24 061
Invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 oktober 1995

Het door de vaste commissie voor Justitie vastgestelde verslag beantwoord ik als volgt.

ALGEMEEN

In het algemeen ben ik met de commissie van mening dat het wenselijk is bij invoering van wetgeving te streven naar volledigheid. Ik moge echter ten aanzien van met name wetsvoorstel 19 770, dat een voortrein was voor titel 8.12, het volgende opmerken.

Ten tijde van de parlementaire behandeling van genoemd wetsvoorstel is op 4 november 1988 in Straatsburg het Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart tot stand gekomen (CLNI). Eerst na indiening van de memorie van antwoord in de Eerste Kamer (februari 1989) is op aandrang van die Kamer besloten om, vooruitlopend op de ratificatie door Nederland, alvast de limieten van dat Verdrag op te nemen in het Besluit tot uitvoering van artikel 951f van het Wetboek van Koophandel, opdat dit besluit niet kort na haar inwerkingtreding weer gewijzigd zou behoeven te worden. Inmiddels was de parlementaire behandeling van de Invoeringswet Boek 8 dusdanig vergevorderd dat inpassing op dat moment niet mogelijk was, zonder dat dit tot grote vertraging zou leiden. Daarom is besloten om tegelijk met de goedkeuring van het CLNI-verdrag de regeling van beperking van aansprakelijkheid in zee- en binnenvaart uit Koophandel over te brengen naar Boek 8, waarbij titel 8.12 aan het verdrag is aangepast.

De commissie vraagt voorts of er geen behoefte bestaat aan een algemene toelichting.

De memorie van toelichting bij de invoeging van de titels 7 en 12 van Boek 8 bevat een kort algemeen deel, dat op beide in te voegen titels betrekking heeft. Vervolgens is per titel afzonderlijk nog een inleidende opmerking gemaakt. Deze titels zijn nagenoeg geheel overgenomen uit de betreffende titels van het Wetboek van Koophandel, op enkele wijzigingen na die afzonderlijk worden toegelicht. De toelichting bij de wetsvoorstellen 19 768, 19 769 en 19 770 onverkort.

ARTIKEL I

Artikel 750, vierde lid

Uit het feit dat ten aanzien van luchtkussenvoertuigen zowel in art. 750, vierde lid, als in art. 1060, vijfde lid, wordt bepaald dat zij voor de toepassing van de betreffende titels niet als schip worden aangemerkt, dient inderdaad te worden afgeleid dat deze titels op dit vervoermiddel niet van toepassing zijn, zodat daarvoor uit hoofde van het onderhavige voorstel geen beperking van aansprakelijkheid zal gelden. Wat betreft artikel 750, vierde lid, ligt hieraan ten grondslag artikel 15, vijfde lid, onder a, van het Verdrag van Londen inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen van 19 november 1976, (Trb. 1980, 23 en 1984, 31). Met betrekking tot artikel 1060, vijfde lid, is op dit punt artikel 1, tweede lid, onder b, van het CLNI gevolgd.

Artikel 1065

De vraag betreffende artikel 1065 waarom de limieten, in navolging van het zeerecht, niet worden opgenomen in de wet laat zich als volgt beantwoorden. Aan opneming van de limieten in een algemene maatregel van bestuur (amvb) liggen geen principiële redenen ten grondslag. Het is veeleer zo dat de tot dusverre in dit opzicht gevolgde lijn is voortgezet. De aansprakelijkheidsgrenzen in het zeerecht staan van oudsher in de wet. Die in de binnenvaart in een algemene maatregel van bestuur. Ook in de onlangs tot stand gekomen Wet van 30 november 1994, Stb. 846 tot aanvulling van de Boeken 3, 6 en 8 van het Burgerlijk Wetboek met regels betreffende de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen en verontreiniging van lucht, water of bodem, wordt voor de aansprakelijkheidsgrenzen verwezen naar diverse amvb's.

In het algemeen zij opgemerkt dat een algemene maatregel van bestuur eenvoudiger kan worden gewijzigd, zodat bijvoorbeeld eventuele internationale ontwikkelingen op de voet kunnen worden gevolgd. Het nut hiervan bleek eens te meer bij de parlementaire behandeling van het bovengenoemde wetsvoorstel 19 770. Dankzij het feit dat de wet voorzag in regeling van de aansprakelijkheidslimieten bij algemene maatregel van bestuur, konden de limieten alvast aan het CLNI worden aangepast zonder dat een nieuwe parlementaire behandeling nodig was.

ARTIKEL III

Artikel 642i

Ten aanzien van de door de commissie bij artikel 642i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gestelde vraag hoe voorkomen kan worden dat – al dan niet per abuis – niet door de schuldenaar als zodanig opgegeven schuldeisers niet meedelen, kan worden opgemerkt dat hier twee gevallen dienen te worden onderscheiden. In de eerste plaats die van de crediteuren die aan de schuldenaar bekend zijn; ten tweede de categorie van hen die hem niet bekend zijn. Voor de eerste groep geldt dat zij, na daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen (in de zin van artikel 642i Rv), hun vordering ter verificatie moeten indienen. Laten zij dit na dan vervalt deze op grond van artikel 642w Rv. Is een bekende schuldeiser echter niet op de voorgeschreven wijze opgeroepen (en deelt hij dus niet mee in het fonds), dan treedt de sanctie te zijnen aanzien niet in en is de schuldenaar (ook na verdeling van het fonds) volledig aansprakelijk voor diens vordering.

Voor de categorie van crediteuren die de schuldenaar niet bekend zijn en die dus niet door de vereffenaar kunnen worden opgeroepen, voorziet artikel 642i Rv. bij wijze van vangnet in de mogelijkheid van het plaatsen van advertenties in een of meer nieuwsbladen, zoals bijvoorbeeld ook bij faillissement het geval is.

Hoewel niet valt uit te sluiten dat desondanks niet iedere crediteur wordt bereikt, wordt met de onderhavige regeling mijns inziens het maximaal haalbare bereikt.

Artikel 642v, tweede lid

Tenslotte vraagt de commissie hoelang de staat van verdeling genoemd in artikel 642v, tweede lid, Rv ter inzage ligt.

Deze vraag is waarschijnlijk ingegeven door het feit dat in dit artikel geen termijn wordt genoemd; dit in tegenstelling tot artikel 642u, eerste lid, waar een termijn van terinzagelegging van 14 dagen wordt voorzien. Laatstgenoemd artikel biedt gedurende die termijn van 14 dagen de schuldeisers de gelegenheid om bij de rechtbank bezwaar te maken tegen de door de rechter-commissaris goedgekeurde, maar nog niet vastgestelde staat van verdeling. Vervolgens wordt deze staat van verdeling door de rechter-commissaris of, indien tijdig bezwaar is gemaakt, door de rechtbank vastgesteld en roept de griffier van de rechtbank bij aangetekende brief de schuldeisers op het hun toekomende bedrag in ontvangst te nemen (art. 642v, eerste lid Rv.). In die brief zal de griffier de gang van zaken, zoals hij die zich voorstelt bij de uitbetaling, uiteenzetten.

Artikel 642v, tweede lid Rv., waarop de vraag van de commissie betrekking heeft, bepaalt nu dat de staat van verdeling na de vaststelling ter griffie ter kosteloze inzage van belanghebbenden ligt. De strekking van dit artikel is dat iedere belanghebbende, zodra en zolang de uitbetalingen worden gedaan, die staat van verdeling moet kunnen raadplegen. Het stellen van een termijn hiervoor is niet zinvol; in principe blijft terinzagelegging nodig totdat iedere crediteur het hem toekomende bedrag heeft ontvangen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven