23 948
Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van lump-sum-bekostiging voor de personeels- en exploitatiekosten van scholen van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede in verband met decentralisatie van de rechtspositieregeling bij die scholen, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen (regeling lump sum en decentralisatie rechtspositieregeling v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.)

nr. 23
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 14 juli 1995

Hierbij bericht ik u over de uitwerking van overgangsmaatregelen lump sum v.o., de hoogte van het ILC-percentage en het verloop van het onderzoek naar de kosten voor ABB (administratie, bestuur en beheer).

Overgangsmaatregelen lump sum v.o.

Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel lump sum/decentralisatie arbeidsvoorwaarden v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. (wetsvoorstel nr. 23 948) op 30 maart jl. heb ik toegezegd u te informeren zodra met de organisaties overeenstemming zou zijn bereikt over de nadere invulling van artikel X (invoeringsbepaling personeelskosten).

In de CB/VO-D en SCOW/VO-D is op vrijdag 16 juni jl. overeenstemming bereikt over het overgangstraject ten behoeve van scholen die er bij de overgang van de school-GPL naar de landelijke GPL in 1998 normatief meer dan 3% op achteruitgaan.

Uitgangspunt voor het totale overgangstraject is dat BWOO-aanspraken als gevolg van de invoering van lump sum worden voorkomen. Op basis van een normatieve vooruitberekening in 1997 zal eenmalig worden vastgesteld welke scholen recht hebben op een aanvulling van hun budget om daarmee de achteruitgang normatief te beperken tot maximaal:

3% in 1998/1999;

4,5% in 1999/2000;

6% in 2000/2001, voor scholen waarbij de achteruitgang niet gecompenseerd wordt door andere scholen voor v.o. onder hetzelfde bestuur.

Voor de eerste twee jaren van de landelijke GPL (1998–2000) zal het extra bedrag dat scholen ontvangen om de achteruitgang te beperken, worden verkregen door de scholen die er op vooruitgaan voor een deel van de vooruitgang «af te romen».

Voor het derde jaar van de landelijke GPL stelt het departement maximaal een extra bedrag van f 5 miljoen beschikbaar om scholen die in aanmerking komen voor de 6%-maatregel voldoende tegemoet te komen.

Bij de bepaling van deze tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de mate waarin scholen er (boven de 6%) op achteruit gaan. Door het beschikbaar stellen van dit extra bedrag wordt voorkomen dat scholen die er (normatief) op vooruitgaan gedurende een te lange periode worden afgeroomd.

Alles bij elkaar hebben scholen, inclusief de twee jaar school-GPL, dus een periode van 5 jaar tot hun beschikking om geleidelijk toe te werken naar een kostenniveau dat aansluit bij de normatieve vergoeding onder lump sum. Deze nadere uitwerking van artikel X van de WVO zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling.

ILC-percentage

Bij brief van 26 juli 1994 (kenmerk VO/JP-940 350) heb ik u geïnformeerd over de afspraken die met de organisaties zijn gemaakt over de wijze waarop het budget onder de school-GPL en de landelijke GPL jaarlijks zal worden aangepast in verband met de autonome kostenontwikkeling (de incidentele looncomponent: ILC). In de CB/VO-D en SCOW/VO-D is overleg gevoerd over de hoogte van de ILC in de eerste vijf jaar van de lump sum. Op basis van vooruitberekeningen van het IOO (Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven) zal het budget in 1996/97 en 1997/98 jaarlijks met 0,25% worden verhoogd. In de drie daarop volgende jaren ontvangen de scholen hetzelfde percentage als de andere lump-sum-sectoren, waarbij ervan wordt uitgegaan dat dit percentage voor het v.o. tenminste 0,2% zal bedragen.

Stand van zaken ABB-onderzoek

Minister Ritzen heeft in zijn brief van 24 maart 1994 (PO/MN-94014677) vervolgonderzoeken aangekondigd naar kosten voor ABB (administratie, bestuur en beheer). De onderzoeken zouden betrekking hebben op de gevolgen van de invoering van personele lump sum voor PO en VO en van de afspraken in de CAO-onderwijspersoneel 1993–1995 voor PO, VO en BVE voor de kosten van ABB. Een derde onderzoek zou een verkenning en uitwerking van scenario's ABB behelzen. In mijn brief van 18 januari 1995 (PO/MN-95000044) heb ik u verder op de hoogte gebracht van deze vervolgonderzoeken. Inmiddels zijn de onderzoeken van start gegaan: de gevolgen van CAO-afspraken en lump sum worden onderzocht door het onderzoeksbureau VB-Accountants, de scenario's worden uitgewerkt door het bureau Andersson, Elffers en Felix. De begeleidingscommissie voor het ABB-onderzoek CAO/lump sum is inmiddels formeel bijeen geweest. In deze commissie hebben vertegenwoordigers zitting van de besturenorganisaties en de organisaties van schoolleiders en functionarissen van OCenW.

Omdat de activiteiten voor het onderzoek van de meewerkende scholen juist in een voor hen drukke periode valt, zal de oplevering van de onderzoeksresultaten enige vertraging ondervinden. Begin november kan het onderzoek worden afgerond. Punt van overweging is nog of de onderzoeksresultaten afzonderlijk worden gepubliceerd in november 1995, dan wel samen met de overige resultaten van de evaluatie BSM begin 1996.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven