23 900 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1995

nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 augustus 1995

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 29 juni 1995 overleg gevoerd met staatssecretaris Vermeend van Financiën over:

1. Besprekingen met de Nederlandse Antillen en Aruba op 15 en 16 mei 1995 (brief van 17 mei 1995, nr. F-95-120);

2. Accijnzen op sigaretten en andere tabaksprodukten (kamerstuk 23 900, IXB, nr. 19);

3. Overzicht wet- en regelgeving met budgettaire consequenties, inclusief de kwantitatieve omvang van die budgettaire consequenties;

4. De 35%-vergoedingsregeling (brief van 29 mei 1995, nr. F-95-221);

5. Loonbelasting met betrekking tot au-pairs (schriftelijke vragen en antwoorden 1994–1995, nrs. 820, 866 en 873, en de aanvullende vragen van mevr. Giskes d.d. 13 juni 1995);

6. Toezeggingen van de staatssecretaris met betrekking tot:

– de motie-Van der Ploeg over aftrekbaarheid van de afkoopsom voor alimentatie;

– verliesverrekening verlies BV's;

– aanmerking van holding als ondernemer voor de omzetbelasting;

– de motie-Blaauw inzake vervangingsreserve bedrijfsverplaatsingen.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Voorafgaand aan de discussie over de geagendeerde onderwerpen deelde de staatssecretaris in reactie op vragen uit de commissie mee, reeds met Justitie in contact te zijn getreden om te laten uitzoeken langs welke lijn gegevens over individuele belastingplichtigen naar derden zijn gelekt. Hij zegde toe de commissie op korte termijn daarover te informeren.

1. Besprekingen met de Nederlandse Antillen en Aruba op 15 en 16 mei 1995

De heer Smits (CDA) uitte zijn waardering voor de pogingen van de staatssecretaris om ter zake van de penshonado-regeling tot betere afspraken te komen met de Nederlandse Antillen en Aruba. Wel zette hij op grond van eerdere ervaringen vraagtekens bij de uitvoering in de praktijk. Welke mogelijkheden heeft de staatssecretaris om druk uit te oefenen op zijn ambtgenoten in de West om tot een effectieve nakoming van de gemaakte afspraken te komen?

Hij vroeg enige verduidelijking over de nadere voorwaarden die zullen worden gesteld ter vermindering van de bronbelasting op deelnemingsdividenden. In samenhang met het nieuwe artikel 35b vroeg hij hoe is vast te stellen dat sprake is van een kasgeldvennootschap. Is dit nieuwe artikel 35b ingevoegd om te komen tot verdere harmonisatie van de fiscale regimes binnen het Koninkrijk der Nederlanden?

Om welk aantal penshonado-regelingen gaat het in concreto?

Mevrouw De Vries (VVD) wachtte de wetteksten met belangstelling af alvorens in te gaan op de gemaakte afspraken. Ook de instemming van het Antilliaanse en van het Arubaanse parlement dient te worden afgewacht.

De heer Van der Ploeg (PvdA) toonde enige terughoudendheid ten aanzien van de wijze waarop de gemaakte afspraken in wetteksten zullen worden vastgelegd.

De heer Ybema (D66) vroeg waarom in mei nader bestuurlijk overleg over dit dossier is gevoerd, aangezien de uitwerking toch meer op ambtelijk vlak zou liggen. Voorts wilde hij weten of er voldoende fiscale expertise op de Antillen en Aruba aanwezig is, of dat enige fiscale bijstand vanuit de Nederlandse belastingdienst zal worden gegeven.

De staatssecretaris deelde mee dat het overleg geleid heeft tot een voorstel van rijkswet, dat door de rijksministerraad is goedgekeurd. Dit voorstel van rijkswet is op 15 juni naar de Raad van State gestuurd. Hij stelde voor het wetgevend proces af te wachten en dan van gedachten te wisselen over de technische uitwerking op diverse onderdelen, de definities, anti-misbruikbepalingen, een nadere toelichting op het nieuwe artikel 35b en de kasgeldproblematiek. Het voorstel van rijkswet zal in Nederland in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen en Aruba worden behandeld.

De penshonado-regeling is een eigen regeling van de Nederlandse Antillen en Aruba zelf. De Antilliaanse en de Arubaanse Staten zelf zijn in dezen bevoegd en bepalen zelf of ze de wetgeving accepteren; Nederland staat daar buiten. Nederland heeft echter wel kenbaar gemaakt grote bezwaren te hebben tegen de bestaande regeling vanwege het gekunstelde fiscale karakter binnen het Koninkrijk.

Over aantallen regelingen is niets bekend, aangezien niets is geregistreerd. Inmiddels is toegezegd dat een registratie gaat plaatsvinden, over welke informatie de Nederlandse belastingdienst dan kan beschikken. Dit laatste is uitdrukkelijk overeengekomen in verband met een goede uitvoering van de nieuwe rijkswet.

Het op 15 en 16 mei 1995 gehouden overleg heeft plaatsgevonden op uitdrukkelijk verzoek van de staatssecretaris zelf, toen het ernaar uitzag dat te weinig gebeurde met afspraken die in januari 1995 waren gemaakt, waardoor het wetgevende proces in de ijskast dreigde te belanden. Tijdens de in mei gehouden besprekingen is, naast ambtelijke ondersteuning van alle partijen, ook gebruik gemaakt van expertise van buitenaf.

2. Notitie accijnzen op sigaretten en andere tabaksprodukten

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA) vroeg aandacht voor het verschillend uitwerkende multiplier-effect voor sigaretten en shag, wat leidt tot concurrentieverstorende effecten. Zij ondersteunde de in de notitie gekozen lijn: de marktontwikkeling kan nog enkele jaren worden aangezien, de effecten van de 1:2-verhouding worden afgewacht, er wordt flexibiliteit ingebouwd en de sectoren worden niet gedwongen elkaar in prijsstijgingen te volgen.

Zij vroeg de staatssecretaris op welke moment hij denkt te moeten overgaan tot periodiek onderzoek, of het tarief van shag moet worden aangepast om de concurrentieverstorende effecten weer enigszins weg te nemen. Hoe moet de marktsituatie dan veranderd zijn?

Zij zou zich ook kunnen vinden in een procentueel minimum voor de volledige shagaccijns, ware het niet dat in Europees verband nog geen oplossing is gevonden voor het multiplier-effect. Uiteindelijk zal echter naar zo'n oplossing in Europees verband moeten worden toegewerkt. De nu lopende evaluatie kan daarvoor uitgangspunt zijn.

Er wordt ook gewerkt aan de introductie van een «adjunct solution», waarbij naast het percentage van de kleinhandelsprijs kan worden gekozen voor een bedrag in ecu per duizend stuks en een zogenaamde derogatie met eenzelfde soort effect. Dat geeft de wetgever meer vrijheid. Is dit voorstel tijdens de Ecofin-raad aan de orde geweest? Wat is de mening van de staatssecretaris hierover, hoe denken andere lidstaten hierover en op welke termijn kan een en ander vorm krijgen?

Voor de kortere termijn heeft de sigarettenindustrie een andere oplossing voorgedragen, namelijk toepassen van het multiplier-effect van sigaretten op shag. Wordt dit alsnog onderzocht en zou dit een oplossing kunnen zijn waarin beide partijen zich kunnen vinden? Is hierover met beide partijen gesproken, of gaat dat nog gebeuren?

Mevrouw Giskes (D66) meende dat de afwachtende houding die nu wordt ingenomen, haaks staat op de wijze waarop met de prijzen in Nederland moet worden omgegaan. Zij bepleitte het tot stand komen van meer evenwicht in de prijsontwikkeling op internationaal niveau. Probleem hierbij is dat de kerftabakindustrie een ander standpunt inneemt dan de sigarettenindustrie. Niet ten onrechte wijst men op de werkgelegenheidsaspecten voor juist die branche in Nederland. Mevrouw Giskes vond dit laatste een zwaar argument om niet al te enthousiast af te stappen van de nu bestaande verhoudingen. Ze drong erop aan te trachten op korte termijn tot een oplossing te komen, eventueel door nog eens beide groepen aan de onderhandelingstafel uit te nodigen, in plaats van een oplossing af te dwingen.

De heer Van Rey (VVD) toonde zich tevreden dat zijn voorspellingen van enkele jaren geleden inmiddels zijn uitgekomen. Hij kon de conclusie op pagina 4 van de notitie delen, dat de marktontwikkeling rustig nog een aantal jaren kan worden aangezien. Hij steunde het voorstel van mevrouw Giskes en verzocht de staatssecretaris te bevorderen dat op korte termijn tot een gesprek met beide partijen wordt gekomen, eventueel onder leiding van de heer Van der Vaart. Dit is in het belang van beide partijen, die er nu niet in lijken te slagen vrijwillig tot een oplossing te komen. De heer Van Rey wees erop dat in de rest van Europa beide industrieën veel dichter bij elkaar staan dan in Nederland het geval is.

De heer Smits (CDA) vroeg op welk moment de staatssecretaris zijn finale beslissing over al dan niet ingrijpen denkt te nemen. De relatieve achterstand die shag heeft opgebouwd ten opzichte van sigaretten, moet in elk geval niet worden vergroot. Wanneer zal deze kwestie in de Ecofin-raad aan de orde zal worden gesteld?

Hij vroeg de staatssecretaris verder, kennis te nemen van het onlangs verschenen rapport van Coopers en Lybrand over de Nederlandse tabaksindustrie, omdat het nuttig is alle pro's en contra's eens naast elkaar te zien. Deze kunnen dan worden betrokken bij een finale beslissing over dit dossier.

De heer Smits sloot zich aan bij de suggestie van een gesprek met beide partijen ten einde tot een gezamenlijke oplossing te komen. Hij achtte de bereidheid tot een dergelijk gesprek bij beide partijen aanwezig.

Voorts verzocht hij om een reactie op de opvatting van Unilever dat allerlei overheidsmaatregelen er in toenemende mate toe bijdragen dat de sigarettenindustrie een reële concurrent wordt van Unilever. Het reclamebudget van de verschillende sigarettenindustrieën kan namelijk niet meer benut worden en de miljarden guldens die hierdoor vrijkomen, zouden worden aangewend om firma's op te bouwen die Unilever beconcurreren.

Het verheugde de staatssecretaris dat de Kamer in grote lijnen de notitie volgt. Internationale besluitvorming verwachtte hij niet voor 1 januari 1997. De Europese Commissie praat met enige regelmaat over deze dossiers en ook de Europese ambtenaren geven er veel aandacht aan. Op zijn vroegst dit najaar zal een rapport van de Europese Commissie verschijnen, waarin waarschijnlijk een zeer voorzichtig standpunt is opgenomen. Dat wordt dan aan de Ecofin-raad gepresenteerd, maar zal daar niet direct tot discussie leiden. Een serieuze discussie is pas vlak voor de zomer van 1996 te verwachten, en zal daarna nog een paar maal worden voortgezet. De ambtelijke discussies over de kwestie zullen pas in de loop van 1996 beginnen. Ook als die enigszins voorspoedig verlopen, zullen de ministers er toch niet eerder dan in de tweede helft van 1996 over spreken. Het kan niet uitgesloten worden geacht dat pas tijdens het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 1997 tot een afronding kan worden gekomen. Het is niet mogelijk deze procedure te versnellen.

Met het oog hierop achtte de bewindsman het nogal prematuur om op dit moment te fixeren wat voor Nederland een terugvalpositie zou zijn. De zogeheten «adjunct solution» is ook voor de sigarettenindustrie een oplossing die weliswaar ten opzichte van de huidige situatie een verbetering geeft, maar die naar de opvattingen van Financiën niet goed genoeg is. Gezien de lengte van de procedure heeft Nederland voldoende tijd te kiezen voor een uitgewogen strategie, zich daarbij baserend op informatie uit beide takken van de tabaksindustrie.

Op dit moment wilde de staatssecretaris niet ingrijpen. Er is immers nu sprake van een zeer onzekere situatie. Uit de brieven van de brancheorganisaties blijkt dat partijen niet op één lijn zitten en er is geen meetinstrument, aan de hand waarvan kan worden bepaald of sprake is van marktverstoring, waardoor het tijd is om in te grijpen. Bij de totale afweging moeten ook de werkgelegenheidseffecten niet uit het oog worden verloren. Een structurele oplossing zal in Europees verband gevonden moeten worden en daar zal dus pas in 1997 zicht op zijn.

Voor de kortere termijn wilde hij ernaar streven in overleg met de branches tot afspraken te komen, waarbij getracht zal worden beide takken op één lijn te brengen. Verder wilde hij niets doen en alleen onderling contact houden over de kwestie, zo mogelijk één keer per jaar. De Kamer kan dan één keer per jaar geïnformeerd worden over de stand van zaken. Overigens zijn de uitnodigingen voor een ronde-tafelgesprek al getekend.

De bewindsman had nog geen kennis genomen van de inhoud van het rapport van Coopers en Lybrand over de Nederlandse tabaksindustrie. Hij zegde toe van de daarin vermelde gegevens gebruik te maken in het overleg met de brancheorganisaties. Na afloop van het gesprek zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten ervan en zal ook een standpunt over het rapport van Coopers en Lybrand worden ingenomen.

3. Overzicht van de wet- en regelgeving met budgettaire consequenties

Aangezien de leden het overzicht pas vanochtend hadden ontvangen, werd weliswaar aan verschillende punten kort aandacht besteed, maar werd tevens afgesproken op een later tijdstip uitgebreider op het overzicht in te gaan.

De heer Van der Ploeg (PvdA) vroeg of de Kamer nog vandaag het wetsvoorstel inzake een regulerende energiebelasting (REB) voor kleinverbruikers zal ontvangen, aangezien het vóór het reces aan de Kamer was toegezegd. Hij dacht dat het kabinet van plan was dit wetsvoorstel te koppelen aan de terugsluis opbrengst REB en andere belastingwetten, om een beter zicht te hebben op de inkomensverhoudingen. Uit het planningsoverzicht meende hij nu echter te moeten opmaken dat de verschillende stukken gesplitst aan de Kamer zullen worden voorgelegd. Is het kabinet op dit punt van plan veranderd en, zo ja, waarom dan?

Hij constateerde dat de verschillende onderdelen relatief op schema liggen. Uit de planning valt echter af te leiden dat een groot aantal wetsvoorstellen in het najaar moet worden behandeld en hij was dan ook bezorgd over een mogelijke overbelasting op dit punt.

Ook mevrouw Giskes (D66) sprak haar verbazing uit over de ontkoppeling van de REB en de terugsluis, te meer daar in eerdere instantie juist koppeling was toegezegd.

In het overzicht (onder nr. 6) staat wel opgenomen dat het wetsvoorstel afdrachtskorting in voorbereiding is, maar is niet vermeld wanneer het zal worden behandeld. Heeft dit een reden?

Voorzien was dat het Eurovignet per 1 juli zou worden ingevoerd. Wat zijn de budgettaire consequenties van een latere invoering en hoe is overigens de stand van zaken?

De heer Van Rey (VVD) wees erop dat naast dit overzicht ook een totaaloverzicht was toegezegd van hetgeen in de loop van 1996 aan wetgeving zal worden aangeboden. Een dergelijk overzicht is ook de afgelopen jaren uitgebracht. Aan de hand daarvan kan een tijdsindeling worden gemaakt en wordt ook duidelijk waar het kabinet prioriteit aan geeft.

In het overzicht (nr. 7) wordt als beoogde ingangsdatum van de wet inflatiecorrectie accijnzen op benzine en diesel 1 november 1995 genoemd. Kan worden toegelicht waarom aan deze datum is toegevoegd dat op 1 januari 1996 de eerste correctie zal worden uitgevoerd?

Verder sprak hij zijn verbazing erover uit dat de invoering fiscaal vertegenwoordiger in assurantiebelasting (nr. 7b) als PM-post is opgevoerd. Hij verzocht om een toelichting op dit punt.

De heer Smits (CDA) vroeg naar de bedoeling van de aanpassingswetgeving Wet waardebepaling onroerende zaken (nr. 10). Vloeit hier enige verhoging van de lastendruk uit voort?

De staatssecretaris deelde mee dat het wetsvoorstel inzake inflatiecorrectie accijnzen op benzine en diesel vandaag of morgen aan de Kamer zal worden gezonden.

In het wetsvoorstel energiebelasting zelf wordt geschetst hoe de terugsluis vorm wordt gegeven. Het technische wetsvoorstel waarin de terugsluis wordt geregeld, zal op een later tijdstip aan de Kamer worden gezonden. Tevens zal op dat moment ook beschikt kunnen worden over de meest relevante gegevens voor het koopkrachtbeeld. De terugsluis zal verschillende vormen aannemen. Een deel zal teruggesluisd worden naar het bedrijfsleven, wat vormgegeven zal worden in een technisch wetsvoorstel, terwijl een deel naar de burgers wordt teruggesluisd. Een van de voorstellen is deze terugsluis via het eerste-schijftarief te laten lopen. Aangezien de eerste-schijftarief onderdeel is van het belastingplan, is om puur pragmatische reden en rekening houdend met de jongste gegevens over de koopkracht gekozen voor presentatie in één pakket. Bij de presentatie van de energieheffing krijgt de Kamer inzicht in de wijze waarop de terugsluis is vormgegeven. De definitieve percentages zullen bekend worden gemaakt na de definitieve besluitvorming in de ministerraad van half augustus. Het wetsvoorstel zal de Kamer op Prinsjesdag bereiken.

Samengevat betekent dit dat de instrumenten voor de terugsluis in het ene wetsvoorstel zijn opgenomen, terwijl de exacte kwantitatieve vertaling in het andere wetsvoorstel is opgenomen.

De TES zal uitsluitend indicatief zijn. Het was de staatssecretaris nu niet bekend hoe uiteindelijk de eerste schijf naar aanleiding van de laatste gegevens uit de MEV zal luiden. Een en ander kan nog tot wijzigingen leiden. Wel zal globaal worden aangegeven op welke wijze zal worden teruggesluisd. Op het moment dat de uiteindelijke besluitvorming zal moeten plaatsvinden, heeft de Kamer niet alleen inzicht in de partiële koopkrachteffecten, maar ook een duidelijk inzicht in het uiteindelijke, totale koopkrachteffect. In het regeerakkoord is afgesproken dat de terugsluis zoveel mogelijk terugkomt bij degenen die het opbrengen.

Evenals andere jaren het geval is, zal ook dit najaar een groot aantal fiscale wetten door de Kamer moeten worden behandeld. Er heeft al intensief overleg plaatsgehad over de planning van die behandeling.

Het is de bedoeling het wetsvoorstel afdrachtskorting (generiek/specifiek) op 1 januari 1996 in werking te doen treden. Het voorstel zal in september worden ingediend, tegelijk met het belastingplan, waarvan het onderdeel is.

Over het Eurovignet zal de Kamer binnenkort een brief bereiken. In de Kamer bestaat, zo is duidelijk, een brede voorkeur voor een systeem dat lijkt op het Duitse systeem. Gezien deze voorkeur zal het aanvankelijke wetsvoorstel nu worden aangepast om zo dicht mogelijk bij dat Duitse systeem te komen, hetgeen enige tijd kost. In het gewijzigde wetsvoorstel zullen ook de budgettaire consequenties bekend worden gemaakt.

Het is de bedoeling een totaal overzicht van de wetsvoorstellen en de prognoses daaromtrent op te nemen in de Miljoenennota. Om onduidelijke overlappingen tussen de verschillende planningslijsten te voorkomen, is dit jaar, in afwijking van voorgaande jaren, gekozen voor een systeem waarbij de planningslijsten geïntegreerd worden in bijlagen van de Miljoenennota. Het overzicht verschijnt hierdoor in september in plaats van in december. De budgettaire consequenties zijn nooit in de lijsten opgenomen geweest. De budgettaire consequenties van wetten en regelingen die in de loop van 1996 zullen ingaan, worden in de Miljoenennota verwerkt. Voor het overige kan daarbij een overzicht worden gegeven.

De wet inflatiecorrectie accijnzen op benzine en diesel zal ingaan op 1 januari 1996. Aangezien de inflatiecorrectie wordt toegepast bij beschikking, is een rechtsgrond nodig waarop die beschikking kan worden gebaseerd. In verband hiermee zal de wet formeel al op 1 november 1995 in werking treden, terwijl de gevolgen ervan pas op 1 januari 1996 aan de pomp merkbaar zijn.

De invoering fiscaal vertegenwoordiger in assurantiebelasting is in beginsel budgettair-neutraal. Het is echter niet uit te sluiten dat er toch sprake is van budgettaire effecten, wat kan leiden tot een hogere of lagere opbrengst. Daarom is hier een PM-post opgenomen.

De vraag over de aanpassingswetgeving Wet waardebepaling onroerende zaken kon de bewindsman in verband met staatsrechtelijke implicaties op dit moment nog niet beantwoorden. Er moeten nog een groot aantal zaken geregeld worden, die op dit moment op ambtelijk niveau worden geïnventariseerd. Het is nog niet geheel duidelijk voor welke wetten een en ander moet worden toegepast. Ook is nog niet bekend in welke mate het naar de waterschappen moet worden doorgetrokken. Datzelfde geldt voor de fiscaliteit op sommige onderdelen. Nog niet is besloten of al in deze wet de consequenties voor het huurwaardeforfait zullen worden opgenomen, of dat die op een later tijdstip zullen worden geregeld.

De wet zal op 1 januari 1997 formeel ingaan, maar daarna zal het nog enige tijd duren voordat de effecten merkbaar zijn. De komende maanden zullen de diverse opties worden geïnventariseerd en op grond daarvan kan dan de verdere voorbereiding vorm krijgen. Zodra het mogelijk is, zal meer inzicht in de stand van zaken worden geboden.

Een overzicht van het wetgevend programma met aanduiding van de prioriteiten is in voorbereiding. Alleen de consequenties van de nieuwe ambtenaren-CAO moeten er nog in worden verwerkt.

De heer Van Rey (VVD) was er steeds van uitgegaan dat de inwerkingtreding van de Wet waardebepaling onroerende zaken op 1 januari 1997 ook per diezelfde datum zou leiden tot consequenties voor het huurwaardeforfait en andere fiscale wetgeving. Hij vroeg de staatssecretaris ermee rekening te houden dat een eventuele meeropbrengst teruggesluisd dient worden in de vorm van verlagingen. In de anderhalf jaar tussen nu en de beoogde datum van inwerkingtreding moet het mogelijk zijn hiervoor de vereiste maatregelen te treffen.

De staatssecretaris nam hier kennis van.

4. De 35%-vergoedingsregeling

Mevrouw De Vries (VVD) was verheugd over de wijzigingen die inmiddels zijn aangebracht. Zij zou graag een wettelijke regeling op dit punt zien, met het oog op de rechtszekerheid voor bedrijven die mensen naar ons land sturen. Bovendien is dan tevens voorzien in een beroepsmogelijkheid.

Tot nu toe was alleen de inspectie Heerlen bevoegd om afspraken te maken over loonbelastingkwesties, maar met de nieuwe regeling worden alle inspecties bevoegd om dergelijke afspraken te maken. Zij betwijfelde of dat verstandig is. Het gaat hier immers om een specialistisch onderwerp en uit een oogpunt van een efficiënte afhandeling van dergelijke kwesties leek het haar beter om deze afhandeling door één inspectie te laten geschieden.

Zij wees verder op een verschil in de wijze van belastingheffing bij optieregelingen: veel landen heffen pas belasting als het optierecht daadwerkelijk wordt uitgeoefend, terwijl Nederland dat doet als de optie onherroepelijk wordt. Zij zou graag zien dat de staatssecretaris nagaat of dit verschil kan worden weggenomen, waarbij zij overigens besefte dat dit waarschijnlijk niet eenvoudig zal zijn.

Zij had begrepen dat bij iemand die als kind in Nederland heeft gewoond, vervolgens met zijn ouders naar het buitenland is geëmigreerd en later, als volwassene, enige tijd in Nederland komt werken, de jaren dat hij als kind in Nederland heeft gewoond, worden gekort op de tien jaar die geldt voor de 35%-vergoedingsregeling. Zij kon zich niet goed voorstellen dat dit inderdaad de bedoeling is. Verder had zij vernomen dat de inspectie Heerlen de toepassingsduur van de 35%-vergoedingsregeling kort met alle perioden van verblijf in Nederland gedurende de afgelopen vijftien jaar, terwijl volgens de regeling toch alleen de afgelopen tien jaar in beschouwing zou moeten worden genomen.

Ten slotte vroeg zij nog of terugwerkende kracht geldt als bij de tussentijdse toetsing, na vier à vijf jaar verblijf in Nederland, blijkt dat betrokkene niet meer aan de voorwaarden voor de 35%-vergoedingsregeling voldoet. Tot wanneer geldt die terugwerkende kracht dan?

De heer Van der Ploeg (PvdA) merkte op dat de 35%-vergoedingsregeling een belangrijke regeling is die niet alleen van belang is voor het bedrijfsleven, maar ook voor bijvoorbeeld universiteiten die er in toenemende mate gebruik van maken. Hij vroeg hoeveel mensen van deze regeling gebruik maken. Verder had hij wel eens gehoord dat er mogelijkheden zouden zijn om oneigenlijk gebruik van deze regeling te maken. Is dat inderdaad het geval?

Mevrouw Giskes (D66) steunde de verlenging van de 35%-vergoedingsregeling, uit een oogpunt van aantrekkelijkheid van het internationale vestigingsklimaat. Zij vroeg nog waarom de al eerder aangekondigde wettelijke regeling zo lang uitblijft.

De heer Smits (CDA) stemde in met de verlenging van de regeling en sloot zich verder aan bij de al gestelde vragen.

De staatssecretaris zei dat de inspectie Heerlen is belast met de coördinatie van de uitvoering van de 35%-vergoedingsregeling door de diverse inspecties, en tevens de controles begeleidt. De medewerkers op de diverse inspecties die zich met deze regeling bezighouden, zijn goed op de hoogte van alle aspecten en kunnen dus als specialisten worden beschouwd. Bovendien kunnen zij altijd informatie vragen bij de coördinatoren op de inspectie Heerlen. Verder had hij geen berichten gekregen dat zich bij deze opzet vertragingen voordoen in de afhandeling van vragen over de toepassing van de regeling.

Uit een oogpunt van rechtszekerheid en de «uitstraling naar het buitenland» vond ook hij dat er een wettelijke regeling dient te komen. Anderzijds kan een ieder op dit moment goed uit de voeten met de huidige regeling waar flexibel mee omgegaan kan worden. Dat neemt niet weg dat een wettelijke regeling in voorbereiding is, waarbij ook rekening wordt gehouden met al ontvangen suggesties en ervaringen met de huidige regeling.

Hij zou de nu voor Nederland geldende optieregeling niet graag volledig op de helling zetten om het geconstateerde verschil in het moment van belastingheffing bij optieregelingen weg te nemen, maar hij zegde wel toe dit punt nader te bezien en na te gaan of er iets te doen valt aan het genoemde verschil met andere landen. Op zichzelf is het natuurlijk belangrijk om tot zoveel mogelijk stroomlijning te komen.

De overige door mevrouw De Vries gestelde technische vragen wilde de bewindsman schriftelijk beantwoorden. Hij was niet in staat daar nu een afgerond antwoord op te geven.

Op dit moment maken circa 10 000 personen gebruik van de 35%-vergoedingsregeling.

Omdat de regeling bij de belastingdienst wordt toegepast door specialisten en er ook controles plaatsvinden, zijn er zijns inziens voldoende waarborgen tegen oneigenlijk gebruik. In internationaal verband gaat het hier om een gunstige regeling, maar ze is zeker niet te genereus. Deze regeling is hard nodig in het kader van de internationale concurrentiestrijd en op de nu doorgevoerde wijzigingen is door het bedrijfsleven ook enthousiast gereageerd, juist met het oog op het vestigingsklimaat.

5. Loonbelasting met betrekking tot au-pairs

Mevrouw Giskes (D66) wees op het algemene uitgangspunt dat zoveel mogelijk mensen de kans moeten krijgen om te werken, terwijl een ieder zijn best doet om de werkgelegenheid zo groot mogelijk te laten zijn en vooral vrouwen worden gestimuleerd om de arbeidsmarkt op te gaan. Bovendien heeft een ieder de mond vol van deregulering en marktwerking. De manier waarop de fiscus nu omgaat met au-pairs, strookt daar niet mee. Een au-pair is in feite een gast in een gezin die ook voor kinderen zorgt en enig huishoudelijk werk verricht, waardoor het voor de moeder (in de praktijk is zij immers vaak degene die de zorg voor de kinderen heeft) mogelijk wordt om buitenshuis te werken. Ook de vreemdelingendienst heeft steeds het standpunt ingenomen dat au-pairs geen werknemers zijn, maar alleen in het kader van een culturele uitwisseling op bezoek zijn in Nederland. Opeens worden betrokkenen nu echter als loonbelastingplichtig aangemerkt, terwijl de gastgezinnen als werkgevers worden beschouwd, met alle administratieve rompslomp van dien. Mevrouw Giskes was het daar niet mee eens en zij had de staatssecretaris dan ook verzocht om de oude situatie te herstellen en daarover overleg te plegen met de organisaties die bemiddelen bij de plaatsing van au-pairs. Dat overleg is door de bewindsman toegezegd, maar blijkens het antwoord op de nadere schriftelijke vragen is het zijn bedoeling om bij dat overleg alleen nadere informatie te geven over de nu ontstane situatie. Zij was daar niet tevreden mee en drong erop aan dat de staatssecretaris het overleg met de organisaties ingaat met de mededeling dat au-pairs niet langer als loonbelastingplichtig worden aangemerkt.

De heer Smits (CDA) sloot zich volledig aan bij deze opmerkingen. Hij hechtte veel waarde aan het fenomeen «au-pair», als een vorm van culturele uitwisseling waarbij bepaalde onkostenvergoedingen zijns inziens zeker niet onder de loonbelasting zouden moeten vallen.

Ook mevrouw De Vries (VVD) sloot zich aan bij de al gemaakte opmerkingen. Zij was verbaasd over de aanscherping waar blijkbaar toe besloten is, zeker gezien de persoon van de huidige staatssecretaris die toch een open oog zou moeten hebben voor emancipatie. Zij verwachtte van hem op dit punt een geëmancipeerde aanpak.

De heer Van der Ploeg (PvdA) onderschreef een en ander. Au-pairs verrichten zeker enige taken in de huishouding, zoals kinderopvang, maar er is ook sprake van een educatieve functie en van een culturele uitwisseling.

De staatssecretaris was op zichzelf wel bereid om een oplossing voor de kwestie van de au-pairs te creëren, maar wees er ook op dat de fiscus in toenemende mate met het gelijkheidsbeginsel wordt geconfronteerd. Daarnaast behoorde hij zich uiteraard te houden aan de wet en de inmiddels gevormde jurisprudentie. Met het oog hierop zijn er nu eenmaal bepaalde grenzen. Een au-pair verricht in de praktijk enige huishoudelijke taken en als dan een specifieke regeling voor au-pairs wordt getroffen, zou dat mogelijk tot gevolg kunnen hebben dat op grond van het gelijkheidsbeginsel eenzelfde regeling moet worden getroffen voor bijvoorbeeld hulpen in de huishouding. Verder merkte hij op dat er, voor zover hem bekend was, zeker niet met prioriteit wordt gecontroleerd op au-pairs. Ook had hij oog voor het argument dat het onder de loonbelasting laten vallen van au-pairs leidt tot veel administratieve rompslomp waar niemand op zit te wachten.

De bewindsman wees er vervolgens op dat hij wel enige beleidsvrijheid heeft en daar in dit geval wel gebruik van wilde maken, maar ook bij aanschrijvingen en resoluties moeten de juridische grenzen die voortvloeien uit de wet en de gevormde jurisprudentie, worden aangehouden. Vanuit deze op zichzelf toch positieve grondhouding wilde hij het overleg met de betrokken organisaties aangaan, hetgeen hij uiteraard een reëel overleg wilde laten zijn. Bedacht moet hierbij worden dat niet alle gevallen gelijk zijn; afhankelijk van de manier waarop de relatie tussen het gezin en de au-pair vorm is gegeven, kan het zich voordoen dat ook binnen de huidige grenzen van de wet en de jurisprudentie geen sprake is van een loonbelastingplicht. Zo is bijvoorbeeld van belang of er alleen sprake is van een kostenvergoeding, dan wel van een echte beloning voor werkzaamheden. Hij ging ervan uit dat het mogelijk moet zijn langs dit soort lijnen tot een goed overleg met de organisaties te komen.

Desondanks hield hij er rekening mee dat het niet zal lukken om uitsluitend met gebruikmaking van zijn beleidsvrijheid tot een sluitende oplossing te komen. In dat geval zal dus toch een wetsvoorstel moeten worden ingediend.

Mevrouw Giskes (D66) was wel tevreden met de positieve houding waarmee de staatssecretaris het verdere overleg wil ingaan. Zij merkte nog op dat het gelijkheidsbeginsel op zichzelf het creëren van een specifieke regeling niet in de weg staat, mits voor die specifieke regeling maar goede argumenten kunnen worden aangevoerd. Zij zou dan ook niet graag zien dat voortdurend wordt gezwicht voor het argument van het gelijkheidsbeginsel.

Mevrouw De Vries (VVD) had de indruk, ondanks de opmerking van de staatssecretaris dat de fiscus niet met prioriteit controleert, dat er op dit moment toch meer aandacht vanwege de fiscus aan au-pairs wordt gegeven. Verder herinnerde zij, gezien het beroep op het gelijkheidsbeginsel, aan de discussie van zoëven over de 35%-vergoedingsregeling die toch ook een specifieke regeling voor een bepaalde groep is. Bovendien komen au-pairs in het algemeen slechts voor één jaar naar Nederland, niet voor tweemaal vijf jaar. Daarnaast onderkende zij dat er verschil is tussen een beloning en een onkostenvergoeding, maar vaak is de grens tussen een reële beloning en een onkostenvergoeding niet duidelijk te trekken. Al met al pleitte zij dan ook voor een soepele houding bij de bewindsman.

De heer Van der Ploeg (PvdA) voegde er nog het argument aan toe dat sprake is van wederkerigheid in het verlenen van diensten: de au-pair levert diensten aan de gastfamilie, maar de gastfamilie levert ook diensten aan de au-pair. Hij zag daarom reden om te stellen dat er eerder sprake is van een onkostenvergoeding dan van een beloning.

De staatssecretaris was het duidelijk hoe de Kamer over dit onderwerp denkt. Hij zegde toe de Kamer over de resultaten van het komende overleg in te lichten.

6. Follow-up toezeggingen staatssecretaris over een aantal onderwerpen

Mevrouw De Vries (VVD) wachtte de aangekondigde nadere informatie over aftrekbaarheid afkoopsom alimentatie, het aanmerken van een holding als ondernemer voor de omzetbelasting en de vervangingsreserve bedrijfsverplaatsingen af. Verder had zij niet de indruk dat er iets zou moeten veranderen in de verliesverrekening verlies-BV's, behalve het goed blijven controleren van een en ander.

De heer Ybema (D66) had in een eerder overleg aangekondigd dat de D66-fractie doende is met het formuleren van voorstellen op het punt van de verliesverrekening verlies-BV's. Deze voorstellen kunnen waarschijnlijk direct na het zomerreces in discussie worden gebracht.

De staatssecretaris wachtte deze voorstellen met belangstelling af.

Mevrouw De Vries (VVD) sneed nog een ander onderwerp aan: de positie van schoenherstellers in de omzetbelasting. Hoe staat het daarmee?

De staatssecretaris antwoordde dat dit onderwerp opnieuw is geagendeerd voor de Ecofin-raad van 10 juli a.s. Conform een al eerder gedane toezegging aan de Kamer was hij voornemens bij die gelegenheid ook de positie van kledingherstellers aan de orde te stelen.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), De Korte (VVD), ondervoorzitter, Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, De Jong (CDA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden, Rabbae (GroenLinks), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA) en Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Van de Camp (CDA), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk, Rosenmöller (GroenLinks), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Voûte-Droste (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD) en Van Nieuwenhoven (PvdA).

Naar boven