nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 april 1995
Op 25 februari 1994 accordeerde de Ministerraad de benoeming van Prof.
Mr. J. J. Brinkhof tot regeringscommissaris voor Boek 9 van het Burgerlijk
Wetboek (rechten van intellectuele eigendom). Bij die gelegenheid is toen
afgesproken dat Mr. Brinkhof éérst een verkennend onderzoek
zou uitvoeren betreffende de mogelijke inhoud van dit Boek en daarover aan
mij en vervolgens de Ministerraad zou rapporteren.
Dit onderzoek is thans uitgevoerd en ik wil U over de uitkomsten daarvan
alsmede het door de regeringscommissaris voorgestelde plan van aanpak in deze
brief informeren. Inmiddels heeft de Ministerraad in zijn vergadering van
13 april jl. dit plan van aanpak geaccordeerd.
Op ambtelijk niveau was reeds tussen de betrokken departementen
(naast Justitie tevens Economische Zaken, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) over het voorgaande overeenstemming
bereikt.
Het plan voorziet in een partiële codificatie van de rechten
van intellectuele eigendom. Een algehele codificatie wordt niet als haalbaar
beschouwd, vooral vanwege het internationale karakter van de regelgeving op
dit gebied, waardoor systematiek en inhoud van de afzonderlijke wetten van
intellectuele eigendom voor een belangrijk deel vastliggen. Van een behoefte
aan een algehele codificatie is niet gebleken. Terzake van aspecten van vermogensrecht,
handhaving en procesrecht is codificatie evenwel zinvol. Zij kan leiden tot
vereenvoudiging, eenvormigheid en verbetering. Hieraan bestaan behoefte.
Concreet maken de volgende onderwerpen onderdeel uit van de codificatie
die de regeringscommissaris voor ogen staat:
Op het vermogensrechtelijke vlak:
– overdracht, overgang, verpanding, vruchtgebruik, afstand van recht,
gemeenschap en eventueel de wenselijkheid van een regeling van de licentieovereenkomst.
Op het vlak van de handhaving:
– schadevergoeding, winstafdracht en collectieve rechtsuitoefening
door vertegenwoordigende organisaties.
Op het processuele vlak:
– beslag, faillissement en executie. (Deze onderwerpen lenen zich
voor een regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Tenslotte zal de regeringscommissaris de opneming in Boek 9 van het Burgerlijk
Wetboek van een algemene regeling terzake van ongeoorloofde mededinging in overweging nemen.
Inmiddels hebben de regeringscommissaris en zijn medewerker het onderzoek
aangevangen en als «eerste tranche» de onderwerpen overdracht,
schadevergoeding/winstafdracht en beslag en faillissement ter hand genomen.
De bedoeling is om per deelonderwerp te bepalen of en zo ja in hoeverre codificatie
wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal de situatie in de ons omringende landen
in ogenschouw moeten worden genomen, gelet op de toenemende invloed van de
EU-wetgever. De resultaten van het onderzoek zullen worden besproken met de
vertegenwoordigers van de departementen, alsmede met deskundigen op het gebied
van de intellectuele eigendom en – indien opportuun – met vertegenwoordigers
van belangengroeperingen. Boek 9 Burgerlijk Wetboek dient echter te worden
beschouwd als een technisch-juridische operatie. Het is niet de bedoeling
dat de gelegenheid wordt gegeven tot heropening van het debat over kwesties
die strikt genomen buiten de materie van Boek 9 Burgerlijk Wetboek vallen.
De planning is dat de werkzaamheden aan de eerste tranche op 1 januari
1996 gereed zijn. Het plan van aanpak voorziet in het streven Boek 9 Burgerlijk
Wetboek als geheel als wetsvoorstel aan de Ministerraad en de Raad van State
aan te bieden binnen een tijdsbestek van vier à vijf jaar.
Ik hoop U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Een brief met
gelijke inhoud zond ik heden tevens aan de Voorzitter van de vaste commissie
voor Justitie van de Eerste Kamer.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager