23 908 (R1519) Voornemen tot het sluiten van uitvoeringsverdragen

CX/Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 6 juni 2023.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 juli 2023.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2023

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, en met het oog op artikel 7, onderdeel b, van die Rijkswet, heb ik de eer u mede te delen dat de regering het voornemen heeft om in te stemmen met het volgende uitvoeringsverdrag.

Het betreft op 28 mei 2022 door de 194 leden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens de 75e Wereldgezondheidsvergadering (WHA) aangenomen wijzigingen (Trb. 2022, nr. 135) van de Internationale Gezondheidsregeling (International Health Regulations (2005), Trb. 2006, nr. 73, hierna: «IHR»). De IHR wordt gekwalificeerd als een uitvoeringsverdrag onder het Statuut van de WHO.

Aanleiding voor de wijzigingen is de tijdens en in de nasleep van de Covid-19-pandemie ontstane discussie op mondiaal niveau over de mate waarin het internationale gezondheidssysteem adequaat en effectief heeft gereageerd op de crisis. De wijzigingen beogen de effectiviteit van samenwerking en de reactiesnelheid van het internationaal gezondheidssysteem te vergroten.

Conform de procedure van artikel 55 van de IHR zijn wijzigingen aangenomen van artikel 59 van de IHR, met doorwerking op de gerelateerde IHR-artikelen 55, 61, 62 en 63. De wijzigingen houden in dat de termijn waarbinnen partijen bij de IHR een voorbehoud kunnen maken bij een door de WHA aangenomen wijziging of deze kunnen verwerpen, wordt verkort van de oorspronkelijke achttien maanden naar tien maanden. De termijn waarbinnen wijzigingen van de IHR van kracht worden – uitgezonderd ten aanzien van partijen bij de IHR die een voorbehoud hebben gemaakt ten aanzien van die wijziging of die de wijziging hebben afgewezen – wordt verkort van vierentwintig maanden naar twaalf maanden.

Wat het Koninkrijk betreft, zullen de wijzigingen, evenals de IHR, voor het gehele Koninkrijk gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Naar boven