nr. 33
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage 22 augustus 1995
In mijn brief van 6 juni jl. betreffende (de handelwijze van de raad voor
de kinderbescherming vestiging Den Haag inzake) de minderjarige Kimberly Venema
in aansluiting op mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het
lid van uw Kamer, J. M. de Vries1, heb ik u meegedeeld
de projectleider Inspectie & Kwaliteit binnen de centrale directie Jeugdbescherming
en Reclassering te hebben belast met een diepgaand onderzoek naar de gnag
van zaken. De projectleider heeft op 25 juli jl. zijn onderzoek afgerond en
rapport uitgebracht. Hierbij doe ik u een exemplaar van het onderzoeksrapport
toekomen.2 Ik verzoek u deze rapportage onwille
van de privacy van personen vertrouwelijk te behandelen.
Mijn opdracht aan de projectleider bevatte de volgende aandachtspunten:
– heeft de Raad voldoende afgewogen of ingrijpen in de gezinssituatie
zoals door de melder voorgesteld de enige mogelijkheid was, en heeft de Raad
dit ingrijpen tegenover de ouders voldoende kunnen legitimeren?
– heeft de Raad adequaat gebruik gemaakt van de beschikbare informatie?
– is de advisering van de Raad aan de rechterlijke macht voldoende
objectief en volledig geweest?
– heeft de Raad zijn handelwijze verantwoord in een rapportage;
zo neen, waarom niet?
– heeft de Raad met zorgvuldigheid gehandeld in deze casus?
– heeft de Raad zijn dossiervorming adequaat en volgens de richtlijnen
verzorgd en hoe verhoudt die zich tot de klachten hierover geuit door de belangenvereniging
VVNOR?
In het verband van het onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met het echtpaar
Venema – dat werd bijgestaan door een vertrouwenspersoon vanuit de Vereniging
Voor Nader Onderzoek Rechtspleging – de betrokken medewerkers en de
ressortsdirecteur van de Raad voor de Kinderbescherming. Tevens is studie
gemaakt van het sociaal dossier van de Raad,
het medisch dossier van Curium en AZL, en de beschikbare rapportage van
de deskundigenonderzoeken.
De belangrijkste resultaten van het onderzoek luiden als volgt:
Uit het onderzoek is gebleken dat de melding van Curium/AZL voldoende
basis bood om de inmenging van de raad voor de kinderbescherming en het daaruit
voortvloeiende verzoek tot een voorlopige maatregel van kinderbescherming
gekoppeld aan een uithuisplaatsing, te kunnen verantwoorden.
Voor wat betreft de wijze waarop de raad heeft ingegrepen in deze situatie,
namelijk zonder de ouders vooraf te informeren omtrent zijn voornemens, wordt
opgemerkt dat de raad met gebruik van enige creativiteit een mogelijkheid
had kunnen vinden waarbij meer recht was gedaan aan het belang van de ouders.
Gezien het feit dat de raad niet specialistisch/deskundig is op het gebied
van medisch-psychiatrische problematiek, kan worden geconcludeerd dat hij
op een niet onaanvaardbare wijze gebruik heeft gemaakt van de tegenstrijdige
rapporten van deskundigen.
De advisering aan de rechtelijke macht had vollediger kunnen zijn. De
raad heeft verzuimd zijn keuzen en afwegingen rond de besluitvorming vast
te leggen in een rapportage en heeft zich beperkt tot het indienen van een
verzoekschrift waarin hij verwijst naar de mening van de deskundigen.
De dossiervorming in deze casus laat te wensen over; er is onvoldoende
sprake van interne verslaglegging.
Voor wat betreft de verzoeken van de ouders/VVNOR op grond van de Wet
Openbaarheid van Bestuur heeft de raad correct gehandeld.
Mede op basis van het onderzoeksrapport kom ik tot de conclusie dat de
kritiek geuit op de handelwijze van de medewerkers van de raad voor de kinderbescherming
naar mijn mening geen recht doet aan de feitelijke situatie. De raad heeft –
ondanks de deels terechte kritiek op de procedurele werkwijze – rechtmatig
gehandeld en daarmee voldaan aan zijn wettelijke taak. De raad heeft terecht
voortvarend gereageerd op een melding, waarbij de aard en de ernst van de
klacht de raad noodzaakte gebruik te maken van de deskundigheid van derden.
De tegenstrijdige meningen van deskundigen hebben er toe geleid dat de door
de raad uitgezette onderzoekslijn vatbaar bleek voor kritiek. Naar mijn mening
heeft het onderzoek voldoende informatie opgeleverd om het ingrijpen van de
raad gerechtvaardigd en gegrond te achten.
De bevindingen van de projectleider hebben ook geleid tot een zestal aanbevelingen
die kunnen leiden tot verbetering van de procedurele werkwijze van de raad
voor de kinderbescherming. Ik heb de algemeen directeur van de raad voor de
kinderbescherming de rapportage doen toekomen en hem verzocht zich naar aanleiding
van de aanbevelingen te beraden op de mogelijke consequenties voor het algemeen
beleid. De algemeen directeur heeft op 4 augustus 1995 schriftelijk gereageerd
op mijn verzoek en naar aanleiding van de aanbevelingen aangegeven op welke
wijze hij het algemeen beleid van de raad direct dan wel op termijn denkt
aan te kunnen passen.
Ik vertrouw u hiermee naar voldoening te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz
Een afschrift van deze brief zend ik aan de familie Venema, de VVNOR en
de raad voor de kinderbescherming.