24 070
Goedkeuring van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens alsmede invoering van een belasting met betrekking tot zware motorrijtuigen (Wet belasting zware motorrijtuigen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot goedkeuring van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens alsmede invoering van een belasting met betrekking tot zware motorrijtuigen (Wet belasting zware motorrijtuigen).

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

31 januari 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden; alsmede dat het wenselijk is, gelet op dit verdrag en gelet op de richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (PbEG L 279) betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten, een belasting te heffen met betrekking tot zware motorrijtuigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. GOEDKEURING VERDRAG

Artikel 1. Het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, waarvan de Nederlandse en Franse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1994, 69, wordt goedgekeurd voor Nederland.

HOOFDSTUK II. INLEIDENDE BEPALINGEN

AFDELING 1

Belastbaar feit

Artikel 2. Het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, wordt in Nederland onder de naam «belasting zware motorrijtuigen» geheven ter zake van:

a. het houden van een zwaar motorrijtuig, waarvoor ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 een kenteken dient te zijn opgegeven;

b. het gebruik van de autosnelweg met een ander zwaar motorrijtuig dan bedoeld in onderdeel a.

AFDELING 2

Definities

Artikel 3. In deze wet en in de daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

a. zwaar motorrijtuig: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, uitsluitend bestemd voor het goederenvervoer over de weg, waarvan de toegestane maximum massa 12 000 kilogram of meer bedraagt dan wel waarvan de toegestane maximum massa vermeerderd met de toegestane maximum massa van het voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat door dat motorrijtuig wordt voortbewogen, 12 000 kilogram of meer bedraagt;

b. toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading;

c. weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten; als weg wordt niet aangemerkt een weg die niet in beheer is bij een publiekrechtelijk lichaam;

d. autosnelweg: een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorrijtuigen, zonder uitwegen naar aanliggende percelen, en die:

1°. behalve op bepaalde plaatsen of tijdelijk is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn door een strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;

2°. geen andere weg, geen spoor- of tramweg of voetpad gelijkvloers kruist; en

3°. door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid.

e. certificaat: een document dat door de inspecteur wordt afgegeven per motorrijtuig dat in de heffing wordt betrokken en waarin de nationaliteit van het motorrijtuig is opgenomen en voorts voor welk tijdvak, voor welk tarief en voor welk motorrijtuig het document geldig is, alsmede de datum en het tijdstip waarop het document is afgegeven.

AFDELING 3

Voorwerp van de belasting

Artikel 4. De belasting wordt geheven met betrekking tot elk motorrijtuig afzonderlijk.

HOOFDSTUK III. BELASTINGPLICHTIGE

Artikel 5. De belasting wordt geheven van de houder van het motorrijtuig.

Artikel 6. Als houder wordt aangemerkt:

a. van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, waarvoor een kenteken is opgegeven, degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld;

b. van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, waarvoor geen kenteken is opgegeven, degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft;

c. van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

Artikel 7. 1. Indien een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander dan degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld, kan de inspecteur:

a. deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt;

b. deze ambtshalve aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt.

2. De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. Met ingang van de dag waarop het motorrijtuig van houder wisselt, vangt, in afwijking in zoverre van artikel 9, tweede lid, een nieuw tijdvak van een jaar aan.

Artikel 8. 1. Als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft, wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd.

2. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.

HOOFDSTUK IV WIJZE VAN HEFFING EN TARIEF

AFDELING 1

Tijdvak

Artikel 9. 1. Het tijdvak waarover de belasting voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdelen a en b, moet worden betaald, is een jaar.

2. Het tijdvak vangt voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, waarvan de toegestane maximum massa 12 000 kilogram of meer bedraagt aan met ingang van de dag van dagtekening van de tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs, en telkenmale een jaar later. Het tijdvak vangt voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, waarvan de toegestane maximum massa, vermeerderd met de toegestane maximum massa van het voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat door dat motorrijtuig wordt voortbewogen 12 000 kilogram of meer bedraagt, aan met ingang van de dag waarop met dat motorrijtuig en het daarmee verbonden voertuig gebruik gemaakt wordt van de weg, en telkenmale een jaar later.

3. Het tijdvak vangt voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdeel b, aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg is geconstateerd, en telkenmale een jaar later.

Artikel 10. Het tijdvak waarover de belasting voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, moet worden betaald is een dag, een week, een maand of een jaar; het tijdvak vangt aan op het tijdstip waarop het gebruik van de autosnelweg aanvangt.

AFDELING 2

Tarief

Artikel 11. 1. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één jaar voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 1614;

b. met vier assen of meer: f 2690.

2. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één maand voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 161;

b. met vier assen of meer: f 269.

3. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één week voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 43;

b. met vier assen of meer: f 71.

4. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één dag: f 12,90.

5. Onder het aantal assen van een motorrijtuig wordt verstaan het maximum aantal assen waarmee met het motorrijtuig op enig moment gedurende het tijdvak te zamen met het aantal assen van een met dat motorrijtuig verbonden voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, van de weg gebruik wordt gemaakt.

6. Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, zevende lid, van het in artikel 1 genoemde verdrag, worden aangepast aan wijzigingen in de ecu-koers, alsmede overgangsmaatregelen in dat kader worden vastgesteld.

AFDELING 3

Aangifte

Artikel 12. 1. De belasting moet op aangifte worden voldaan.

2. Een aangifte voor een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, geldt voor alle volgende tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden, zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt en geen nieuw tijdvak aanvangt ingevolge artikel 14, eerste lid, artikel 18, vierde lid, dan wel artikel 19, tweede lid, en overigens geen aangifte is gedaan ter zake van een wijziging van het aantal assen waarmee wordt gereden.

3. In afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de belasting zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak.

4. Indien aangifte wordt gedaan ten gevolge van wisseling van de houder van het motorrijtuig of de aanvang van een nieuw tijdvak ingevolge artikel 14, eerste lid, artikel 18, vierde lid, dan wel artikel 19, tweede lid, dient de belasting, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, te zijn voldaan op een door de inspecteur te bepalen tijdstip.

Artikel 13. 1. Met betrekking tot een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, dient aangifte te worden gedaan gelijktijdig met de ingevolge artikel 12, derde lid, te verrichten betaling. Deze aangifte wordt gedaan op bij ministeriële regeling aangewezen aangiftepunten door invoering van de in artikel 3, onderdeel e, genoemde gegevens met betrekking tot nationaliteit, tijdvak, tarief en motorrijtuig in de op deze aangiftepunten aanwezige betalingsapparatuur.

2. Hoofdstuk II van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, met uitzondering van artikel 8, tweede lid, niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde aangifte.

Artikel 14. 1. Indien met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdelen a en b, met meer assen van de weg gebruik wordt gemaakt dan waarvoor de belasting is betaald, vangt, in afwijking in zoverre van artikel 9, tweede en derde lid, met ingang van de dag waarop dit gebruik aanvangt een nieuw tijdvak van een jaar aan. Het lopende tijdvak eindigt in dat geval met de daaraan voorafgaande dag.

2. Met de belasting die is verschuldigd over het in het eerste lid bedoelde nieuwe tijdvak wordt verrekend het bedrag aan belasting over het bij beëindiging van het lopende tijdvak nog niet verstreken deel van dat tijdvak waarover de belasting was betaald. Voor de berekening van dit bedrag wordt een maand gesteld op 30 dagen.

HOOFDSTUK V HET CERTIFICAAT

Artikel 15. 1. Het door de inspecteur afgegeven certificaat dient in het motorrijtuig aanwezig te zijn.

2. Bij constatering van het feit dat het certificaat niet in het motorrijtuig aanwezig is, beloopt degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft een administratieve boete van ten hoogste f 250. Deze boete wordt geheven en ingevorderd als ware zij belasting en wordt opgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. De inspecteur neemt bij het vaststellen van de boete een besluit of en in hoeverre kwijtschelding wordt verleend.

HOOFDSTUK VI NAHEFFING

Artikel 16. 1. Bij constatering van het feit dat de verschuldigde belasting voor een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel a of b, niet of niet geheel is betaald, kan de belasting worden nageheven. In geval van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel b, wordt de belasting nageheven over een periode van een jaar, waarbij als laatste dag geldt de dag die vooraf gaat aan de dag waarop het bedoelde feit wordt geconstateerd.

2. Bij constatering van het gebruik van de autosnelweg met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, ter zake waarvan de verschuldigde belasting niet of niet geheel is betaald, kan de belasting worden nageheven over een periode van een maand, waarbij als laatste dag geldt de dag die vooraf gaat aan de dag waarop het gebruik van de autosnelweg wordt geconstateerd.

3. Indien blijkt dat een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel b of c, over een gedeelte van de in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid bedoelde periode, niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan van degene ten aanzien van wie het gebruik is geconstateerd, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

4. De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voor zover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf bestaat.

5. Indien blijkt dat:

a. het motorrijtuig over een periode buiten gebruik is gesteld als bedoeld in artikel 18;

b. voor het motorrijtuig over een periode een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van toepassing was, wordt over die periode de belasting niet nageheven.

6. Met een constateren als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gelijk gesteld het bij controle door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering constateren dat degene die de feitelijke beschikking heeft over een motorrijtuig, niet aan de hand van een certificaat kan aantonen dat de verschuldigde belasting is betaald.

7. In afwijking van artikel 21, eerste lid en artikel 22, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de verhoging van belasting bij naheffing:

a. als bedoeld in het eerste en tweede lid honderd percent, doch ten minste f 100;

b. in overige gevallen: ten hoogste f 500.

8. De inspecteur neemt bij het vaststellen van de naheffingsaanslag een besluit of en in hoeverre kwijtschelding van de verhoging wordt verleend.

HOOFDSTUK VII OVERIGE REGELINGEN

AFDELING 1

Teruggaaf

Artikel 17. 1. Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf verleend van belasting die voor een tijdvak van een jaar is betaald voor:

a. een motorrijtuig waarvan de tenaamstelling in het kentekenregister is vervallen dan wel de houder is gewisseld;

b. een motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 19 geen belasting is verschuldigd;

c. een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel c.

2. De teruggaaf wordt verleend over het op de datum van het vervallen van de tenaamstelling of de datum waarop het motorrijtuig van houder wisselt, dan wel in andere gevallen op de datum van indiening van het verzoek, nog niet verstreken aantal hele maanden van het tijdvak en bedraagt per hele maand een twaalfde deel van de over het tijdvak betaalde belasting.

3. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

4. Teruggaaf wordt slechts verleend voor een bedrag van meer dan f 54 en alleen voor het meerdere.

AFDELING 2

Buitengebruikstelling

Artikel 18. 1. Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, is op verzoek geen belasting verschuldigd, dan wel kan op verzoek teruggaaf van belasting worden verleend voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdelen a en b, over een periode waarin deze motorrijtuigen buiten gebruik worden gesteld. Een periode van buitengebruikstelling wordt slechts in aanmerking genomen indien deze langer duurt dan twee maanden en het motorrijtuig zich gedurende deze periode in Nederland bevindt. In het verzoek wordt aangegeven op welke plaats het motorrijtuig gedurende de periode van buitengebruikstelling aanwezig is.

2. In geval van teruggaaf wordt deze verleend over het bij aanvang van de in het eerste lid bedoelde periode nog niet verstreken aantal hele maanden van het tijdvak van een jaar en bedraagt deze per hele maand een twaalfde deel van de over het tijdvak betaalde belasting.

3. Het verzoek wordt gedaan bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

4. Met ingang van de dag waarop na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt, vangt in afwijking in zoverre van artikel 9, tweede en derde lid, een nieuw tijdvak van een jaar aan.

5. Bij constatering van het feit dat gedurende de periode van buitengebruikstelling met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt, wordt de belasting nageheven. De na te heffen belasting wordt berekend over een periode van een jaar met als laatste dag de dag die vooraf gaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd.

6. Met een constateren als bedoeld in het vijfde lid wordt gelijk gesteld het constateren dat het motorrijtuig niet aanwezig is op een bij het in het eerste lid bedoelde verzoek aangegeven plaats.

7. De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voor zover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf bestaat.

8. In afwijking van artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de verhoging van belasting bij naheffing honderd percent, doch ten minste f 100.

AFDELING 3

Vrijstelling

Artikel 19. 1. Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen:

a. die uitsluitend worden gebruikt door defensie;

b. die uitsluitend worden gebruikt door politie en brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;

c. die behoren tot een bedrijfsvoorraad, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

d. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

e. waarmee gewoonlijk slechts over een geringe afstand gebruik van de weg wordt gemaakt.

2. In geval van beëindiging van de vrijstelling, vangt, in afwijking in zoverre van artikel 9, tweede en derde lid, voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 6, onderdelen a en b, een nieuw tijdvak van een jaar aan met ingang van de dag, waarop de vrijstelling eindigt.

HOOFDSTUK VIII. AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 20. Het in artikel 15, eerste lid, bedoelde certificaat wordt bij de inspecteur ingeleverd bij:

a. vervroegde beëindiging van het tijdvak ingevolge artikel 14, eerste lid; en

b. een verzoek om teruggaaf.

Artikel 21. 1. Voor motorrijtuigen die in Griekenland geregistreerd staan, bedraagt het tarief tot en met 31 december 1997 de helft van de in artikel 11 genoemde tarieven.

2. Voor motorrijtuigen die in Ierland of Portugal geregistreerd staan, bedraagt het tarief tot en met 31 december 1996 de helft van de in artikel 11 genoemde tarieven.

Artikel 22. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met name om redenen van verkeersveiligheid bepaalde wegen, niet zijnde autosnelwegen, of delen daarvan worden aangewezen waarvan het gebruik met een motorrijtuig, bedoeld in artikel 6, onderdeel c, aan de belasting is onderworpen.

Artikel 23. Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan. Tevens is hij verplicht op eerste vordering van de ambtenaren het certificaat ter inzage te verstrekken.

Artikel 24. De in artikel 23 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig, alsmede het daarmee verbonden voertuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig of bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Artikel 25. 1. Voor zover ter zake van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, buiten Nederland is voldaan vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg in Nederland, blijft de heffing in Nederland achterwege.

2. Op een buiten Nederland afgegeven bewijs van betaling van het gemeenschappelijke gebruiksrecht, zijn artikel 15, eerste lid, en artikel 23, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

3. In geval de voldoening buiten Nederland door degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft niet kan worden aangetoond aan de hand van een betalingsbewijs als bedoeld in het tweede lid, is artikel 16, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

4. In geval van naheffing van belasting op de voet van artikel 16, tweede lid, wordt de na te heffen belasting verminderd met het gemeenschappelijke gebruiksrecht dat, blijkens betalingsbewijzen als bedoeld in het tweede lid, over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is voldaan.

Artikel 26. 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

HOOFDSTUK IX. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 27. De Invorderingswet 1990 wordt gewijzigd als volgt:

A. Het vijfde lid van artikel 9 wordt vervangen door:

5. In afwijking van het derde lid is terstond invorderbaar een naheffingsaanslag ter zake van:

a. de belasting van personenauto's en motorrijwielen, die is opgelegd aan een ander dan een vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, of

b. de belasting zware motorrijtuigen, die is opgelegd aan de houder van een ander motorrijtuig dan bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de Wet belasting zware motorrijtuigen.

B. In artikel 15, eerste lid, aanhef, en het tweede lid, wordt «bedoeld in artikel 9, vijfde lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 9, vijfde lid.

Artikel 28. Aan artikel 4, onderdeel a, van de Financiële-Verhoudingswet 1984 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

14. de belasting zware motorrijtuigen.

Artikel 29. Aan artikel 234, onderdeel a, van de Provinciewet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

14. de belasting zware motorrijtuigen.

HOOFDSTUK X. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 30. In afwijking in zoverre van het gestelde in artikel 9, tweede lid, eerste volzin, vangt voor een motorrijtuig, bedoeld in artikel 6, onderdeel a, het eerste tijdvak waarover de belasting ingevolge deze wet wordt geheven aan met ingang van de in artikel 32, tweede lid, genoemde datum, indien op dat moment reeds een kenteken is opgegeven voor dat motorrijtuig.

Artikel 31. 1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig wordt beschikt over een betalingsbewijs als bedoeld in artikel 25, tweede lid, waaruit blijkt dat het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, buiten Nederland is voldaan voor een periode waarvan een gedeelte ligt na de in artikel 32, tweede lid, genoemde datum, vangt in afwijking van artikel 30 dan wel artikel 9, derde lid, het eerste tijdvak waarover de belasting ingevolge deze wet wordt geheven aan met ingang van de dag volgend op deze periode.

2. Het over de in het eerste lid bedoelde periode buiten Nederland voldane gemeenschappelijke gebruiksrecht wordt, voor zover dat betrekking heeft op een periode waarover de belasting op de voet van artikel 16, eerste lid, wordt nageheven, in mindering gebracht op de na te heffen belasting, mits wordt beschikt over het in het eerste lid bedoelde betalingsbewijs.

HOOFDSTUK XI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 32. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 april 1995, met uitzondering van artikel 1, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid vangt het eerste tijdvak waarover de belasting ingevolge deze wet kan worden geheven, aan met ingang van 1 juli 1995.

Artikel 33. Deze wet wordt aangehaald als: Wet belasting zware motorrijtuigen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven