24 059
Internationale Cacao-overeenkomst 1993, met bijlagen; Genève, 16 juli 1993

nr. 183
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 12 januari 1995

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 23 januari 1995.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 februari 1995.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring achteraf over te leggen de op 16 juli 1993 te Genève tot stand gekomen internationale Cacao-overeenkomst 1993, met bijlagen (Trb. 1994, 135).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. Kok

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 16 juli 1993 stelde de Cacao-conferentie 1992 van de Verenigde Naties te Genève de tekst van onderhavig verdrag vast. Dit verdrag vervangt de op 25 juli 1986 te Genève tot stand gekomen Internationale Cacao-overeenkomst (Trb. 1987, 37), welke op 30 september 1993 afloopt. Het verdrag is de vijfde in een reeks verdragen. In tegenstelling tot de vier voorafgaande bevat dit verdrag geen bepalingen op basis waarvan ter stabilisatie van de wereldcacaomarkt direct op de markt kan worden geïntervenieerd. Het beoogt door middel van een hechtere samenwerking tussen de cacao-producerende landen op de middellange en lange termijn aanbod van en vraag naar cacao met elkaar in evenwicht te brengen. Het verdrag is van kracht voor een periode van 5 jaar, met de mogelijkheid om het tweemaal te verlengen voor elk een periode van maximaal 2 jaar. Tijdens de onderhandelingen, die ongeveer 15 maanden hebben geduurd, traden de Europese Economische Gemeenschap en haar Lidstaten als één partij op met één gemeenschappelijk standpunt. Zowel de EEG als de Lidstaten hebben het verdrag ondertekend.

Inhoud van het verdrag

Het nieuwe verdrag wijkt op hoofdpunten aanzienlijk af van de eerdere verdragen, doordat het geen bepalingen bevat waarmee ter stabilisatie van de prijzen direct op de markt kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld door middel van exportquota en buffervoorraden.

De economische bepalingen van het nieuwe verdrag benadrukken de noodzaak voor de cacao-producerende landen, om beter dan tot nu toe het geval was samen te werken en op die manier het aanbod van cacao in overeenstemming te brengen met de vraag (artikel 29). Aan de consumptiezijde zullen de importerende landen nagaan welke obstakels er bestaan voor verdere vergroting van de vraag naar cacao en of deze obstakels weggenomen of verkleind kunnen worden (artikel 32). Het verdrag bevat geen prijsvork of prijsdoelstelling die in het verleden vaak tot geschillen hebben geleid. Wel wordt de verantwoordelijkheid voor de produktie bij de producerende landen gelegd, waarmee het verdrag onder andere aansluit bij de resultaten van de achtste Algemene Conferentie van UNCTAD (UNCTAD VIII).

Ten aanzien van de institutionele bepalingen van het verdrag geldt dat grote delen ervan ongewijzigd zijn overgenomen uit het verdrag van 1986 (zie ook de Memorie van Toelichting bij het verdrag van 1986, Kamerstukken II, 1989/90, 21 333, nr. 3). Zo is voorzien in het voortbestaan van de in Londen gevestigde Internationale Cacao-organisatie en haar organen (artikel 5).

Voor het volgen en evalueren van de prijsontwikkeling publiceert de Internationale Cacao-organisatie een dagprijs uitgedrukt in speciale trekkingsrechten (SDR's) van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) (artikel 2). Het prijsverloop op de wereldmarkt toont aan, dat het niet gelukt is om door middel van de sedert 1973 van kracht zijnde opeenvolgende cacao-verdragen daadwerkelijk greep te krijgen op de prijs van cacao.

Ondanks het optimisme dat bestond bij de totstandkoming van het verdrag van 1986, is niet voorkomen kunnen worden dat de cacaoprijzen recentelijk historische dieptepunten hebben bereikt. Gebleken is dat na de vorige onderhandelingen een situatie ontstond met structurele overproduktie, waar een conjunctureel instrument als een buffervoorraad niet voor bedoeld is. De buffervoorraad bereikte snel zijn maximum (250 000 ton), terwijl de wereldvoorraad als gevolg van jaarlijkse overschotten ongeveer 1,5 miljoen ton bereikte. Door de verantwoordelijkheid van de producerende landen te benadrukken en daarbij meer naar de middellange en lange termijn te kijken mag de kans dat dit verdrag als een vruchtbare bodem voor internationale samenwerking op het gebied van cacao zal functioneren reëel worden genoemd. Aangezien het verdrag geen bepalingen bevat op het gebied van buffervoorraden zal de bestaande buffervoorraad (circa 230 000 ton) op basis van het verdrag van 1986 worden geliquideerd. Daarbij zullen de beschikbare gelden worden verdeeld onder de landen die in het verleden een heffing hebben afgedragen.

Inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding van het verdrag is ingevolge artikel 56 vereist dat ten minste vijf exporterende landen die samen ten minste 80% van de wereldexport vertegenwoordigen toetreden naast importerende landen die ten minste 60% van de wereldimport vertegenwoordigen.

De Europese Economische Gemeenschap neemt 52,13% van de totale import voor haar rekening, waarvan 11,4% door Nederland. De Ivoorkust is het land met de grootste export, namelijk 35,37%.

Afgezien van de bijdrage aan de administratieve begroting van de Internationale Cacao-organisatie die voor Nederland in 1992 214 698 gulden bedroeg, bestaan er geen verplichtingen tot rechtstreekse financiële steun.

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft bij de ondertekening van het verdrag op 16 februari 1994 in overeenstemming met artikel 55 een verklaring van voorlopige toepassing (voor Nederland) afgelegd.

Ingevolge artikel 56, derde lid, zijn de bepalingen van het verdrag op 22 februari 1994 voorlopig in werking getreden tussen de staten en de internationale organisatie die een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring hebben neergelegd, danwel een verklaring van voorlopige toepassing hebben afgelegd. Aangezien de figuur van voorlopige inwerkingtreding in het Koninkrijk het dichtst bij de inwerkingtreding staat, wordt het verdrag thans op de voet van artikel 10, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ter goedkeuring achteraf overgelegd.

Bijlagen

De bijlagen A en B bevatten respectievelijk een lijst van exporterende en importerende landen. Bijlage C bevat een lijst van die landen die edel cacao exporteren.

De bijlagen A en B, die geacht worden een integrerend onderdeel van het verdrag te vormen, zijn gelet op hun inhoud aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van deze bijlagen behoeven derhalve op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden. De hoogste autoriteit van de Internationale Cacao-organisatie 1993, de Internationale Cacaoraad, kan besluiten om bijlage C te herzien (zie artikel 43 juncto artikel 12). Deze besluiten van de raad behoeven ingevolge artikel 92 van de Grondwet geen parlementaire goedkeuring alvorens voor Nederland verbindend te kunnen worden.

Koninkrijkspositie

Het onderhavige verdrag zal, evenals het verdrag van 1986, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven