23 900 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (VII) voor het jaar 1995

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 april 1995

In de toelichting bij de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken voor 1995 is aangegeven dat voor het in stand houden van onkreukbaarheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid van het openbaar bestuur voortdurend aandacht voor de integriteit noodzakelijk is. Eén van de initiatieven, die in dat kader zijn ontplooid, is een onderzoek naar het verbinden van gevolgen aan zeer laakbare gedragingen van leden van vertegenwoordigende organen.

Een tweede initiatief is ondernomen op verzoek van de heer Van Erp (VVD), die mij tijdens de behandeling van bovengenoemde begroting op 25 en 26 oktober 1994 verzocht om een overzicht van mogelijkheden tot beperking van wachtgeldaanspraken, ingeval bestuurders en ambtenaren door hun handelen de integriteit van het bestuur in diskrediet brengen. Mw. Scheltema-De Nie (D66) stelde de vraag of het beperken van wachtgeld mogelijk zou moeten zijn in die gevallen waarin sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. In aansluiting hierop heeft de heer Poppe (SP) gevraagd of het niet ook noodzakelijk zou zijn om bestuurders die vrijwillig opstappen, om bijvoorbeeld hun studie te vervolgen, uit te sluiten van een wachtgeldregeling, net zoals dat voor andere Nederlanders het geval is. Ook vroeg hij zich hierbij af of het niet ook noodzakelijk zou zijn om bestuurders die op een of andere wijze vrijwillig opstappen of door de «bevolking» ontslagen worden, een sollicitatieplicht op te leggen.

Het resultaat van deze initiatieven, het onderzoek naar het verbinden van gevolgen aan zeer laakbare gedragingen van leden van vertegenwoordigende organen én een overzicht van de mogelijkheden tot beperking van wachtgeldaanspraken, vindt u in bijgaande notitie (bijlage 1)1. Wel heb ik de behoefte deze initiatieven in een breder perspectief te plaatsen van de politieke «loopbaan» die een aankomend politiek ambtsdrager kan doorlopen.

In alle fasen van deze «loopbaan» – dus vanaf het lid worden van een politieke partij en het actief deelnemen aan (bestuurs)activiteiten van een partij, tot het gekozen dan wel benoemd worden als politiek ambtsdrager – moeten instrumenten ingezet worden om de bestuurlijke integriteit te beschermen. Daarbij geldt in het algemeen dat hoe eerder in deze «loopbaan» instrumenten worden ingezet, hoe minder repressief deze inzet hoeft te zijn. In dit perspectief moeten de in de notitie uitgewerkte initiatieven, waarin sancties voor gekozen en benoemde politieke ambtsdragers de boventoon voeren, vooral gezien worden als een juridisch sluitstuk voor de bescherming van de bestuurlijke integriteit.

Startpunt voor de bescherming van de bestuurlijke integriteit ligt in de fase, waarin burgers actief worden in een politieke partij, en later als deze burgers zich kandidaat stellen voor verkiezing of benoeming in een politiek ambt. In deze fasen van de politieke «loopbaan» hebben met name de politieke partijen een eigen verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bestuurlijke integriteit.

Over de invulling van deze verantwoordelijkheid is meermalen gesproken met de voorzitters van de vijf grootste politieke partijen. Zo is eind 1993 met hen gesproken over de noodzaak om integriteit prominent op de agenda te plaatsen, om de bewustwording over potentiële inbreuken op de integriteit te vergroten en om de integriteit bij de selectie van bestuurders een belangrijke rol te laten spelen. Ook het betrekken van het thema integriteit bij opleiding en begeleiding van bestuurders kwam in dat gesprek aan de orde. Uw Kamer heeft een verslag van dat gesprek ontvangen, dat ik volledigheidshalve hierbij voeg (bijlage 2)1.

Vorig jaar maart vond een tweede gesprek plaats met de politieke partijen, waar met name aan de orde kwamen de thema's openbaarheid van giften, nevenfuncties en trainingen van burgemeesters. In bijlage 3 vindt u een verslag van deze bijeenkomst.1 Thans heb ik het voornemen om op korte termijn opnieuw met de voorzitters van de politieke partijen te overleggen over de activiteiten, die zij kunnen ontplooien om gestalte te geven aan hun bijzondere verantwoordelijkheid bij de bescherming van de integriteit in de openbare sector. Daarbij zou bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over de mogelijkheid en de wenselijkheid om de weerbaarheid van de partij-organisatie tegen inbreuken op de integriteit te vergroten. Ook zou dan gesproken kunnen worden over de wijzen, waarop de partijen zelf integriteitsaspecten kunnen betrekken bij de selectie van kandidaten, bijvoorbeeld door:

– het opstellen van profielen, waarin ook aandacht wordt besteed aan integriteitsaspecten;

– in de sollicitatie- en selectiegesprekken in te gaan op het thema integriteit, evt. aan de hand van een curriculum, een questionnaire of referenties;

– antecedenten te laten natrekken;

– een verklaring omtrent het gedrag te verlangen, af te geven door de burgemeester van de gemeente, waar de kandidaat woonachtig is.

Kortom, ik acht het van belang om de in de notitie uitgewerkte initiatieven te plaatsen in het perspectief, waarbij in álle fasen van een politieke «loopbaan» instrumenten moeten worden ingezet om de bestuurlijke integriteit te vergroten. Dat betekent dat naast de eventuele inzet van repressieve instrumenten om inbreuken op de bestuurlijke integriteit tegen te gaan, vooral ook preventief en met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de politieke partijen instrumenten moeten worden ingezet om inbreuken op de bestuurlijke integriteit zoveel mogelijk te voorkomen. Op korte termijn zal ik daarover nader met de politieke partijen overleggen.

De nu aan u voorgelegde notitie geeft feitelijk inzicht in het bestaande beleid inzake het beperken van wachtgeldaanspraken enerzijds en het verbinden van gevolgen aan zeer laakbare gedragingen van leden van vertegenwoordigende organen anderzijds. Voorts noemt de notitie een aantal denkrichtingen voor verdere beleidsontwikkeling op dit vlak. Het kabinet zal te zijner tijd terzake een standpunt innemen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven