23 900 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1995

nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 1995

Blijkens het door u toegezonden stenografisch verslag van het ordedebat van 9 mei jl. heeft de heer Van Rey opgemerkt dat ik, geheel in lijn van de traditie van het oud-kamerlid Vermeend, iedere week met iets nieuws kom. Hoewel ik hierna duidelijk zal maken dat «iedere week met iets nieuws» berust op een waarneming die niet overeenstemt met de werkelijkheid, verheugt het mij toch dat een gewaardeerd oud-collega een consistente lijn in mijn politieke functioneren signaleert.

Minder vreugdevol stemt mij de vraag van de heer Van Rey of ik er zorg voor wil dragen dat hij dit «nieuws» voortaan pas in de krant leest, nadat de Kamer erover is geïnformeerd. In dit verband geeft de heer Van Rey twee voorbeelden van «nieuws» die betrekking hebben op de zogenoemde bijlage H bij de zesde btw-richtlijn, waarin staat aangegeven welke goederen en diensten onder het verlaagde btw-tarief kunnen worden gebracht. Als «nieuws» dat hij in de krant moest lezen noemt de heer Van Rey mijn verzoek aan de Europese commissie om machtiging voor een tijdelijke toepassing van het verlaagd btw-tarief voor schoenherstellers en het voorstel om de sport onder het verlaagde btw-tarief te brengen. Voorts neemt de heer Van Rey aan dat hij overmorgen in de krant iets zal lezen over btw en cultuur.

De voorbeelden van de heer Van Rey wekken mijn verbazing. Op 1 februari jl. heb ik overleg gevoerd met de vaste commissie voor Financiën over onder meer de toepassing van een verlaagde btw-tarief voor arbeidsintensieve diensten. Tijdens dit overleg heeft mevrouw De Vries, collega-fractielid van de heer Van Rey, mij uitdrukkelijk gevraagd of ik in Europees verband de positie van de schoenherstellers aan de orde wilde stellen. Ik heb toen aangegeven dat het draagvlak binnen de Europese Unie voor een verlaagd btw-tarief voor arbeidsintensieve diensten gering is, maar dat ik desalniettemin bereid was om het Nederlandse standpunt terzake opnieuw bij de Europese commissie te bepleiten. Op verzoek van mevrouw De Vries heb ik vervolgens op 5 april jl. een gesprek gehad met een afvaardiging van de schoenherstellers, die – zo is mij bekend – mevrouw De Vries naderhand heeft geïnformeerd over mijn voornemens tot actie richting Europese commissie. Ik neem aan hiermee duidelijk te hebben gemaakt dat niet alleen de Kamer op de hoogte was van mijn voornemen, maar dat in het bijzonder voor de fractie van de heer Van Rey de krant geen nieuws had te melden.

Bovendien heb ik bij brief van 2 mei jl. de Kamer een afschrift doen toekomen van mijn verzoek aan de Europese commissie om Nederland te machtigen tijdelijk een verlaagd btw-tarief toe te passen op de diensten van schoenherstellers.

Voor de opmerkingen van de heer Van Rey over btw en sport verwijs ik naar het overleg dat mijn collega Nuis en ik op 21 februari jl. hebben gevoerd met de vaste commissies voor Financiën en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Tijdens dit overleg, waarbij de heer Van Rey als woordvoerder van zijn fractie optrad, is van gedachten gewisseld over mogelijke btw-voorstellen in de sfeer van sportverenigingen en culturele prestaties. Vervolgens heeft mijn collega mevrouw Terpstra op 29 maart jl. in een speech voor de Haagse Raad voor Sport en Recreatie bekend gemaakt dat zij met mij overleg voerde over een onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van maatregelen als een btw-verlaging voor sportevenementen.

De antwoorden op de vragen van de heer Schutte over deze bekendmaking zijn door de Kamer ontvangen op 26 april jl. Ook hier neem ik aan voldoende duidelijk te hebben gemaakt dat niet alleen de Kamer, maar ook de fractie van de heer Van Rey hiervan op de hoogte was.

Met betrekking tot het dossier btw en arbeidsintensieve diensten wil ik overigens nog opmerken dat de btw-tariefevaluatie van de Europese commissie voor de Ecofin van 22 mei jl. stond geagendeerd en dat terzake een interventie was voorbereid waarin het Nederlandse standpunt voor toepassing van het verlaagde btw-tarief voor milieuvriendelijke en arbeidsintensieve prestaties werd bepleit. Helaas heeft deze interventie van Nederlandse zijde niet kunnen plaatsvinden omdat op 17 mei het bericht uit Brussel werd ontvangen dat het Franse voorzitterschap de btw-tariefevaluatie van de agenda voor de Ecofin van 22 mei had afgevoerd. De geannoteerde agenda die aan de Kamer is toegezonden is in die zin aangepast. Het spreekt voor zich dat ik de Kamer – los van het algemeen overleg dat ik 8 juni aanstaande zal voeren met de vaste commissie voor Financiën over het btw-dossier – zal informeren zodra de btw-tariefsevaluatie weer voor de Ecofin wordt geagendeerd.

De heer Van Rey kennende kan ik uitzien naar het stenografisch verslag van een volgend ordedebat waarin hij aangeeft dat zijn ordedebat van 9 mei jl. op een misverstand berustte.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven