23 760
Beleid inzake XTC

nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2008

Tijdens het AO synthetische drugs van 27 juni 2007 (Kamerstuk 23 760, nr. 26) heeft het lid Bouwmeester (PvdA) mij gevraagd om na te gaan of de inzet van drugssprays, bijvoorbeeld in scholen, juridisch mogelijk is. Ik stuur u deze brief mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Uit de informatie van een bedrijf dat de betreffende drugssprays aanbiedt, kan worden opgemaakt dat deze sprays alleen een aanwijzing kunnen geven dat een persoon (of zaak) op enig moment in contact is geweest met het verdovende middel waarop getest wordt. Zij geven geen uitsluitsel over de vraag of de persoon in kwestie drugs heeft gebruikt.

Drugssprays worden door opsporingsinstanties soms – in specialistische onderzoeken – wel als hulpmiddel gebruikt. Dit om bijvoorbeeld bij een huiszoeking vast te stellen welke voorwerpen voor nader onderzoek in het forensisch laboratorium dienen te worden meegenomen omdat er drugssporen op te vinden zouden kunnen zijn. In die zin hebben drugssprays voor de opsporing een gelden tijdbesparende functie.

Drugssprays hebben in Nederland geen strafvorderlijke functie. Ervan uitgaande dat het gebruik van drugssprays gezien moet worden als een onderzoek aan kleding of lichaam, zijn de bepalingen van art. 56 Wetboek van Strafvordering en van art. 9 Opiumwet van toepassing. In dat geval geldt dat er sprake moet zijn van een verdenking en dat alleen opsporingsambtenaren dit middel mogen gebruiken.

Voor het gebruik van drugssprays door particulieren, bijvoorbeeld op scholen, is wettelijk niets specifiek geregeld.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven