Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 24034 nr. 25 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 24034 nr. 25 |
Vastgesteld 25 februari 1998
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 4 februari 1998 overleg gevoerd met minister Sorgdrager over de vierde voortgangsrapportage over de reorganisatie van het openbaar ministerie(24 034, nr. 24).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Kalsbeek (PvdA) vond de vierde voortgangsrapportage goed leesbaar en zeer inzichtelijk. Dat de doelstellingen onveranderd zijn gebleven, valt eveneens positief te waarderen. Als het stof van de meest recente ontwikkelingen is neergedwarreld, dient er een grondige analyse te worden gemaakt van de gebeurtenissen, misverstanden en discommunicaties. Die analyse moet dan dieper gaan dan de uitingsvormen van de incidenten in de verhouding minister-OM. Meer inzicht in elkaars (voor)oordelen kan de reorganisatie alleen maar ten goede komen. Belangrijk is ook dat wordt achterhaald waarom de verstoorde verhoudingen niet eerder onderkend zijn. Of werden ze wel onderkend en is er om strategische redenen niet al te veel ruchtbaarheid aan gegeven? Uiteraard moet in de analyse ook aandacht worden geschonken aan de vraag hoe daar nu verder mee moet worden omgegaan.
Binnen de driehoek in Groningen was er onmiskenbaar al geruime tijd iets mis. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat dat duidelijk werd en er ingegrepen is? Mevrouw Kalsbeek zei de indruk te hebben dat de zaak-Lancée veel onderliggende problemen binnen de driehoek heeft losgewoeld. Denkt de minister dat er voldoende signalerings- en correctiemechanismen zijn op basis waarvan tijdig kan worden ingegrepen als de dingen fout gaan?
Binnen de driehoek zit een onvermijdelijke spanning tussen bestuur en politie, die regionaal of lokaal verankerd zijn, en het meer centraal verankerde OM. Het leek mevrouw Kalsbeek goed om op de hoogte te worden gebracht van de ontwikkelingen op dit punt. Moet geconstateerd worden dat in sommige gevallen die spanning ondertussen te groot is geworden?
Kunnen de komende voortgangsrapportages worden voorzien van een thema? In dit verband zou kunnen worden gedacht aan de problemen/ontwikkelingen van de driehoek of de verhouding tussen pers en OM.
Kan de minister al een indruk geven van de gang van zaken met betrekking tot het fenomeen justitie in de wijk? Denkt zij dat het voor de burgers iets toevoegt en dat de burgers voldoende onderscheid kunnen maken tussen politie en justitie?
Mevrouw Kalsbeek stelde vast dat er een discrepantie is tussen het wetsvoorstel inzake de reorganisatie en de voortgangsrapportage. In de memorie van toelichting staat dat er geen behoefte is aan onderlinge vervangbaarheid van advocaten-generaal, terwijl in de voortgangsrapportage staat dat deskundigheden zoveel mogelijk worden uitgewisseld.
Het is duidelijk dat in het kader van de reorganisatie een ander loopbaanbeleid moet worden ontwikkeld. Mensen die in rijksdienst treden zijn gemakkelijker overplaatsbaar dan mensen die in dienst treden bij een ministerie. Hoe is dit bij het OM geregeld?
Waarom worden de personeelskosten die samenhangen met inhoudelijke taken als milieu, verkeer en fraude uit het reorganisatiebudget gefinancierd?
In de financiële overzichten wordt nog steeds geen onderscheid gemaakt tussen tijdelijke kosten van reorganisatie en structurele kosten van personeelsuitbreidingen. De commissie heeft gevraagd dat wél te doen, maar alleen in het bestedingsplan voor 1998 wordt voor een paar posten aangegeven dat ze structureel zijn.
De heer Koekkoek (CDA) stelde vast dat er enorm veel werk is verzet met het oog op de reorganisatie van het OM. Het gaat de goede kant uit. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er erg veel vergaderd wordt om de reorganisatie te realiseren. Dat is begrijpelijk, maar het gevaar is levensgroot dat deze vergadercultuur blijft bestaan als de reorganisatie is afgerond.
De belangrijkste doelstelling van de reorganisatie is een verbetering van de afstemming met het bestuur (de «externe profilering»). De heer Koekkoek vroeg zich of het begrip «externe profilering» geen misverstanden kan wekken. In Groningen is daar in ieder geval al van gebleken.
Gaande de reorganisatie dient er al enig zicht te bestaan op de gang van zaken met betrekking tot de bijzondere opsporingsmethoden. Hoe vaak is in 1979 een (bijzondere) opsporingsmethode in het college van PG's aan de orde geweest en hoe vaak zijn zaken aan de minister voorgelegd?
Heeft de minister al besloten over de overdracht van bevoegdheden aan het OM en de directie rechtspleging volgens de nieuwe verhoudingen? Heeft het toetsen van de lokale beheersovergang al plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan het resultaat?
In het staatje op pagina 10 staat dat 92% van de medewerkers van het OM vindt dat werken in territoriale teams het werk alleen maar zinvoller maakt. De heer Koekkoek kon zich dat voorstellen, maar vroeg zich wel af hoe dit zich verhoudt tot de in het rapport gesignaleerde behoefte aan specialisatie.
De klankbordgroep heeft te kennen gegeven dat discussies over gezagsverhoudingen volstrekt oninteressant zijn voor de buitenwacht. De recente ontwikkelingen plaatsen deze uitspraak in een bijzonder daglicht, maar ook al is het waar, de verhouding tussen minister en OM moet in ieder geval goed worden geregeld.
Verder vroeg de heer Koekkoek wat moet worden begrepen onder de gerechtskosten ad 6 mln. (pagina 15). Wat is de formatie van het parket-generaal per 1 januari 1998?
Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het Hakkelaarproces heeft de minister verstandige dingen gezegd over de voorlichtingsrol van het OM. Hoe oordeelt de minister nu over de uitspraak van het Hof in Amsterdam dat de uitspraak mede bepaald is door het publicitaire optreden van het OM buiten de rechtszaal?
De heer Vos (VVD) zei dat zijn fractie bezorgd is over de trage voortgang van de reorganisatie. Er zijn geluiden uit het veld die erop wijzen dat het risico bestaat dat het proces zelfs tot stilstand komt. De trein staat nog niet op de rails. Wellicht dat de reizigers eerste klas doordrongen zijn van de noodzaak van reorganisatie, voor veel mensen in het werkveld is het nog een ver-van-mijn-bedshow. Er blijft een inspirerende leiding nodig om alle geledingen van het OM te doordringen van de noodzaak dat de reorganisatie doorgang vindt.
Kan de minister uitleggen wat er 29 januari jl. is besproken met de afvaardiging van het OM en welke lijnen er zijn uitgezet om te komen tot een betere verhouding tussen minister en OM? Deelt zij de zorg dat de huidige schermutselingen een negatieve invloed hebben op de afhandeling van lopende zaken?
Ingaande op de beheersovergang vroeg de heer Vos of ook de officieren, lager in rang dan de hoofdofficier, voldoende zijn toegerust om beheerstaken uit te voeren.
De rechercheofficier dient erop toe te zien dat de juiste methoden worden gehanteerd en dat de recherche kwaliteit levert. Het leek de heer Vos dat de kans groot is dat hier de centralistische OM-organisatie en de decentrale politie botsen. Wijkteams houden zich ook bezig met rechercheactiviteiten en de gebiedsofficier, die vaak meerdere bureaus onder zich heeft, houdt daarop toezicht. Verwacht de minister dat de rechercheofficier echt in staat zal zijn zich bezig te houden met de kwaliteit van het recherchewerk van de bureaus?
De minister schrijft dat planning en verantwoording niet langer een vrijblijvend karakter dragen. Denkt de minister het OM af te kunnen rekenen op de effecten van die planning en verantwoording nu zij zelf schrijft dat het OM geen traditie heeft van geïntegreerde beleidsplannen op basis waarvan de koers op de lange termijn moet worden vastgesteld? Het OM wordt niet meer afgerekend op het aantal zaken, maar hoe moet de organisatie dan de besteding van de middelen verantwoorden?
De overschrijding van het reorganisatiebudget is gecompenseerd door onderschrijdingen bij taken als milieu, verkeer en fraude. De heer Vos vroeg zich af hoe het mogelijk is dat overschrijdingen in de personele sfeer worden gecompenseerd door onderschrijdingen bij de parketten zelve.
In het komende begrotingsjaar is 12 mln. uitgetrokken voor een kwalitatieve versterking van het OM. Hoeveel mensen zijn in dat kader reeds geworven? Wanneer zullen deze mensen aan het werk gaan en bestaat op dit punt ook niet het risico van onderschrijding?
Ten slotte vroeg de heer Vos of in de volgende voortgangsrapportage de kosten van het OM kunnen worden afgezet tegen die van de zittende magistratuur.
De heer Dittrich (D66) vond de vierde voortgangsrapportage een aanmerkelijke verbetering vergeleken met de voorgaande voortgangsrapportages. Er wordt terecht teruggegrepen op de indertijd door de commissie-Donner geformuleerde doelstellingen. De vierde voortgangsrapportage biedt een goed inzicht in de voortgang van de reorganisatie. Er staat veel op de rails, maar uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat individuele medewerkers van hoog tot laag hun werk goed doen. Daarin bieden de voortgangsrapportages uiteraard geen inzicht.
Nu de heer Docters van Leeuwen ziek is, dient de vraag te worden gesteld hoe het reorganisatieproces wordt aangestuurd vanuit het college van PG's. De heer Dittrich vond dat de voortgang van de reorganisatie op generlei wijze in gevaar mag worden gebracht. Hoe groot is het gevaar dat het beleid, dat door het college van PG's wordt ontwikkeld, concurrerend is met het beleid dat ten departmente wordt ontwikkeld?
Het is een goede zaak dat op het niveau van de arrondissementsparketten parketplannen worden ontwikkeld. De heer Dittrich zei echter geluiden te hebben vernomen die erop wijzen dat landelijke prioriteiten kunnen botsen met regionale prioriteiten. Hoe zal hiermee worden omgegaan? Moet elk parket zich conformeren aan de landelijke prioriteiten?
Bergt het feit dat een expertisecentrum vanuit de regio wordt gevoed niet het gevaar in zich dat de lokale situatie te veel uit het oog raakt? Denkt de minister dat de wijkbureaus van justitie een voldoende tegenwicht bieden voor dit gevaar?
De minister schrijft terecht dat het OM niet moet meedoen aan mediaspektakels. In de richtlijn over voorlichting en vervolging geldt als uitgangspunt openbaarheid, tenzij privacybelangen in het geding zijn. De heer Dittrich wees in dit verband op het gevaar dat verdachten al te gauw gecriminaliseerd worden en mede daarom vond hij dat het OM in de voorfase niet te veel in de publiciteit mag treden. Hoe oordeelt de minister hierover?
De heer Dittrich juichte het toe dat inmiddels bij bijna alle parketten een rechercheofficier is aangesteld. Dit betekent dat het OM veel meer bemoeienis heeft met het politiewerk. Hoe ervaren de politiemensen dit?
Kan de minister meedelen hoe vaak de CTC is ingeschakeld en of er spoedprocedures hebben plaatsgevonden?
De heer Dittrich sloot zich vervolgens aan bij het verzoek van mevrouw Kalsbeek om een diepgaande analyse van de gebeurtenissen in de relatie minister-OM in de afgelopen tijd.
De persofficier in Groningen heeft gesprekken met onder andere journalisten op de band opgenomen. Het college van PG's heeft geen bezwaar tegen deze handelwijze. Wat zouden andere parketten van deze situatie kunnen leren? Het leek de heer Dittrich gewenst dat hierover gecommuniceerd wordt tussen het college en de parketten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie inzake de richtlijnen van het OM en de verhouding tussen de strafmaten?
Nu het aantal zaken niet meer bepalend is voor de middelentoewijzing moet de vraag worden gesteld of er inzicht bestaat in de mate waarin het opportuniteitsbeginsel door de officieren van justitie wordt gehanteerd. Het is voorstelbaar dat een officier van justitie besluit in minder zaken te gaan vervolgen om meer aan preventie te kunnen doen, terwijl in een ander parket een andere afweging wordt gemaakt.
Ten slotte vroeg de heer Dittrich wanneer het kabinet zal komen met zijn standpunt over het rapport-Leemhuis.
Ook de heer Rabbae (GroenLinks) vond deze voortgangsrapportage overzichtelijker en duidelijker dan de vorige voortgangsrapportages. Nu de turbulente fase in de verhouding tussen het OM en de minister nog steeds niet is afgesloten, is er alle reden om de reorganisatie te intensiveren. Het is jammer dat het juweeltje op de kroon van de minister – want zo mag de reorganisatie wel worden beschouwd – door de gebeurtenissen van de laatste weken zoveel aan glans heeft verloren.
De heer Rabbae zei verbaasd te zijn over het feit dat sommige hooggeleerde mensen zich zorgen maken over een te strakke bemoeienis van de minister met het OM, terwijl hierover zeer duidelijke afspraken zijn gemaakt. Wellicht dat die zorgen worden ingegeven door het feit dat de minister zich heeft bemoeid met enkele specifieke zaken. Zo heeft zij zich uitgelaten over de strafmaten in het Hakkelaarproces en de zaak-Tjoelker.
Een van de doelstellingen van de reorganisatie is om het OM tot een eenheid om te smeden. Moet uit de recente gebeurtenissen worden afgeleid dat het OM te veel een eenheid is geworden? Of is conform de door de minister geformuleerde doelstellingen geopereerd?
Ziet de minister in de recente gebeurtenissen aanleiding om de taakomschrijving voor de voorzitter van het college van PG's aan te passen? Zijn er in het algemeen initiatieven te verwachten van de minister met betrekking tot de rechtspositie van bij het OM werkzame ambtenaren? Kan zij iets meedelen over de voortgang van het debat in het kabinet over de nevenfuncties?
Er zijn vijf ressorten en vier PG's. De heer Steenhuis staat aan het hoofd van twee ressorten. Dat leek de heer Rabbae te veel van het goede en hij vroeg daarom of de minister van plan is te komen tot een situatie waarin elke PG één ressort onder zich heeft.
De heer Rabbae vroeg verder of de nieuwe werkwijze het gemakkelijker maakt om landelijke prioriteiten op te leggen aan de regio's. Duidelijk is dat bestrijding van de jeugdcriminaliteit een belangrijke prioriteit is geworden. Het is bekend dat de minister preventie hoog in haar vaandel heeft geschreven en het is daarom ook niet goed te begrijpen dat een aantal preventiefunctionarissen van het toneel is verdwenen nu preventie een integraal onderdeel is geworden van het totale takenpakket van het OM.
Het is triest te moeten constateren dat een actief publicitair beleid van het OM tijdens het Hakkelaarproces negatief uitpakt op de doelstellingen van het OM zelf nu de rechter dat actieve beleid heeft verdisconteerd in de strafmaat. De heer Rabbae vond dat het OM zich niet moet laten meesleuren in allerlei nieuwerwetse publicitaire tactieken.
Enkele incidenten in het Groningse hebben duidelijk gemaakt hoe slecht de verhoudingen in de driehoek aldaar waren. Er is kennelijk geen goed signaleringssysteem en daarom vroeg de heer Rabbae aan de minister of zij samen met minister Dijkstal een dergelijk systeem wil ontwikkelen.
Ten slotte vroeg de heer Rabbae wanneer de reorganisatie naar verwachting van de minister zal kunnen worden afgerond. Hij wees erop dat in tijden van verkiezingen dergelijke ingrijpende processen in het algemeen niet worden versneld.
De minister benadrukte dat de gebeurtenissen van de afgelopen weken de bespreking van deze voortgangsrapportage niet mogen overschaduwen. Met het reorganisatieproces moet los daarvan worden doorgegaan en dat is ook de wens van het OM zelf. Dat was ook de teneur van het gesprek d.d. 29 januari met de hoofdofficieren. De heer Ficq neemt tijdens de afwezigheid van de heer Docters van Leeuwen de honneurs waar.
Er is niets op tegen om een grondige analyse te maken van de spanningen tussen het OM en de minister. Zij wees er nog op dat discussies over de posities van minister en OM niet van de laatste tijd zijn en dat die discussies zich kenmerken door een hoog emotioneel gehalte. Het idee alleen al dat de minister zich met individuele strafzaken gaat bemoeien, maakt sommigen schrikachtig. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel zal blijken dat de discussie zich toespitst op de vraag of de minister een aanwijzing mag geven om niet te vervolgen. Over de andere onderdelen van het wetsvoorstel bestaat in grote lijnen overeenstemming. Als het wetsvoorstel inzake de reorganisatie is aangenomen, zal de discussie ongetwijfeld enige tijd weer zwakker worden. De minister zegde toe de gevraagde analyse op te zullen stellen.
Er worden de laatste tijd vanuit de Kamer veel vragen gesteld over opmerkelijke ontwikkelingen in bepaalde strafzaken en telkenmale moet worden nagedacht over de vraag wat daarop het meest adequate antwoord is. De minister wenste voorlopig geen uitspraak te doen over de principiële vraag of zij zich mag uitlaten over individuele strafzaken.
De heer Koekkoek (CDA) zei dat hij weinig terughoudend is geweest met het stellen van vragen in de wetenschap dat de minister «de baas» is van het OM.
De minister merkte op dat zij politiek verantwoordelijk is voor het handelen en nalaten van het OM, hetgeen iets anders is dan de «baas» zijn van het OM. Wel is duidelijk dat de relatie met de minister sterker wordt gevoeld naarmate het OM meer in de politieke schijnwerper komt te staan. Dat laatste is dan weer het gevolg van het feit dat de bestrijding van de criminaliteit zich mag verheugen in toenemende aandacht van de politiek. Dat heeft dus niets van doen met veranderde gezagsverhoudingen. De positie van de leden van het OM zal ongetwijfeld nog ter sprake komen bij de behandeling van het wetsvoorstel.
Het reorganisatieproces verloopt inderdaad goed. De reorganisatie krijgt zo langzamerhand concreet gestalte op het niveau van de parketten, hetgeen zich met name vertaalt in een betere aansluiting op de lokale situatie. De operatie is echter nog niet voltooid en er zullen zich ongetwijfeld nog wel enige strubbelingen voordoen. Het is bijvoorbeeld niet meer vanzelfsprekend dat mensen, die in de oude situatie een managementtaak hadden die in de nieuwe situatie ook hebben. Dat roept bepaalde spanningen op en getracht wordt die spanningen te verminderen in een persoonlijke interactie met de mensen die het aangaat. In het algemeen kan gesteld worden dat de openheid van het proces onderhuidse spanningen eerder zichtbaar maakt.
De minister zei vervolgens zich naar aanleiding van de situatie in Groningen ook te hebben afgevraagd hoe het komt dat het zo lang duurt voordat duidelijk wordt dat er iets mis in een driehoek. Er moet inderdaad een mechanisme worden ingebouwd aan de hand waarvan problemen en spanningen tijdig kunnen worden gesignaleerd. Opvallend is wel dat uit de evaluatie van de Politiewet blijkt dat alle betrokkenen redelijk tevreden zijn over de situatie, hetgeen in schrille tegenstelling staat met de bevindingen uit het rapport van Bakkenist. De minister was het eens met mevrouw Kalsbeek dat de spanningen als het ware zijn ingebakken in de driehoek, vooral als de mensen niet goed met elkaar overweg kunnen. Hieraan zal zeker aandacht worden besteed in de evaluatie van de Politiewet. Zodra het kabinet zijn standpunt naar aanleiding van de evaluatie heeft bepaald, zal het naar de Kamer worden gestuurd.
Veel van wat vroeger op het departement gebeurde, vindt nu plaats op het niveau van het parket-generaal. Uiteraard blijft er een link met het departement. Tijdens de overlegvergaderingen, die eens per maand plaatsvinden, wordt daaraan de nodige aandacht besteed, bijvoorbeeld aan de vraag wie wat doet. De minister benadrukte weinig te voelen voor twee aparte organisaties, al was het maar om een competentiestrijd te voorkomen. Er is absoluut niets op tegen om op onderdelen – bijvoorbeeld opsporingsmethoden, de beheersovergang en het project justitie in de buurt – samen op te trekken. Landelijke prioriteiten worden in het algemeen door plaatselijk en regionaal niveau gedeeld. Dat geldt voor bestrijding van de jeugdcriminaliteit overigens meer dan voor bestrijding van milieudelicten. Aan de hand van de zogenoemde criminele kaart kunnen in de toekomst accentverschillen al naar gelang de wensen en problemen in de regio worden aangebracht. Enige spanning tussen landelijke en regionale prioriteiten zal er natuurlijk altijd zijn en daar moet men ook niet bang voor zijn. Het spreekt voor zich dat de parketten-generaal verantwoording afleggen over de realisering van hun jaarplannen aan het college van PG's. Nu het OM enige ervaring heeft opgedaan met het opstellen van jaarplannen, moet een stap verder worden gezet in de richting van meerjarenplannen, want de huidige planningscyclus is te kort.
De term «externe profilering» is in alle voorgaande voortgangsrapportages gebruikt en het hanteren van een andere term zou kunnen leiden tot misverstanden. Het leek de minister het beste deze term voortaan tussen aanhalingstekens te zetten. Bedoeld is in ieder geval dat het OM laat zien dat het er is en dat er sprake is van een goede afstemming met het bestuur. Het OM moet natuurlijk laten zien dat het consequent opereert en dat het iets te melden heeft. In het algemeen wordt er sec informatie verstrekt over justitiële zaken. Als er in het geheel geen informatie wordt verstrekt, is de kans groot dat de wildste verhalen de ronde gaan doen. De minister vond wel dat het OM zich in zijn informatiebeleid terughoudend moet opstellen, maar als het om omvangrijke zaken gaat waarin het requisitoir pas in een laat stadium wordt uitgesproken, moet vooruitlopend daarop de nodige informatie worden verschaft. Maar de druk van de media is soms zo groot, dat het wel heel erg moeilijk is voor het OM om een magistratelijke houding aan te nemen. De minister verklaarde desgevraagd dat het inschakelen van een PR-adviseur een uitzondering moet blijven. In een professionele organisatie moeten voldoende PR-deskundigheden aanwezig zijn.
Er zal schriftelijk worden geantwoord op de vraag naar de ontwikkeling in schadevergoedingen die rechters toekennen naar aanleiding van vrijspraken in gevallen waarin het OM te ver is gegaan met het doen van mededelingen.
In het algemeen is men enthousiast over het werken in regionale teams. Er zijn echter ook bijzonderezakenunits, waarin specialismen zijn verenigd. Vroeger waren politiefunctionarissen niet zo enthousiast over het vervullen van specialistische functies omdat dat het carrièreperspectief in de weg zou staan. Gelukkig is daarin verandering gebracht.
De algemene leiding van het parket ligt bij de hoofdofficier die belast is met het integraal management. Het opleidingsplan van het OM voorziet erin dat de teamleiders (de officieren van justitie die een team aansturen) worden geschoold in het leidinggeven.
Onder de huidige wettelijke regeling wordt een officier van justitie aangesteld in een bepaald arrondissement. In de toekomst wordt hij echter aangesteld als officier van justitie, hetgeen een flexibeler inzet mogelijk maakt. Dat komt zijn loopbaanperspectieven ten goede. De officier van justitie is niet een ambtenaar als alle andere, want zijn rechtspositie valt voor een deel onder de rechtspositie van de leden van de rechterlijke macht. Nagegaan wordt hoe procedureel moet worden omgegaan met het verschijnsel van de nevenfuncties van leden van het OM. De minister wilde nu al kwijt het jammer te vinden als zij geen gelegenheid zouden krijgen om nevenfuncties te vervullen. Er zit natuurlijk verschil tussen voorzitter van een tennisvereniging en een commissaris van een grote firma, maar leden van het OM en ook de zittende magistratuur moeten in de samenleving kunnen functioneren als ieder ander.
Aan de uitvoering van de door de heer Dittrich bedoelde motie over de strafmaten wordt gewerkt.
Aan het adres van de heer Rabbae merkte de minister op dat het zeker niet de bedoeling is de preventiefunctie te laten verdwijnen. Zij zei zich ervan bewust te zijn dat preventie een zeer belangrijk en integraal onderdeel is van het totale justitiële beleid. Het OM kan in dezen een stimulerende en signalerende functie hebben.
Het project «justitie in de wijk» is nog niet geëvalueerd, maar de eerste indrukken zijn bepaald positief te noemen.
De expertisecentra, waar de praktische kennis van de diverse parketten wordt gebundeld, hebben een landelijke vraagbaakfunctie. Niet alles moet op het parket-generaal worden geconcentreerd. De formatie van het parket-generaal van 95 mensen is het absolute maximum.
De rechercheofficier heeft een toezichthoudende functie als het gaat om de meer beleidsmatige aspecten van onderzoek in het algemeen. Alleen als hij daarom wordt gevraagd door de officier van justitie zal hij zich bemoeien met individuele zaken.
Aan het adres van de heer Rabbae merkte de minister op dat de tijd nog niet gekomen is om een vijfde PG aan te stellen. De praktijk leert dat een PG heel goed twee ressorten onder zich kan hebben.
Ten slotte deelde de minister mee schriftelijk te zullen reageren op de vragen over financiële aspecten en feitelijke vragen over o.a. de rechtspositie van OM-ambtenaren.
De heer Ficq deelde nog mee dat, afhankelijk van de adviezen van de CTC door het college van PG's wordt ingegaan op opsporingsmethoden in specifieke gevallen. Er zijn vorig jaar ongeveer 25 gevallen besproken; in een beperkt aantal gevallen is de minister geïnformeerd over het door het college genomen besluit. De spoedprocedure is in een enkel geval toegepast. De heer Ficq had niet de indruk dat CID-officieren zich storen aan het feit dat de bemoeienis van het OM is toegenomen. Hij had integendeel het gevoel dat het als prettig wordt ervaren dat het OM zijn verantwoordelijkheid neemt in delicate en omvangrijke zaken.
Mevrouw Kalsbeek (PvdA) drong er bij de minister op aan meer vorm en inhoud te geven aan het signaleringssysteem omdat het van groot belang is tijdig te kunnen ingrijpen als het misgaat in een driehoek. Zij vroeg de minister over de ontwikkelingen terzake de Kamer te zijner tijd te informeren.
Mevrouw Kalsbeek was van mening dat het OM en het departement in «lopende zaken» (dus niet in kwesties die het reorganisatieproces raken) zoveel mogelijk apart moeten opereren, waarbij volstrekt duidelijk is hoe de verantwoordelijkheden liggen.
De volgende voortgangsrapportage zou vergezeld kunnen gaan van een verdieping van het thema «externe profilering van het OM». Hetgeen de minister hierover heeft gezegd in dit algemeen overleg had een nogal abstract karakter.
De heer Koekkoek (CDA) stelde schriftelijke beantwoording van de feitelijke vragen op prijs. Hij benadrukte dat ministerie en OM moeten worden gezien als partners in beleid, maar dat in individuele zaken de professionaliteit van de officier van justitie voorop staat. Als iets afbreuk doet aan een adequaat justitieel beleid is het wel het hanteren van het conflictmodel in de verhouding tussen OM en het ministerie.
De heer Rabbae (GroenLinks) stelde het op prijs dat de minister haar positie ten opzichte van het OM duidelijk heeft gemarkeerd. Het ministerie en het OM dienen inderdaad partners te zijn, maar dan wel gescheiden van tafel en bed in individuele gevallen.
De heer Dittrich (D66) leidde uit het antwoord van de minister af dat de reorganisatie onverminderd doorgaat en dat het OM zich daar positief tegenover opstelt.
De minister zei dat in het college van PG's zal worden nagedacht over de verbetering van het signaleringssysteem. Over de «externe profilering» van het OM kunnen ongetwijfeld zeer behartigenswaardige woorden worden gezegd.
Departement en OM zijn inderdaad partners in de rechtshandhaving. Beide organisaties hebben echter hun eigen taken en verantwoordelijkheden en de minister draagt de finale verantwoordelijkheid. Natuurlijk dient in individuele zaken de professionaliteit van het OM de doorslag te geven. De minister moet zich niet bemoeien met bijvoorbeeld de vraag of er een gerechtelijk vooronderzoek moet worden ingesteld. Iets anders is het als bijvoorbeeld in afwijking van de afgesproken beleidskaders een zaak wordt geseponeerd. De minister kan natuurlijk wel in alle gevallen om nadere informatie vragen en zo nodig met een aanwijzing komen als buiten de beleidskaders wordt getreden.
Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), B.M. de Vries (VVD), Van Boxtel (D66), O.P.G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).
Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Wessels (D66), Van der Heijden (CDA), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Roethof (D66), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24034-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.