nr. 184
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 25 januari 1995
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 27 januari 1995.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 februari 1995.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, het ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 16 november 1994 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en Macao inzake luchtdiensten tussen en via
hun onderscheiden grondgebieden, met bijlage (Trb. 1994, 282).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).
Tijdens de onderhandelingen tussen de regeringen van het Koninkrijk der
Nederlanden en Macao, welke eind 1993 te Den Haag werden gevoerd met het oog
op het in juli 1995 open te stellen vliegveld van Macao, werd overeenstemming
bereikt over een luchtvaartverdrag. Het betreft hier een liberaal standaardverdrag
dat rekening houdt met de huidige ontwikkeling in de luchtvaart.
In tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is in luchtvaartverdragen wordt,
in verband met de speciale status van Macao, in het verdrag gesproken over
«gebied» in plaats van «grondgebied» (artikel 1, onder
c). Dit begrip is ook terug te vinden in de op 17 september 1986 te 's-Gravenhage
gesloten Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en de Regering van Hong Kong inzake luchtdiensten (Trb. 1986, 163).
Het verdrag gaat uit van enkelvoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat
één enkele luchtvaartmaatschappij per land wordt aangewezen
voor het uitvoeren van de luchtdiensten. De aanwijzing aan iedere zijde van
een luchtvaartmaatschappij geschiedt, zoals internationaal gebruikelijk is,
door de verdragsluitende partijen (artikel 4). Aangezien het in de praktijk
de luchtvaartautoriteiten zijn, die toezicht houden op het gebruik van de
verleende rechten, krijgen zij op grond van het verdrag de bevoegdheid om
de verleende vergunning op te schorten of in te trekken (artikel 5). Voor
wat betreft het Koninkrijk de Nederlanden is dat naast de Minister van Verkeer
en Waterstaat de Directeur-Generaal Rijksluchtvaartdienst.
Het onderhavige luchtvaartverdrag bevat voorts de gebruikelijke bepalingen
met betrekking tot onder andere tarieven en dienstregeling (artikel 6 en 9),
de ontplooiing van commerciële activiteiten (artikel 7), belastingvrijstelling
(artikel 10 en 11), de overmaking van gelden (artikel 12) en veiligheid (artikel
15).
De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag moet worden
geacht te vormen, bevat bepalingen die de uitoefening van concrete rechten,
waaronder rechten op verder gelegen punten (zogenaamde 5e vrijheidsrechten),
mogelijk maakt. De bijlage is, voor zover het de routes en frequenties betreft,
aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van
de bijlage voor wat betreft de routes en frequenties behoeven derhalve gelet
op artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht
tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk alleen voor Nederland
gelden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo