Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-VI nr. 31 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-VI nr. 31 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 7 juli 1995
In december 1991 werd, door de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, voor een periode van drie jaar het Beleidsadviescollege voor de Politiële Informatievoorziening (BPI) ingesteld. Het BPI, ook wel aangeduid als de commissie-Hermans, had de opdracht te adviseren op het beleidsterrein van de politiële informatievoorziening. Het adviescollege was samengesteld uit vertegenwoordigers namens de korpsbeheerders, de korpschefs en het openbaar ministerie.
Eind 1992 hebben de toenmalige ministers het BPI verzocht advies uit te brengen over een zevental onderwerpen. Op 3 november 1994 heeft het Beleidsadviescollege het bijgevoegde advies met de bijbehorende rapporten aan ons aangeboden1.
In ons voorliggend standpunt geven wij aan welke beleidsmaatregelen, gelet op de bevindingen van het BPI, voor de komende jaren nodig zijn op het terrein van de politiële informatievoorziening.
Uitgangspunt hierbij vormt de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden tussen departementen en politiekorpsen zoals weergegeven in de Politiewet 1993 en in het bijzonder de Structuurschets voor de politiële informatievoorziening 1992.
De Nederlandse politie wordt door het BPI getypeerd als een informatie-intensieve organisatie.
Het advies richt zich, overeenkomstig onze vraagstelling, overwegend op de ontwikkelingen die zich in de komende jaren zullen voordoen, gebaseerd op de overtuiging dat voor een beter functioneren van de politie een bredere toepassing van de informatie- en communicatietechnologie (IT) noodzakelijk is.
Een bepalende factor voor het verkrijgen van een meer effectief en efficiënt politie-optreden is de inrichting van een goed functionerende informatievoorziening. Hierbij dient, zorgvuldig aangestuurd en begeleid, intensief gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden van informatietechnologie.
Het BPI wijst erop dat de informatie die nodig is voor het politiewerk niet alleen door de eigen politie-organisatie kan worden gegenereerd. De politie is in hoge mate afhankelijk van informatie die door andere organisaties – al dan niet elektronisch – wordt vastgelegd en bewerkt. Gewezen wordt op het belang voor het politiewerk van bijvoorbeeld de persoonsgegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) of het Kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Het BPI onderscheidt in totaal zeventig instanties waarmee de politie op min of meer structurele basis informatie uitwisselt.
Op het gebied van de inrichting en toepassing van de elektronische informatie-uitwisseling constateert het BPI bij de politie een relatieve achterstand. Een forse inhaalslag wordt dan ook nodig geacht.
Concreet staat het BPI een aanpak voor op de volgende terreinen:
– het standaardiseren van de communicatie tussen politie-organisaties onderling en tussen politie en derden;
– het zekerstellen van een minimumniveau aan beveiliging en het inrichten van een ordelijke administratieve organisatie bij de regio's;
– het ontwerpen van een bovenregionale gegevensorganisatie (architectuur);
– het stroomlijnen van de gegevensverstrekking vanuit de politie, en
– het bevorderen van een adequate infrastructuur en een goed gebruik van de informatie- en communicatietechnologie.
Naast het realiseren van een inhaalslag op het gebied van de informatie-uitwisseling, acht het BPI het noodzakelijk dat de politie ook in meer algemene zin de inrichting van haar organisatie toesnijdt op de mogelijkheden van IT. Gelet op de zeer hoge kosten die dit met zich brengt, wordt bepleit het materiële budget van de regionale politiekorpsen de komende vier jaar jaarlijks met gemiddeld 2 % te verhogen. Het BPI stelt verder dat de politiekorpsen zowel op uitvoerend als leidinggevend niveau zich de benodigde deskundigheid eigen moeten maken voor een goede omgang met de IT-middelen.
Reactie op de analyse van het BPI
Wij onderschrijven de analyse van het BPI voor wat betreft de opgaven waarvoor de politie zich op het terrein van de politiële informatievoorziening gesteld ziet. Ook wij vinden toepassing van informatietechnologie een zeer belangrijk instrument bij het verbeteren van de politiezorg. Het gaat ons daarbij niet om een aanpak die is gericht op een ordening van alle informatiestromen binnen ieder afzonderlijk regiokorps. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de regio's zelf. Het gaat ons om ordening van de informatiestromen tussen de korpsen onderling en van de korpsen met derden, niet politie-organisaties.
Met het BPI zijn wij van oordeel dat met een betere afstemming van de informatie-stromen, zowel tussen de regio's onderling, als tussen de regio's en niet politie-organisaties, thans de grootste stappen voorwaarts kunnen en moeten worden gezet.
Dit inzicht wordt breed gedragen en door alle bij de politie betrokken gremia gedeeld.
De korpsbeheerders, de hoofdofficieren en de korpschefs hebben hun krachten gebundeld in een gezamenlijk platform voor de politiële informatievoorziening, dat eveneens beoogt die afstemming tussen de regio's tot stand te brengen. Wij vinden die bundeling niet alleen getuigen van durf om de eigen zaken gezamenlijk aan te pakken, maar ook een aanzet om tot een goede taakverdeling te komen. Het is daarom belangrijk dat politieveld en departementen, uitgaande van dezelfde visie en doelstellingen, elkaar aanvullen en de taken op een verstandige wijze naar eigen verantwoordelijkheden toedelen. Daarover worden afspraken gemaakt. Het in deze brief gepresenteerde programma beperkt zich tot ons aandeel.
De in de afgelopen periode doorgevoerde reorganisatie en de daarmee gepaard gaande veranderingen maken dat de aandacht voor dit onderwerp nu pas goed aan de orde kan worden gesteld. De vorming van grote regiokorpsen maakt dat regio's meer verantwoordelijkheid willen dragen en ook meer verantwoordelijkheden aan de korpsen kunnen worden toegekend. Een aantal geautomatiseerde systemen kon dan ook aan de regio's in eigendom worden overgedragen.
Veel capaciteit is de afgelopen jaren in het kader van de reorganisatie gemoeid geweest met aanpassing van de infrastructuur. Nu deze inspanningen achter de rug zijn, is het tijd om vooruit te kijken. De BPI-rapporten komen wat dat betreft op een goed moment.
Gelet op de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling willen wij de zaken die op onze weg liggen krachtig aanpakken. Een aantal problemen die wij zien ligt op het vlak van de afstemming van de informatiestromen.
Momenteel zijn procedures en informatiestromen, die van wezenlijk belang zijn voor primaire opsporingsactiviteiten van de politie, onvoldoende uniform. Dat resulteert in dagelijks terugkerende problemen, zoals de verschillende manieren waarop de werkprocessen bij politie en openbaar ministerie en de daarbij behorende informatie-overdracht plaatsvinden. Door verschillen in de wijze van nummering, definiëring van gegevens, afwijkende normen van registratie en het gebruik van verschillende formulieren, wordt de elektronische overdracht van gegevens belemmerd.
Ook kan worden gewezen op de toepassing van verschillende systemen voor het registreren van zware criminaliteit, waardoor de onderlinge uitwisseling van gegevens moeizaam verloopt en een landelijke aanpak wordt bemoeilijkt.
Het BPI vraagt terecht aandacht voor deze problematiek. Wij vinden het ook dringend noodzakelijk dat die samenhang wordt versterkt en dat er – met inachtneming van goede maatregelen ter voorkoming van inzage in politiegegevens door onbevoegden – een probleemloze informatie-uitwisseling komt tussen politieregio's onderling en tussen de politie en niet politie-organisaties. Met het BPI zijn wij van mening dat wij daarin – gelet op de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling tussen regio's en Rijk – een centrale rol hebben te vervullen.
Het invulling geven aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de politieregio's en de departementen is in algemene zin een centraal thema waaraan bij het verbeteren van de politiezorg in de komende jaren dient te worden gewerkt. De ontwikkeling van de politiële informatievoorziening vormt hierop geen uitzondering. Vooral bij het nemen van maatregelen op dit vlak dient naar ons oordeel veel duidelijker dan voorheen te worden bepaald wie waarover gaat. Gedegen overleg blijft tussen alle betrokkenen evenwel noodzakelijk. Gewaakt moet echter worden voor een situatie dat zorgvuldig overleg ten koste gaat van tijdige beslissingen over zeer noodzakelijke veranderingen.
In de kern komt de verantwoordelijkheidsverdeling neer op het volgende.
De korpsbeheerders zijn verantwoordelijk voor de eigen regionale informatievoorziening en dus ook voor de aanschaf van o.a. de eigen apparatuur.
Via de Algemene bijdrage op basis van het Besluit financiën regionale politiekorpsen (Stb. 263) worden daarvoor aan de regio's de financiële middelen verstrekt.
In de BIOS-nota zijn wij verantwoordelijk gesteld voor de coördinatie van de politiële informatievoorziening. In de Politiewet en het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 224) is onze bevoegdheid geregeld om ter waarborging van de eenheid van de Nederlandse Politie, regels te geven over het gebruik van systemen voor telecommunicatie en voor de geautomatiseerde verwerking van gegevens.
Veel aktiviteiten die de komende jaren door ons zullen worden aangepakt zullen hun sluitstuk vinden in regelgeving op basis van bovengenoemde wet en AMvB. Regelgeving zal daarom een belangrijk kenmerk worden van de aard van de werkzaamheden op het gebied van politiële informatievoorziening en van ons een grote inspanning vergen. Regelgeving zal dan ook een steeds belangrijker sturingsinstrument worden op het terrein van de politiële informatievoorziening om de onderlinge communicatie veilig te stellen.
Op ons rust de taak om de Nederlandse politie als eenheid te laten functioneren.
Hierin willen wij duidelijk zijn en vooral ook consequent. Wij hebben immers, gelet op nationale belangen en internationale verplichtingen, de zorg voor de inrichting en het beheer van een aantal centrale bestanden, zoals het Opsporingsregister (OPS), de Centrale Verwijsindex (CVI) van het Herkenningsdienstsysteem (HKS), het Nationale Schengen Informatiesysteem (NSIS) en de nationale CID-registers bij de Landelijke Criminele Inlichtingendienst (LCID).
Deze bestanden dienen door de regio's van de juiste actuele gegevens te worden voorzien in de juiste elektronische vorm. Op die manier kan een optimale kwaliteit van die bestanden voor iedereen die daarvan gebruik moet maken, verzekerd worden.
Uit deze verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat wij de voorzieningen voor bovenregionale en landelijke communicatie-infrastructuren op het vereiste niveau moeten houden. Deze voorzieningen verbinden de politiekorpsen onderling en met derden – zoals de Podacs-backbone en de landelijke radioverbindingen. Voorts zijn wij verantwoordelijk voor het vaststellen en ontwikkelen van communicatie- en berichtenstandaarden en de daarbij behorende procedures om de overdracht van gegevens via onze landelijke infrastructuren onbelemmerd te laten verlopen.
Als uitgangspunt bij het vaststellen van landelijke standaarden geldt dat deze beperkt zullen blijven tot die toepassingen waarvoor dat absoluut noodzakelijk is. Als met het oog op het bereiken en behouden van een effectieve landelijke politiezorg nadere uniformering op bepaalde punten thans aantoonbaar noodzakelijk is, dan zullen wij daarvoor zorgen. Daar ligt voor ons de eerste prioriteit. Wanneer door samenwerking tussen korpsen voorts kan worden gekomen tot uniformering van standaarden voor andere toepassingen en dus tot kostenbesparingen, heeft ook dat uiteraard onze belangstelling.
Wat betreft de volgorde om te komen tot meer samenhang in de politiële informatievoorziening, staan wij een fasegewijze aanpak voor. Om te beginnen moet prioriteit worden gelegd bij de vaststelling van standaarden voor de bestaande toepassingssystemen, die voor alle korpsen van belang zijn. Daarna moet het zwaartepunt worden gelegd op verdergaande stappen voor vernieuwing en verbetering.
Het gaat daarbij om een tweetal deels reeds in gang gezette trajecten, die in onderlinge samenhang door ons ten uitvoer zullen worden gebracht.
Traject 1. Consolidatie van de huidige situatie
Het eerste traject betreft het vastleggen in samenhangende en doorzichtige regelgeving van wat in de huidige situatie bestaat aan taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden rondom de politiële informatievoorziening. Hetgeen hierover tot op heden formeel is vastgelegd moet worden aangepast aan de gewijzigde situatie. Het gebruik van centrale door het Rijk ter beschikking gestelde infrastructuren en systemen was in het verleden vanzelfsprekend. Door de grotere autonomie van de korpsen en het goedkoper worden van automatisering is deze vanzelfsprekendheid niet meer aanwezig. Door het groeiend aantal toepassingen binnen de korpsen en het ontbreken van éénduidige richtlijnen voor het gebruik van bovenregionale infrastructuren en systemen, dreigt nu de onderlinge communicatie in gevaar te komen.
Daarom beginnen wij met consolidatie. Daaronder verstaan wij het reguleren van het gebruik van de bovenregionale infrastructuur en van een aantal systemen.
In concreto gaat het om het verplicht voorschrijven waar het betreft het operationele politieproces van het gebruik van Podacs en de landelijke politie-radionetten voor de communicatie tussen de politiekorpsen onderling, de communicatie met niet politie-organisaties en met politiediensten in de ons omringende landen. Daarnaast zullen de regels met betrekking tot het gebruik van HKS/CVI, OPS, NSIS en LCID worden geactualiseerd, in samenhang worden gepresenteerd en op toegankelijke wijze beschikbaar worden gesteld.
Traject 2. Vernieuwing en verbetering
Het tweede traject is gericht op het invullen van «witte vlekken» in de bovenregionale standaarden en richtlijnen. Daarin komt aan de orde welke gegevensdefinities, berichtenstandaarden en uitwisselingsprotocollen aanvullend noodzakelijk zijn.
Dit tweede traject willen wij vormgeven door middel van een aantal projecten.
– De politie maakt gebruik van verschillende communicatiestandaarden voor de onderlinge communicatie en met derden.
Het aantal standaarden neemt nog steeds toe. Het BPI beveelt aan dat wij sturing dienen te geven aan het keuzeproces en de handhaving van te gebruiken standaarden. Anders ontstaat op dat terrein wildgroei waardoor de onderlinge communicatie en beveiligingsaspecten onder druk komen te staan. Om die reden adviseert het BPI een politie-communicatie-profiel vast te stellen, dat wil zeggen een beperkte set standaarden die onderling op elkaar zijn afgestemd. De set van standaarden zullen wij op de datacommunicatie infrastructuur (Podacs) implementeren. Wij zullen hierover met de Organisatie voor Informatietechnologie (IT-organisatie) afspraken maken.
Bij de uitvoering van de operationele processen, waarbij Podacs zal worden voorgeschreven als communicatiemedium, zullen de korpsen op dit communicatieprofiel moeten aansluiten.
Dit advies van het BPI nemen wij over en wij zullen dit als één van de eerste aktiviteiten van traject 2 in gang zetten.
– Zonder te bepalen welke schrijfwijze, codering, classificatie en definiëring van de begrippen die door de politie voor operationel processen landelijk dienen te worden gehanteerd, kan er niet via data-communicatielijnen tussen de computers van de korpsen, centrale applicaties en niet politie-organisaties als GBA en RDW, worden gecommuniceerd. Omdat het hier echter om honderden soorten begrippen gaat, zal de uniformering van het vastleggen en uitwisselen van deze gegevens een omvangrijk karwei zijn.
Deze aktiviteit kan niet met de huidige beschikbare departementale menskracht worden uitgevoerd. Bovendien vraagt het materiekennis die in de politiekorpsen aanwezig is.
Daarom zullen wij in overleg met het veld en de afnemers van politie-informatie, en met inschakeling van externe deskundigen, projecten in het leven roepen om deze activiteiten uit te voeren. Deze projecten krijgen als opdracht om voor de belangrijkste informatiestromen berichten, uniformering van schrijfwijze en coderingen vast te stellen. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de resultaten van het project Landelijke Datamodellering (LDM). De resultaten van de projecten zullen, na een met het politieveld af te spreken goedkeuringsprocedure, door de Minister van Binnenlandse Zaken op grond van Besluit beheer regionale politiekorpsen bindend worden verklaard voor de regio's en door de Minister van Justitie op basis van de Politiewet voor het KLPD. In de eerste plaats denken wij aan het uniformeren van de informatie-overdracht tussen de politie en het openbaar ministerie om te komen tot landelijke afspraken over een uniform gebruik van zaak- en dossiernummering en over uniforme definiëring van gegevens ten behoeve van elektronische overdracht.
Een belangrijk aandachtspunt voor ons zal zijn het bewaken van de onderlinge consistentie van de produkten van de verschillende projecten.
Centraal worden door de IT-organisatie en de divisie CRI veel gegevens voor het politiewerk bijgehouden. Deze gegevens zijn echter vaak niet uitwisselbaar of vergelijkbaar, omdat de bestanden waarin de gegevens zijn opgeslagen (HKS/ CVI, OPS, NSIS) een verschillende schrijfwijze en codering van de gegevens hebben. Bovendien worden verschillende soorten definities gehanteerd en wordt gebruik gemaakt van onderling afwijkende software. Tevens vertonen de bestanden een overlap aan gegevens die, zoals het BPI ook aangeeft, bestandsvervuiling in de hand werkt.
Voordat HKS/CVI en OPS vernieuwd worden, moet eerst worden vastgesteld welke gegevens centraal door de CRI en de IT-organisatie moeten worden bijgehouden en vervolgens hoe deze gegevens, afhankelijk van het doel waarvoor zij worden gebruikt, worden gegroepeerd (in vakjargon: het ontwerpen van een bovenregionale informatiearchitectuur). Nadat is vastgesteld welke gegevens op welke wijze boven-regionaal moeten worden vastgelegd, zal voorts een project in het leven moeten worden geroepen dat de definiëring en schrijfwijze van deze gegevens en de daarbij behorende berichtenstructuur ter hand neemt. Voor de aanlevering en de afname van gegevens uit deze geherstructureerde bestanden zal worden gebruik gemaakt van Podacs.
Voor de beveiliging van de gegevens zullen wij, ter waarborging van de privacy, de continuïteit en de betrouwbaarheid van de informatievoorziening, een stelsel van landelijke normen ontwikkelen, waaraan de korpsen dienen te gaan voldoen.
In dit traject zal ook een aanpak worden ontwikkeld voor het controleren van de naleving van de afspraken en de vastgelegde regels. Hier is bijvoorbeeld de vraag aan de orde, of periodiek per korps over de kwaliteit en de mate van gebruik van de landelijke systemen en van beveiliging zal moeten worden gerapporteerd.
Overwogen zal moeten worden of de hiervoor bedoelde rapportage zal kunnen plaatsvinden door een op de politiële informatievoorziening afgestemde kwaliteitstoets.
Naast de hierboven beschreven trajecten stellen wij ons tot doel de infrastructuur voor de politiële informatievoorziening voor de komende decennia te renoveren en te moderniseren. Dit is nodig om de politie op een meer flexibele wijze gebruik te laten maken van gegevens en informatie. Het is voor het huidige en toekomstige politiewerk van groot belang dat gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheden van mobiele (data)communicatie zodat daarmee altijd en overal juiste en volledige informatie beschikbaar is.
Met andere woorden: het kantoor van de politie moet naar «de straat». Een landelijk dekkend netwerk voor elektronische verbindingen is daarvoor een vereiste. Met behulp daarvan kunnen op iedere gewenste plek veranderingen worden geraadpleegd en gegevens worden verkregen of doorgegeven via mobiele apparatuur. Het spreekt vanzelf dat dit de snelheid van optreden van politiemensen vergroot. Dat is gezien de ontwikkelingen van het politiewerk noodzakelijk. Het is terecht dat het BPI en het politiemanagement zich op deze ontwikkeling oriënteert en op de realisering daarvan aandringt.
Deze stap naar mobiele (data)communicatie vereist evenwel een gezamenlijke aanpak en daarnaast vooral ook de nodige zorgvuldigheid. Om de eenheid van de onderlinge communicatie te verzekeren zullen alle regio's en het KLPD niet alleen aangesloten moeten zijn op hetzelfde netwerk maar ook gebruik moeten maken van gestandaardiseerde apparatuur.
Deze stap zal gelet op allerlei complicaties in bestuurlijk, organisatorisch, technisch en financieel opzicht in de vorm van een meerjarenproject onder onze leiding moeten worden vormgegeven. Thans zijn wij bezig samen met de ambtgenoot van Financiën, ons op de opdracht en invulling van zo'n project te oriënteren. Ter voorbereiding daarop vinden thans haalbaarheidsstudies plaats naar dit traject, ook wel C-2000 geheten. Over de haalbaarheid en realisering van dit project zullen wij u afzonderlijk berichten.
In samenhang met het voorgaande zullen wij de infrastructuur van het huidige Podacs-netwerk zowel op z'n kwaliteit voor het huidige gebruik als op z'n bruikbaarheid voor mobiele (data)communicatie moeten bezien en waar mogelijk renoveren.
Voorts is van belang de beantwoording van de vraag waar wij het onderhoud van de technische infrastructuur, van applicaties en landelijke bestanden onderbrengen.
Zoals onze ambtsvoorgangers op 25 februari 1993 berichtten, wordt er gewerkt aan de vormgeving van een landelijke organisatie voor informatie-technologie voor de politie.
Wij zijn er inmiddels in geslaagd deze zogenoemde IT-organisatie voorlopig nog onder de paraplu van het Korps landelijke politiediensten – onder onze verantwoordelijkheid tot een organisatorische eenheid te smeden. Hiermee zijn de contouren van een politie-rekencentrum, waarin alle expertise is samengebracht voor het beheer en de technische uitvoering van landelijke taken en facilitaire diensten voor de korpsen, steeds duidelijker zichtbaar. Deze IT-organisatie is voor ons van cruciaal belang voor de realisering van het door ons te voeren beleid. Zij zal daarin een spilfunctie moeten vervullen.
Wij zijn van plan deze IT-organisatie om te zetten in een organisatie met een eigen rechtspersoonlijkheid, die onder handhaving van onze politieke verantwoordelijkheid de taken zo bedrijfsmatig mogelijk kan uitvoeren.
Wij zullen u daartoe, naar verwachting, binnenkort een voorstel voorleggen.
Het bevorderen van een goed gebruik van informatie- en communicatie-technologie is voor ons een conditio-sine-qua-non, voor het verantwoord opvoeren van onze inspanning tot het inkaderen en vergroten van het toepassen van IT. Samen met onze collega's van Economische Zaken, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen participeren wij in het project «Technologie en Samenleving». Dit project heeft tot doel met behulp van toepassing van informatietechnologie een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Voor ons liggen die meer specifiek op het vlak van de criminaliteitsbestrijding en het veiligheidsbeleid.
In overleg met onze collega van Economische Zaken hebben wij een zevental gebieden benoemd waar wij zullen nagaan op welke wijze het gebruik van informatie-technologie een bijdrage kan leveren aan bestrijding van de criminaliteit en bevordering van het veiligheidsbeleid. Een essentieel onderdeel daarvan is het vergroten en verbreden van het kennisniveau, zowel voor het personeel als het management, in de politie-organisaties ten aanzien van het omgaan met IT-middelen. Met betrekking tot de scholing van de medewerkers in de basis-politiezorg zullen wij bij het LSOP aandacht vragen om hiervoor voldoende ruimte te maken in het reguliere onderwijs. In overleg met het politiële management, de NPA en het PSC zullen wij bezien welke aanvullende kennis noodzakelijk is en op welke wijze in een eventuele leemte kan worden voorzien.
Om het bovenstaande te realiseren zullen zowel het Rijk als de regio de financiële consequenties onder ogen moeten zien.
Wij onderscheiden daarbij drie categorieën te financieren aktiviteiten:
a. reguliere aktiviteiten van het Rijk;
b. nieuw beleid;
c. regionale aktiviteiten.
Ad a. Hierbij gaat het om het beheer van het centrale gedeelte van het Podacs-netwerk, de landelijke radio-infrastructuur, 06–11 en de landelijke systemen HKS/CVI, OPS en NSIS. Naar verwachting kunnen deze werkzaamheden uit het meerjarig vastgelegde budget worden gefinancierd.
Ad b. De standaardisatie op het gebied van elektronische communicatie en registratie, de vervanging van de huidige bovenregionale informatiesystemen, de oprichting van de IT-organisatie; de renovatie van de huidige netwerken, de bouw van een Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS), de voorbereiding van C-2000 (inclusief de bouw van de infrastructurele werken) en diverse stimuleringsaktiviteiten, vormen nieuw beleid.
Voor de financiering van deze aktiviteiten willen wij, in aanvulling op de thans beschikbare budgetten, de bij het Regeerakkoord toegekende financiële middelen uit cluster II (een bedrag van totaal f 80 mln.) voor de komende vier jaar gebruiken. Met deze gelden is het mogelijk het nieuwe beleid te financieren met uitzondering van de projecten C-2000 en GMS.
De aktiviteiten in het kader van het project C-2000 vallen in twee delen uiteen: de bouw van een landelijk dekkend radionetwerk voor politie, brandweer en ambulancediensten en de vervanging van randapparatuur zoals mobilofoons en portofoons. De regie voor het (laten) bouwen van de infrastructuur is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De regio's dragen de zorg voor de vervanging van de randapparatuur. Voor het project C-2000 hebben wij opdracht gegeven een haalbaarheidsstudie te verrichten, waarin onder andere een duidelijk beeld van de kosten moet worden gegeven, zowel voor de korpsen als voor de departementen.
In dit kader zijn ook de aktiviteiten van de interdepartementale werkgroep « Beleids-onderzoek Politie» van belang. Deze werkgroep zal de doelmatigheid van het financieringsstelsel voor de regionale politie onderzoeken en aanbevelingen ter zake doen. Tevens onderzoekt zij hoe de vernieuwing van de infrastructuur en de systemen, zowel de regionale als de landelijke component, gefinancierd kan worden.
Ad c. Het BPI heeft ons er op gewezen dat het beschikbare budget voor materiële voorzieningen bij de korpsen te laag is. Om het voor de regio's mogelijk te maken om hun informatievoorziening te herstructureren en te vernieuwen, adviseert zij ons de regio's in staat te stellen de materiële component van het budget jaarlijks met 2% te verhogen.
In dit verband willen wij opmerken dat door de Stuurgroep Regionaal Politiebudget – de Commissie Van Dijk – onder meer knelpunten zijn geconstateerd in de bedrijfsvoering bij de politieregio's. De informatievoorziening vormt daarvan een vitaal onderdeel. Met de financiële middelen die wij in dat kader hebben uitgetrokken menen wij de belangrijkste knelpunten voor de korte termijn te hebben weggenomen. De wijze waarop de financiering van de regionale korpsen voor de lange termijn gestalte moet krijgen, wordt momenteel onderzocht door voornoemde interdepartementale werkgroep.
De politie staat de komende jaren voor een belangrijke uitdaging bij de uitbouw van de politiële informatievoorziening.
Met het hierboven geschetste beleid denken wij het best invulling te kunnen geven aan onze verantwoordelijkheid op dit beleidsterrein.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23900-VI-31.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.