23 987 Uitbreiding van de Europese Unie

Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2013

Na mijn brief van 7 juni jl. aan uw Kamer over de ontwikkelingen in Turkije (Kamerstuk 33 400 V, nr. 138) heeft de onrust nog enige tijd voortgeduurd. In verschillende steden vonden omvangrijke demonstraties plaats, waartegen de politie soms met buitensporig geweld optrad. Dat was ook zichtbaar bij de ontruiming van het Taksimplein en het Gezipark in het weekend van 15 en 16 juni jl. Sindsdien zijn de protesten in omvang en hevigheid afgenomen, al wordt er nog steeds geprotesteerd, zij het in andere vormen.

Het kabinet heeft bij verschillende gelegenheden zijn zorgen kenbaar gemaakt over het gebruik van buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten. Zo heb ik mijn collega Davutoğlu in een telefoongesprek op 18 juni op de Nederlandse zorgen gewezen en de wenselijkheid onderstreept snel een gedegen onderzoek te laten uitvoeren naar het optreden van de politie, conform de motie Servaes-Ten Broeke. Uit zijn reactie bleek dat de Turkse regering goede nota had genomen van eerdere publieke uitspraken van de Nederlandse regering hierover. Minister Davutoğlu heeft aangegeven dat een onderzoek naar het gebruik van excessief geweld zal plaatsvinden.

De vraag die zich voordoet is welke koers Nederland en de Europese Unie onder deze omstandigheden moeten varen ten opzichte van Turkije. In de meest recente kabinetsappreciatie EU-uitbreiding, van 26 oktober 2012 (Kamerstuk 23 987, nr. 126), onderschreef het vorig kabinet dat «het uitbreidingstraject het beste instrument is om hervormingen in Turkije op de agenda te houden en het volledige potentieel van de relaties te benutten». Ook dit kabinet is van mening dat de relatie tussen de EU en Turkije het beste tot haar recht komt in het kader van een geloofwaardig toetredingsproces, dat vasthoudt aan de strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt ook de beste gelegenheid Turkije kritisch aan te spreken.

Turkije heeft als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie belangrijke hervormingen doorgevoerd op het gebied van democratie en rechtsstaat. Dat die hervormingen nog lang niet zijn afgerond, en dat Turkije nog grote stappen te zetten heeft, mag daarbij duidelijk zijn. Het meest recente voortgangsrapport van de Europese Commissie is kritisch ten aanzien van de voortgang, vooral met betrekking tot de politieke Kopenhagen criteria. De Nederlandse opvattingen hierover zijn meerdere malen, onder andere bij de vele contacten die hebben plaatsgevonden in het kader van de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen in 2012, gewisseld met Turkse ambtgenoten. De recente gebeurtenissen in Turkije weerspiegelen de grote uitdagingen die resteren op het gebied van de rechtsstatelijkheid.

Om hervormingen te bespoedigen en te bestendigen, en om de dialoog met Turkije hierover zo effectief mogelijk te kunnen voeren, is het zaak de impasse die zich de afgelopen jaren in het toetredingstraject heeft voorgedaan, te doorbreken. Frankrijk heeft met dit doel voor ogen aangegeven de unilaterale blokkade die het had gelegd op de opening van Hoofdstuk 22 (regionaal beleid), op te heffen. Nederland kan, evenals alle andere lidstaten van de Unie, instemmen met het voorliggende besluit om over te gaan tot opening van Hoofdstuk 22. Het kabinet heeft in de afgelopen dagen zijn positie nauw met Duitsland afgestemd. Het besluit hoofdstuk 22 te openen is allereerst van technische aard: het kabinet kan instemmen met de concept onderhandelingspositie (Draft Common Position) voor de Commissie ten behoeve van hoofdstuk 22.

Zodra alle lidstaten hiermee hebben ingestemd, kan Hoofdstuk 22 tijdens een Intergouvernementele Conferentie (IGC) tussen de EU en Turkije worden geopend. Het moment waarop de IGC plaatsvindt, is een politieke keuze en moet zorgvuldig worden afgewogen. Het kabinet beschouwt de IGC bij uitstek als gelegenheid om de Turkse regering aan te spreken op het getoonde gebrek aan respect voor Europese waarden – waaronder vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vergadering. Nederland wil de datum voor deze IGC en het niveau waarop de EU en de Turkse regering bij deze IGC vertegenwoordigd zijn, in een later stadium invullen – wanneer meer zicht is op het verloop van de ontwikkelingen in Turkije, waar de situatie nu nog onrustig en onvoorspelbaar is.

Naar het zich laat aanzien tekent zich in de Raad een consensus af over een voorstel dat door Duitsland is ingediend en dat precies deze strekking heeft: de Raad stemt in met de concept onderhandelingspositie voor de Commissie ten behoeve van Hoofdstuk 22, maar de IGC waarbij Hoofdstuk 22 daadwerkelijk wordt geopend, zal pas plaatsvinden in het najaar nadat het voortgangsrapport inzake Turkije van de Commissie is verschenen en de Raad hierover zijn positie heeft bepaald. Over dit voorstel, waarmee Nederland kan instemmen, vindt vandaag nog nader overleg plaats tussen lidstaten.

Het kabinet is er stellig van overtuigd dat deze aanpak meer effect zal sorteren vis-à-vis Turkije dan het nu tegenhouden van het voorliggende besluit de opening van Hoofdstuk 22 mogelijk te maken. Daarmee is noch de mogelijkheid tot dialoog, noch de mogelijkheid druk te zetten op de noodzaak tot verdere hervormingen gebaat. De Turkse minister van Buitenlandse Zaken Davutoğlu benadrukte tegenover mij dat juist de intensievere samenwerking tussen onze regeringen in de afgelopen jaren een constructieve dialoog over hervormingen en vrijheden mogelijk had gemaakt. Ik ben dat met hem eens. En zo moet het ook in EU-verband gelden: hervormingen bespoedigen door engagement. Uiteraard zal op basis van de najaarsrapportage van de Commissie over Turkije en wanneer het moment van de IGC dichterbij komt, nader overleg met uw Kamer plaatsvinden.

Nederland zal overigens niet instemmen met het openen van de acht hoofdstukken die in 2006 werden bevroren door de Raad in relatie tot de niet-uitvoering van het Ankara protocol door Turkije. Dat is ook in het geheel niet aan de orde nu. Nederland heeft eveneens aangegeven unilaterale blokkades van lidstaten niet te volgen. Ook dat standpunt blijft van kracht.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven