24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

nr. 241
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2001

Namens het kabinet zend ik u hierbij het rapport van de MDW-werkgroep Buisleidingconcessies.1

1. Inleiding

De MDW-werkgroep Buisleidingenconcessies (hierna: de werkgroep) is ingesteld om invulling te geven aan het project Buisleidingenconcessies in het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW). Het project Buisleidingenconcessies maakt deel uit van de derde tranche MDW II, waarover de Ministers van Economische Zaken (EZ) en van Justitie de Tweede Kamer bij brief van 27 juni 2000 hebben ingelicht2. In deze brief is onder meer opgenomen de startnotitie van het project Buisleidingenconcessies.

In de startnotitie wordt onder meer melding gemaakt van het door mij bij brief van 22 augustus 2000 aan de Tweede Kamer toegezonden eindrapport van de Interdepartementale Projectgroep Ondergronds Transport (IPOT)3. In dit rapport is aangekondigd dat gezocht zal worden naar een verbetering van het juridisch instrumentarium voor de verlening van concessies voor buisleidingen. Gebleken is dat de concessie een onduidelijke juridische basis kent, terwijl de concessie voor de grondeigenaren die ermee geconfronteerd worden een zeer belastend instrument kan zijn. Met de concessie kan toegang worden verkregen tot de Belemmeringenwet Privaatrecht (Bp), waarmee het gebruik van particuliere gronden voor de aanleg van buisleidingen kan worden afgedwongen door het opleggen van een gedoogplicht.

Gelet op het ingrijpende karakter van de gedoogplicht, is de herziening van de buisleidingconcessie en een mogelijke modernisering van de Bp onderwerp van een MDW project gemaakt. Voor een meer gedetailleerde taakopdracht verwijs ik naar de startnotitie van dit MDW-project.

Ter invulling van haar taakopdrachten heeft de werkgroep het bij deze brief gevoegde rapport uitgebracht. De werkgroep heeft zich met name gebogen over de knelpunten die verband houden met de (juridische) procedure die moet worden doorlopen bij de aanleg van buisleidingen. De werkgroep heeft zich daarbij beperkt tot transport door ondergrondse buisleidingen, voorzover dat geen betrekking heeft op het vervoer van personen. De werkgroep constateert onder meer dat er sprake is van versnippering van bevoegdheden over de verschillende bestuurslagen, dat de verlening van de concessie geen duidelijke wettelijke basis heeft, dat er geen eenduidige criteria voor bestuurlijke afweging bij de besluitvorming over de aanleg van buisleidingen lijkt te bestaan en dat de rechtsbescherming op grond van de Bp een verbrokkeld beeld vertoont. Gelet op deze knelpunten doet de werkgroep voorstellen voor een herziening van de procedure voor de aanleg van buisleidingen.

2. Bevindingen van de werkgroep en geconstateerde knelpunten

De werkgroep geeft in het rapport een overzicht van de huidige juridische procedure die moet worden doorlopen om een gedoogplicht op te kunnen leggen ten behoeve van de aanleg van een buisleiding. Op hoofdlijnen komt deze procedure er op neer dat de buisleidinglegger allereerst in overleg zal moeten treden met de grondeigenaren over het gebruik van de grond. In de praktijk kan in de meeste gevallen overeenstemming worden bereikt over dit gebruik. Pas wanneer partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, kan de weg van de Bp tot het opleggen van een gedoogplicht worden gevolgd. Indien een buisleidinglegger toegang wil verkrijgen tot de Bp zullen er twee koninklijke besluiten genomen worden, te weten het koninklijk besluit tot verlening van de concessie (op voordracht van de Minister van Economische Zaken) en het koninklijk besluit tot verlening van de verklaring van openbaar belang (op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat).

Wanneer aan de gestelde eisen is voldaan kunnen op grond van de Bp rechthebbenden op de grond (grondeigenaren, huurders, pachters, etc.) worden verplicht te gedogen dat de buisleiding wordt aangelegd en in stand gehouden.

Naast het gebruik van (particuliere) gronden, is het voor de buisleidinglegger vaak van belang dat hij de noodzakelijke vergunningen verkrijgt (kapvergunning, aanlegvergunning, etc.). Afhankelijk van het gekozen tracé kan het voor de aanleg en instandhouding van een leiding noodzakelijk zijn deze vergunningen aan te vragen bij provincies, gemeenten, waterschappen en/of rijk, voordat tot aanleg kan worden overgegaan.

De werkgroep heeft de volgende inventarisatie gemaakt van knelpunten die door buisleidingleggers, grondeigenaren, overheden en anderen worden ervaren bij de (procedure voor de) aanleg van buisleidingen:

• Geen centrale regie over de totale procedure

In de huidige situatie is de verantwoordelijkheid voor afzonderlijke stappen in de procedure en de daarmee samenhangende bevoegdheden verdeeld over verschillende bestuursorganen. Er is geen bestuursorgaan dat de centrale regie heeft over de totale procedure en die zorg draagt voor terugkoppeling naar andere openbare lichamen over de resultaten van de onderscheidenlijke stappen.

• Geen transparante besluitvorming

Er lijken geen duidelijk kenbare afwegingscriteria te bestaan voor de besluitvorming over de aanleg van buisleidingen. Op welke wijze naast het openbaar belang andere belangen zoals milieu, ruimtelijke ordening en veiligheid worden meegenomen in deze afweging is niet helder.

• Onduidelijke formele grondslag Het is onduidelijk op grond van welke formele basis de verlening van de concessies de verklaring van openbaar belang plaatsvindt.

Overige (juridische) knelpunten

De procedure van de Bp wijkt af van de procedure van de Awb. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de Bp een eigen bestuurlijke voorbereidingsprocedure kent die niet aansluit bij de voorbereidingsprocedures van de Awb. Daarnaast geeft de rechtsbescherming op grond van de Bp een verbrokkeld beeld te zien. Op verschillende momenten in de procedure staat tegen besluiten rechtsbescherming open bij verschillende rechters. In bepaalde gevallen staat zelfs tegen verschillende onderdelen van één beslissing beroep open bij verschillende rechters. Dit betekent dat voor de betrokkenen een onduidelijk beeld ontstaat van de rechtsbescherming.

• Economische knelpunten

Voor relatieve nieuwkomers die buisleidingen wensen aan te leggen is het huidige systeem moeilijk te doorgronden. Zij raken hierdoor verstrikt in voor hen onduidelijke en langdurige procedures. Dit levert drempels voor nieuwkomers op om de markt te betreden. Nederland kan hierdoor economische hinder ondervinden.

De onduidelijkheid van de procedure heeft directe gevolgen voor de kenbaarheid en de duur ervan. De markt vereist in principe geen snellere procedure, maar wel een voorspelbare duur, zodat kan worden berekend hoe lang het duurt voordat tot levering van stoffen door de buisleiding kan worden overgegaan.

3. Bouwstenen voor een verbeterde procedure

Naar aanleiding van de in de vorige paragraaf geschetste knelpunten doet de werkgroep voorstellen voor herziening van de procedure voor de aanleg van buisleidingen. Met deze voorstellen wordt beoogd om de geconstateerde knelpunten in de huidige procedure op te lossen. De werkgroep is van oordeel dat, gelet op de geconstateerde knelpunten, het slechts op onderdelen aanpassen van de procedure weinig soelaas biedt. De werkgroep is daarom van mening dat de juridische procedure die voor de aanleg van een buisleiding moet worden gevolgd, integraal moet worden herzien.

Aspecten van besluitvorming

De werkgroep geeft allereerst een opsomming van de aspecten waarmee door bestuursorganen in een nieuw systeem rekening moet worden gehouden bij de besluitvorming omtrent de aanleg van buisleidingen. Het gaat hierbij om nut en noodzaak, milieu en veiligheid, ruimtelijke ordening, privaatrechtelijke belemmeringen, en overige noodzakelijke vergunningen. Hieronder worden deze aspecten puntsgewijs behandeld.

• Nut en noodzaak

Voordat door de overheid het besluit genomen wordt medewerking te verlenen aan de aanleg van een leiding zal moeten worden vastgesteld welke publieke belangen gemoeid zijn met de aanleg van de leiding. Om hierover een besluit te kunnen nemen zal moeten worden gekeken naar zaken als transportbehoefte, voorkomen van congestie, derdentoegang en alternatieven.

• Milieu en veiligheid

Bij vervoer van gevaarlijke stoffen zullen milieu- en veiligheidsaspecten moeten worden betrokken. Aan weerszijden van deze leidingen zullen bijvoorbeeld zoneringafstanden in acht moeten worden genomen. Daarnaast zullen aan deze leidingen intrinsieke veiligheidseisen moeten worden gesteld (dikte van de buis, diepte bij aanleg etc.). Op dit moment geldt voor deze veiligheidseisen op vrijwillige basis de NEN-norm 3650. De werkgroep is van mening dat de milieu en veiligheidseisen een wettelijke basis moeten krijgen. Zij moeten zoveel mogelijk worden opgenomen in algemene regelgeving en niet als voorwaarden voor vergunningverlening gelden.

De werkgroep is van mening dat, voor zover zij kan overzien, de veiligheid niet beter wordt gegarandeerd door vergunningen dan bij algemene regels. Wel pleit zij voor een meldingssysteem bij de aanleg van buisleidingen en een goede handhaving van de algemene regels voor veiligheid. Met dit systeem kan niet alleen de veiligheid worden gegarandeerd bij de aanleg en instandhouding van de buisleiding. Ook kan worden voorkomen dat na de aanleg van de buisleiding bebouwing plaatsvindt binnen de risicocontouren rond buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, omdat de gemeenten beter op de hoogte zijn van de ligging van leidingen.

• Ruimtelijke ordening

Voorafgaand aan de aanleg van een leiding dient te worden nagegaan in hoeverre het ruimtebeslag van de leiding in overeenstemming is met het overige grondgebruik van de leiding. Daarnaast zal moeten worden nagegaan in hoeverre leidingen te bundelen zijn met andere leidingen of met bovengrondse infrastructuur, met het oog op efficiënt ruimtegebruik. De werkgroep heeft een voorkeur voor aanleg van buisleidingen in een buisleidingenstraat of -strook, omdat deze reeds ruimtelijk zijn gereserveerd voor buisleidingen.

• Privaatrechtelijke belemmeringen

Wanneer de buisleidinglegger met de rechthebbenden op de grond niet tot overeenstemming kan komen over het gebruik van die grond, kan het wenselijk zijn dit gebruik af te dwingen. Hiertoe biedt de Bp op dit moment een voorziening in de vorm van het opleggen van een gedoogplicht. Deze figuur heeft echter zodanige nadelen dat de werkgroep voorstander is deze te vervangen door een wettelijke voorziening van een afdwingbaar opstalrecht.

• Overige mogelijk noodzakelijke vergunningen

Bij de aanleg van buisleidingen zal tenslotte rekening moeten worden gehouden met overige noodzakelijke vergunningen. Hieronder vallen vergunningen die geen betrekking hebben op milieu, veiligheid en ruimtelijke ordening. Welke vergunningen noodzakelijk zijn hangt af van de omstandigheden van het geval (bijvoorbeeld een kapvergunning, aanlegvergunning, waterstaatsvergunning, monumentenwetvergunning, etc.). In een nieuwe wettelijke voorziening zal volgens de werkgroep de mogelijkheid moeten bestaan voor een gecoördineerde vergunningverlening.

Uitgangspunten voor een nieuwe procedure

Op basis van de hiervoor geschetste aspecten geeft de werkgroep in haar rapport een aantal uitgangspunten weer waaraan een nieuwe procedure voor de besluitvorming over de aanleg van buisleidingen zou moeten voldoen, te weten:

• Zo min mogelijk beslissingen

Er moeten zo min mogelijk afzonderlijke beslissingen van bestuursorganen nodig zijn om een buisleiding te kunnen aanleggen.

• Beslissingen zoveel mogelijk in één hand

De beslissingen die noodzakelijk zijn voor de aanleg van een buisleiding moeten zoveel mogelijk worden genomen door één bestuursorgaan. Daarmee kan bereikt worden dat er een duidelijk aanspreekpunt is voor alle partijen en kan bovendien op een centraal punt een weging worden gemaakt van alle bij de aanleg van een leiding betrokken belangen (inclusief de belangen van grondeigenaren). Een centraal aanspreekpunt zal ook de snelheid van de te volgen procedure kunnen vergroten.

• Overzichtelijk systeem van rechtsbescherming

Aan de besluitvorming omtrent de aanleg van buisleidingen moet een overzichtelijk en duidelijk systeem van rechtsbescherming worden gekoppeld, dat zoveel mogelijk in overeenstemming is met de Awb.

• Beperking van het aantal typen buisleidingen en procedures

De werkgroep komt tot de conclusie dat het ondoenlijk is om op alle typen buisleidingen dezelfde procedure van toepassing te verklaren. Bij kleinere leidingen ligt het immers niet altijd voor de hand om een (langdurige) openbare voorbereidingsprocedure van toepassing te verklaren, waar dat bij grotere leidingen van nationaal belang vaak wel aangewezen kan zijn. Er zullen dus verschillende procedures moeten gaan gelden, die op verschillende typen buisleidingen van toepassing zijn, en waar ook verschillende bestuursorganen bevoegd zijn. Het streven is het aantal verschillende typen buisleidingen en toepasselijke procedures zo klein mogelijk te houden.

4. Beschrijving van een nieuwe procedure op hoofdlijnen

Beslissingsbevoegd bestuursorgaan

Bij het opzetten van de nieuwe procedure voor de besluitvorming omtrent de aanleg van buisleidingen is de vraag van belang, welk bestuursorgaan bevoegd is tot besluitvorming bij aanleg van leidingen.

De werkgroep is van mening dat de besluitvorming over de aanleg van buisleidingen die geen nationaal belang kennen in beginsel decentraal kan plaatsvinden. Dit is conform de filosofie van het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan. De werkgroep kiest daarbij, om vooral praktische redenen, voor een aansluiting bij de geografische omvang van de leiding. Dit houdt het volgende in:

• wanneer het gaat om de aanleg van een leiding binnen de grenzen van één gemeente is het college van B&W beslissingsbevoegd;

• wanneer het gaat om de aanleg van een leiding die de gemeentegrenzen overschrijdt, maar binnen de grenzen ligt van één provincie is het college van GS beslissingsbevoegd;

• wanneer het gaat om de aanleg van een leiding die de provincie overschrijdt is het Rijk beslissingsbevoegd.

Deze indeling naar bestuurslagen zorgt ervoor dat alle buisleidingen onder de indeling vallen. Een gevolg van deze indeling zou kunnen zijn dat bijvoorbeeld het Rijk niet kan beslissen over leidingen die de gemeentegrenzen of provinciegrenzen niet overschrijden, maar waarmee wel met een nationaal belang is gemoeid. Het is denkbaar dat het Rijk een dergelijke leiding met een dergelijke relatief beperkte omvang van zodanig belang acht, dat het zelf over de aanleg ervan wil kunnen beslissen. De werkgroep is daarom van mening dat decentrale bestuursorganen elke voorgenomen besluitvorming over de aanleg van een buisleiding binnen hun grondgebied moeten melden bij het Rijk. Het Rijk kan vervolgens eventueel besluiten dat het de besluitvorming over de aanleg voor zijn rekening neemt. Deze centrale melding van de aanleg van buisleidingen kan ook van belang zijn voor een eventueel centraal systeem voor de registratie van buisleidingen.

De procedure op hoofdlijnen

De werkgroep heeft zich tenslotte gebogen over de vraag hoe een herziene procedure voor de aanleg van buisleidingen er op basis van de hiervoor genoemde besluitvormingsaspecten en uitgangspunten op hoofdlijnen uit zou kunnen zien. De door de werkgroep geschetste hoofdlijnen zien op één mogelijke praktijksituatie, namelijk een buisleiding met een nationaal publiek belang. Om de besluitvorming over de aanleg van de leiding te coördineren zal de procedure van de Tracéwet of de Rijksprojectenprocedure gevolgd kunnen worden. Ongeacht de keuze zal er altijd wetsaanpassing nodig zijn om de regeling zich te laten uitstrekken tot de verschillende typen buisleidingen. De werkgroep heeft geen voorkeur kenbaar gemaakt vooréén van deze procedures.

Veelal zal een particulier initiatiefnemer een plan ontwikkelen voor de aanleg van een buisleiding. Om een goede afweging van belangen mogelijk te maken wordt van de initiatiefnemer verwacht dat hij in de fase van planontwikkeling aangeeft welke publieke belangen gemoeid zijn met de aanleg van de leiding, alternatieve tracés schetst en zonodig een milieueffectrapport opstelt.

De initiatiefnemer moet vervolgens zijn verzoek om een besluit tot (het faciliteren bij) de aanleg van een buisleiding indienen bij het beslissingsbevoegde bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan zal zich in eerste instantie uit moeten spreken over de vraag of met de aanleg van de leiding inderdaad voldoende publieke belangen zijn gediend. Daarbij zal onder meer moeten worden nagegaan of er haalbare alternatieven zijn waardoor aanleg van de leiding niet direct noodzakelijk is. Ook zal de mate waarin derdentoegang mogelijk is bij de oordeelsvorming over de wenselijkheid van de leiding moeten worden betrokken. Indien het bevoegde bestuursorgaan niet overtuigd is van een voldoende publiek belang van een leiding zal het verzoek van de particuliere initiatiefnemer worden afgewezen. Tegen deze afwijzing staat rechtsbescherming open. Indien het bevoegde bestuursorgaan wel overtuigd is van het publiek belang van een leiding, zal aan het verzoek van de particuliere initiatiefnemer gevolg worden gegeven door het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit. Voorafgaande aan dit ontwerpbesluit is een afweging gemaakt tussen het belang verbonden aan de aanleg van de leiding en alle conflicterende belangen. Belanghebbenden kunnen bedenkingen inbrengen tegen het ontwerpbesluit. Na afloop van de termijn van ter inzage ligging van het ontwerpbesluit wordt een definitief besluit genomen. Tegen dit besluit staat rechtsbescherming open op grond van de Awb. Wanneer voor de aanleg van de leiding het gebruik van particuliere grond nodig is, zal de leidinglegger eerst moeten proberen daarover minnelijke overeenstemming te bereiken met de rechthebbenden op die grond. Als dat niet lukt kan de leidinglegger het bestuursorgaan dat heeft beslist op de aanleg verzoeken om een afzonderlijk besluit op grond van de Bp. Dit besluit strekt tot het opleggen van een opstalrecht. Tegen dit besluit staat afzonderlijk rechtsbescherming open.

In het door de werkgroep voorgestelde systeem zal het niet meer noodzakelijk zijn te beschikken over een concessie en een verklaring van openbaar belang om toegang te krijgen tot de Bp. Toegang tot de Bp zal naar mening van de werkgroep open moeten staan op basis van het initiële besluit dat door het bevoegde bestuursorgaan is genomen na het doorlopen van de toepasselijke procedure.

5. Standpunt van het kabinet

Het kabinet onderschrijft in beginsel de conclusies en aanbevelingen van de werkgroep. Zij bieden de mogelijkheid om de procedure voor de aanleg van buisleidingen te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Geconstateerd werd dat er sprake is van versnippering van bevoegdheden over de verschillende bestuurslagen, dat er een gebrekkige regie is met betrekking tot de totale procedure, dat de concessieverlening en verklaring van openbaar belang geen duidelijke formele grondslag kennen, dat er geen eenduidige criteria bestaan voor de bestuurlijke afweging bij de besluitvorming over de aanleg, met name niet met betrekking tot de aspecten van milieu, veiligheid en ruimtelijke ordening, en dat de rechtsbescherming op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht een verbrokkeld beeld kent. Geconstateerd werd eveneens dat het huidige, moeilijk te doorgronden juridisch systeem, belemmeringen in het leven roept voor nieuwkomers op de markt. De door de werkgroep voorgestelde procedure biedt een oplossing voor deze knelpunten.

Om gevolg te kunnen geven aan de aanbevelingen van de werkgroep zal het kabinet uitwerking geven aan de volgende punten:

• Teneinde een evenwichtige afweging mogelijk te maken tussen de belangen die gemoeid zijn met de aanleg van een leiding en daarmee conflicterende belangen zal voorafgaande aan de aanleg van een leiding nagegaan worden welke publieke belangen met de aanleg van een leiding zijn gediend en in welke mate er haalbare alternatieven voorhanden zijn om deze publieke belangen te realiseren. Daarbij zal worden aangesloten bij de in het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan bedoelde afwegingscriteria die momenteel bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in ontwikkeling zijn.

• Ten aanzien van de coördinatie bij besluitvorming staat het kabinet de volgende uitwerking voor ogen:

Coördinatie vanuit rijk of provincie bij de aanleg van buisleidingen.

Indien de aanleg van een leiding gecoördineerd wordt vanuit Rijk of provincie, zal de publieke besluitvorming over de aanleg van een leiding vanuit een centraal punt door rijk of provincie worden aangestuurd. Daarbij wordt gekozen voor toepassing van de systematiek van de Rijksprojectenprocedure.

In het verlengde van de verschuiving van de algemene coördinatiebevoegdheid met betrekking tot buisleidingen van de Minister van EZ naar de Minister van Verkeer en Waterstaat waartoe in het NVVP is besloten zal een nadere wettelijke inkadering worden geregeld door aanpassing van de Tracéwet.

Coördinatie door gemeenten bij de aanleg van lokale leidingen.

Het is niet noodzakelijk om een aparte regeling te treffen die zich richt op coördinatie door gemeenten bij de aanleg van lokale leidingen. Aangezien de besluitvorming die voorafgaat aan de aanleg van een lokale leiding binnen de grenzen van één gemeente grotendeels ligt binnen de bevoegdheid van deze gemeente, mag ervan worden uitgegaan dat besluitvorming omtrent ruimtelijke inpassing en verlening van vergunningen al zoveel mogelijk automatisch zal worden afgestemd.

• Het kabinet kiest voor een wettelijke vergunningplicht om gevaarlijke stoffen doorbuisleidingen te mogen vervoeren. Na besluitvorming ten aanzien van ondermeer economie, ruimtelijke ordening, veiligheid en milieu kunnen bij deze aanpak voorschriften worden verbonden aan de vergunning waarmee aanleg en exploitatie mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zal, vanwege het mogelijke indirecte ruimtebeslag en de gevolgen voor veiligheid en milieu, inspraak door burgers, bedrijven en andere overheden worden gewaarborgd.

De regeling voor de technische uitvoering en de regeling grondgebruikers zal aansluiten bij de door het bedrijfsleven tot stand gebrachte vormen van zelfregulering, zoals bijvoorbeeld de NEN-normen. Tevens wordt aangesloten bij de normstelling van de nota Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Kabinet heeft inmiddels aangegeven dat de normen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen zullen worden opgenomen in een algemene matregel voor bestuur. Tevens zullen daarbij de uitgangspunten voor beleidsvernieuwing van het externe veiligheidsbeleid voor het transport van gevaarlijke stoffen in het NMP4 in acht genomen worden.

De vergunningenprocedure zal een onderdeel vormen van een coördinatieregeling die voldoet aan de uitgangspunten voor een nieuwe procedure van de werkgroep MDW. Deze regeling heeft mede ten doel de verschillende besluiten, die nodig zijn om een buisleiding aan te leggen om gevaarlijke stoffen door te vervoeren, op elkaar af te stemmen en binnen een voorspelbare procedureduur tot uitvoerbare besluitvorming te komen.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp zal worden aangegeven hoe de aansluiting van de nieuwe procedure(s) bij de uitgangspunten van de werkgroep, is uitgewerkt. Daarbij zullen de gevolgen voor het bedrijfsleven in kaart worden gebracht en verantwoording worden afgelegd over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de administratieve lastendruk.

• Op basis van de aanbevelingen van de werkgroep zal door het kabinet een wetsvoorstel tot herziening van de Belemmeringenwet privaatrecht worden voorbereid. Daarin zullen in ieder geval worden meegenomen een bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aansluitende voorbereidingsprocedure, een voorziening voor een afdwingbaar opstalrecht en rechtsbescherming via de Awb, voor zover het betreft de besluitvorming over het afdwingbaar opstalrecht.

• Voorts zal het kabinet nagaan welke andere wettelijke aanpassingen noodzakelijk zijn voor de implementatie van de aanbevelingen van de werkgroep, zoals de vraag in hoeverre wijziging van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht en aanpassing van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk is.

• Ten behoeve van de kennisoverdracht aan markt, gemeenten en provincies over aanleg en beheer van buisleidingen binnen de nieuwe wettelijke en beleidsmatige kaders, zal onderzocht worden of er een noodzaak is informatie en kennis vanuit een centraal punt toegankelijk te maken.

In een implementatieplan, dat zo spoedig mogelijk zal worden toegezonden aan de Kamer, zal nadere uitwerking worden gegeven aan de planning van bovenstaande punten.

Conform de aanbevelingen van de werkgroep laat het kabinet de keuze tussen de civiele rechter of bestuursrechter als bevoegde rechterlijke instantie bij besluiten omtrent de schadevergoeding op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht afhangen van de uitkomsten van het MDW-traject Evaluatie onteigeningswet.

Over de uitkomsten hiervan zal de Minister van Justitie de Kamer bij afzonderlijke brief informeren.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II, 1999–2000, 24 036, nr. 165.

XNoot
3

Kamerstukken II, 1999–2000, 26 018, nr. 3.

Naar boven