommissie (CTC) functioneert hierbij als adviserend orgaan voor het College van procureurs-generaal. Verder bevatten de voorlopige uitgangspunten met betrekking tot de inzet van (bijzondere) opsporingsmethoden en -middelen (zie A.1.1.) procedurevoorschriften voor de toetsing van bijzondere opsporingsmethoden. Deze zijn reeds (deels) beschreven in de brief van de minister van Justitie aan de vaste commissie voor Justitie van 27 februari jongstleden.

Het WODC bereidt een onderzoek voor naar de mogelijkheden voor een evaluatie-systeem, gericht op de effectiviteit van bijzondere opsporingsmethoden.

Nog in de eerste helft van dit jaar zal dit onderzoek gestart kunnen worden.

5. Rechtspositie politiepersoneel

De rechtspositionele voorstellen die voortvloeien uit de aanbevelingen van de enquêtecommissie worden volgens afspraak ingebracht in het overleg in de commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken (CGOP).

6. Diplomatieke status in kader van de wet op de parlementaire enquête

Een eerste aanzet is gegeven voor het interdepartementale overleg over de verhouding tussen de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet op de parlementaire enquête en de positie van diplomaten.

Een werkgroep stelt momenteel een advies op over de inhoud en handhaving van de bestaande richtlijn voor de werkzaamheden van buitenlandse liaison-officieren.

7. Organisatie Ministerie van Justitie

Bij het ministerie van Justitie is conform het standpunt van het kabinet bij beslispunt 109 voorzien in een afdeling Organisatie, opsporing en vervolging binnen de directie Strafrechtelijke handhaving, die een onderdeel vormt van het directoraat-generaal Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging.

Wij zijn voornemens u aan het einde van dit jaar andermaal over de voortgang te informeren.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven