23 732
Octrooibeleid in samenhang met het technologie- en industriebeleid

nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 maart 1997

Met deze brief informeer ik u, zoals toegezegd tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en recentelijk in de Memorie van Toelichting bij de EZ-begroting 1997, over de stand van zaken bij het octrooibeleid in samenhang met technologie- en industriebeleid.

Samenvatting

In deze brief komen achtereenvolgens aan de orde:

Korte inhoud van het voorafgaande, recente relevante beleidsontwikkelingen, Nederland in Europees perspectief, recente ontwikkelingen bij het Bureau voor de Industriële Eigendom, stand van zaken met betrekking tot de actiepunten octrooibeleid en integratie met «Kennis in beweging».

Korte inhoud van het voorafgaande

Bij brief van 18 mei 19941 gaf mijn voorgangster onder de werktitel «Emplooi met octrooi» een visie op de vraag hoe octrooibeleid samenhangt met technologie- en industriebeleid.

Voor de volledigheid vat ik de belangrijkste elementen uit die brief hier kort samen.

Het gaat om de functies van octrooien, de doelgroepen van octrooibeleid, actiepunten en de rol van het Bureau voor de Industriële Eigendom (Bureau I.E.).

Octrooien ontlenen hun belang aan twee functies te weten:

1. Informatiebron die

a. veel unieke technische informatie bevat die, naast andere bronnen, nuttig kan zijn ter voorkoming van nodeloos onderzoek;

b. inzicht kan geven in R&D-activiteiten van concurrenten;

c. bruikbaar is om mogelijke inbreuk op octrooirechten van derden tijdig te signaleren;

d. gebaseerd op statistisch onderzoek kan fungeren als technologie-indicator.

2. Kennisbeschermingsmiddel waarmee anderen het commercieel exploiteren van de uitvinding kan worden belet. Daarmee krijgt men een kans om eigen R&D-investeringen terug te verdienen, desgewenst door overdracht van rechten of via licentieverlening.

De drie doelgroepen voor octrooibeleid zijn:

1. Het bedrijfsleven, vooral het mkb, vanwege de geringe octrooibewustheid en het geringe gebruik van octrooi-informatie;

2. De kennisinfrastructuur, omdat vanwege de toenemende kennisintensiteit van onze economie de commerciële waarde van technisch-wetenschappelijke kennis toeneemt. Octrooibescherming en octrooi-informatie kunnen inkomsten respectievelijk besparingen opleveren.

3. De overheid zelf, omdat gepoogd wordt het rendement van beleidsinstrumenten-inzet verder te vergroten. Daarin past aandacht voor octrooi-informatie in verband met de toetsing van objectieve nieuwheid van R&D-projectvoorstellen en trendsignalering van belang bij het selecteren van prioritaire beleidsaandachtsgebieden.

De brief besloot met een aantal actiepunten waarvan enkele gericht zijn op een sterkere profilering van het Bureau voor de Industriële Eigendom. Het Bureau I.E. heeft een centrale rol in de uitvoering van het octrooibeleid. Die centrale rol wordt gevoed vanuit de gedachte dat het Bureau een cultuuromslag moet realiseren waarin zijn rol verandert.

Het Bureau is niet slechts octrooiverlener, maar wordt vooral ook een actieve cliëntgerichte informatieverstrekker via publicaties en op aanvraag.

In het vervolg van deze brief ga ik nader in op de stand van zaken met betrekking tot die actiepunten, in het bijzonder op de centrale rol die het Bureau I.E. heeft in de uitvoering van het octrooibeleid, de inspanningen die zijn gepleegd om het tot een klantvriendelijker en meer klantgerichte organisatie om te vormen en zijn Strategisch Plan.

Recente relevante beleidsontwikkelingen

Sinds «Emplooi met octrooi» hebben de ontwikkelingen niet stil gestaan. In dit verband noem ik de in 1995 verschenen nota «Kennis in beweging».1

In Kennis in beweging (KIB) ligt de nadruk op verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie. De daarin aangekondigde beleidsinitiatieven worden uitgewerkt langs drie lijnen te weten:

1. Versterking van de basiscondities door een hoger niveau van R&D-uitgaven en optimalisering van de kennisinfrastructuur;

2. Verbetering van de aansluiting tussen kennisvragers en – aanbieders met het oog op een hoger rendement van investeringen in kennis onder andere door bevordering van samenwerking tussen bedrijven onderling en met de kennisinfrastructuur;

3. Betere benutting van veelbelovende opkomende technologieën, onder andere van het gebruik van de elektronische snelweg.

Het octrooibeleid spoort volledig met de hiervoor aangegeven beleidslijnen uit «Kennis in beweging. Octrooibeleid staat ook niet los van technologie- en industriebeleid, maar maakt daar onlosmakelijk deel van uit. Dat geldt met name ook voor de centrale rol in de beleidsuitvoering door het Bureau I.E. De activiteiten van het Bureau beperken zich allerminst tot het op de Rijkoctrooiwet 1995 gebaseerde wettelijke minimum. Ook voorlichting en bevordering van bewustwording van het gebruiksnut van (technische) informatie uit octrooien behoren tot zijn taken. Het Bureau I.E. is de plaats met de hoogste technische-informatiedichtheid op octrooigebied in Nederland en vormt daarmee een belangrijk onderdeel van de kennisinfrastructuur (KIB-Beleidslijn 1). Het Bureau speelt ook een belangrijke rol in het traceren en ontsluiten van zijn technische kennis en is daarmee een trait d' union tussen kennisvragers en -aanbieders (KIB-Beleidslijn 2). Het Bureau I.E. werkt via de projecten «Octrooiregister plus» en «Octrooi-jukebox», in het kader van «Elektronisch zaken doen met EZ», aan de ontsluiting van een deel van de octrooi-informatieonder andere via Internet, zodat de gebruikers van de diensten van Bureau I.E. niet meer uitsluitend afhankelijk zijn van een bezoek tijdens de openingstijden van het Bureau (KIB-Beleidslijn 3). Aan het slot van deze brief kom ik nog terug op de relatie met «Kennis in beweging».

Nederland in Europees perspectief

In 1994 is een rapport1 verschenen van een studie in opdracht van het Europees Octrooibureau (EOB) naar het gebruik van octrooibescherming in Europa.

Ik memoreer hier enkele feiten ontleend aan genoemde studie.

Op Europees niveau is opvallend dat het gemiddeld aantal octrooi-aanvragen per miljoen inwoners laag is (245) vergeleken met de Verenigde Staten (388) en Japan (2665)2 .

Nederland ligt overigens onder het Europees gemiddelde met 145 aanvragen per miljoen inwoners. Het beeld wordt daarbij gedomineerd door het relatief grote aandeel van multinationals. Europa is relatief sterk op traditionele technologiegebieden, doch verliest terrein op bepaalde high tech gebieden.

Ten dele is de relatief zwakke Europese octrooipositie verklaarbaar uit het naar verhouding grote aantal mkb-bedrijven. Deze zijn terughoudend in het aanvragen van octrooi. Circa 75% van de groep die in beginsel van het octrooisysteem gebruik kan maken, vraagt geen octrooi aan. Dit deel kiest veelal voor bescherming via geheimhouding. Voor zowel gebruikers als niet-gebruikers van het octrooisysteem geldt dat ongeveer de helft van hun producten en processen zijn geïntroduceerd, aanzienlijk gewijzigd of verbeterd in de drie jaar voorafgaand aan het onderzoek in opdracht van het EOB. Een groot deel van deze producten en processen ontbeert dus octrooibescherming. Bij het voeren van de concurrentiestrijd kiezen bedrijven vaak andere hulpmiddelen zoals (in afnemende volgorde) productkwaliteit, leveringscapaciteit, klantgerichte producten, klantenservice, technologisch geavanceerde producten, prijsconcurrentie, en model- en merkbescherming. Hoewel sinds de invoering van de nieuwe Rijksoctrooiwet sprake is van een stijging van het aantal bij het Bureau I.E ingediende octrooiaanvragen (aantal octrooiaanvragen 1994: circa 2300, 1995: circa 2700, 1996: circa 2900), laat de bekendheid met het Europese octrooisysteem nog wel te wensen over. Volgens het aangehaalde onderzoek zijn redenen voor terughoudend octrooieren: kosten, gebrek aan commercieel voordeel op korte termijn, onzekere marktperspectieven, verwachte octrooi-ineffectiviteit en het nadeel van vroegtijdige openbaarmaking. Als redenen voor het terughoudend gebruik van octrooidocumentatie worden vooral genoemd: personeelsgebrek, gebrek aan financiële middelen en de moeilijke toegang tot octrooidocumentatie.

Ik wil hier niet een pleidooi houden voor het zoveel mogelijk aanvragen van octrooien. Waar het om gaat is dat de ondernemer op de hoogte is van de mogelijkheden van octrooi en andere beschermingsvormen en van de mogelijkheden die informatie uit octrooidocumentatie voor hem kunnen betekenen. Met andere woorden: de ondernemer moet een bewuste keuze kunnen maken uit de beschikbare mogelijkheden, die het beste passen bij zijn specifieke wensen en omstandigheden.

Voorts is gebleken dat zowel aanvragers als niet-aanvragers veel meer gebruik maken van andere informatiebronnen om op de hoogte te komen van de laatste technische ontwikkelingen. Overigens is er verschil in voorkeuren bij aanvragers en niet-aanvragers van octrooi, zoals blijkt uit tabel 1, waarvan de gegevens zijn ontleend aan de eerder genoemde studie in opdracht van het EOB.

Tabel 1 Relatief belang van bronnen van technische informatie in EPC-gebied

Voor niet octrooi-aanvragersInformatiebronVoor octrooi aanvragers
1Klanten 1
2Leveranciers 5
3Vakbladen, specialistische litteratuur 2
4Handelsbeurzen, congressen3
5Bedrijfscatalogi, brochures, advertenties 8
6Technische research 4
7Informatie Kamers van Koophandel15
8Universiteiten en researchinstituten10
9Octrooiadviseurs6
10Octrooischriften fotokopieën 7
11Octrooibibliotheken9
12/13Octrooidatabanken nationaal/EOB11
12/13Octrooiraadleeszalen12
14/15Commerciële octrooidatabanken13
14/15Octrooischriften / CD-ROM14

Uit het voorgaande valt te concluderen dat het Bureau I.E. bij de vormgeving van zijn informatietaak ook nadrukkelijk aandacht moet inruimen voor het geven van voorlichting en informatie aan de groep van in techniek geïnteresseerde niet-octrooiaanvragers. Deze groep is niet alleen veel groter dan de ca 3000 octrooi-aanvragers per jaar, maar hanteert ook andere preferentiële zoekstrategieën met vooralsnog een uiterst geringe kans op een ontmoeting met het Bureau I.E. De eerder genoemde Internet-projecten kunnen de ontmoetingskans aanzienlijk verhogen omdat ze tijd- en afstandsbarrières slechten.

Met de beschikking over octrooi-informatie en octrooien is commercieel succes allerminst verzekerd. Er zijn vele andere factoren die voor potentiële gebruikers van het octrooisysteem van belang zijn, zoals de toegang tot deskundigen op andere gebieden, voor wie zij hun toevlucht veelal buiten eigen kring moeten zoeken. Adviseurs van Innovatiecentra en anderen kunnen daarbij hulp bieden. In dit verband is het van belang dat Bureau I.E., waar mogelijk samen met anderen, het innovatiebeleid van ondernemingen en kennisinstellingen kan ondersteunen.

Betekenis van uitvindersactiviteit voor de economie

Zoals aangekondigd in de nota «Werk door ondernemen» loopt er momenteel een inventariserend onderzoek naar de seeders-problematiek. Seeders worden gedefinieerd als uitvinders of onderzoekers die een innovatief technologie-idee uitwerken met het doel het resultaat zelf commercieel te exploiteren, dan wel licenties te verlenen. Het onderzoek moet inzicht geven in de economische rol en betekenis van seeders, de cruciale knelpunten die zij in de verschillende fasen tegenkomen, de rol en betekenis van intermediaire organisaties en andere actoren, de toereikendheid van het huidige voorzieningenniveau (actoren en instrumentarium) en mogelijke oplossingen voor gesignaleerde knelpunten. Het onderzoek zal naar verwachting in de eerste helft van 1997 zijn afgerond. De uitkomsten ervan zullen ook aan u worden toegezonden.

Royaltysysteem

Tijdens de Tweede-Kamer behandeling van de Nota «Kennis in beweging» in 1995 is door het CDA een motie ingediend met het voorstel een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van invoering van een royalty-systeem in Nederland1 . Mede namens zijn ambtgenoot van OCenW heeft de minister van Economische Zaken toegezegd een inventariserende studie te laten verrichten naar mogelijke problemen rondom onderzoek waarbij bedrijfsleven en kennisinstellingen contractpartij zijn en waarbij ook de wijze van vergoedingen, zoals royalty's aan de orde komen. Uit de studie, waarvan het eindrapport2 u in oktober 1996 is aangeboden, blijkt dat invoering van een verplicht royaltysysteem niet wenselijk en niet zinvol wordt geacht. Eén van de uit de studie voortvloeiende initiatieven betreft het nagaan van de mogelijkheid tot invoering van een Patent Index. Het overleg met Bureau I.E. hierover is inmiddels gestart.

Groenboek Innovatie van de Europese Commissie

Eind 1995 heeft de Europese Commissie het Groenboek Innovatie uitgebracht. Het geeft een diagnose van de huidige situatie en doet voorstellen tot actie gericht op economische groei, behoud van werkgelegenheid en concurrentiekracht. Ook daar komt het belang van industrieel eigendomsbeleid en de nauwe samenhang met algemeen innovatiebeleid markant naar voren. Punten van aandacht vormen het streven naar versterking van onderricht over intellectuele eigendom aan toekomstige onderzoekers, ingenieurs en managers, het verbeteren van voorlichting en het streven naar een bredere ontsluiting van octrooidocumenten als kennisbron voor technologische ontwikkelingen.

Recente ontwikkelingen bij het Bureau Industriële Eigendom als uitvoeringsorganisatie voor het industrieel eigendomsbeleid

Sinds «Emplooi met octrooi» is verandering een constante factor voor het Bureau.

De belangrijkste ontwikkelingen ter verhoging van flexibiliteit en slagvaardigheid van het Bureau geven de indruk dat het voor de toekomst ook goed is toegerust voor de uitvoering van zijn nieuw toebedeelde taken. Actieve doelgroepbenadering (naast de wettelijke taak van octrooiverlening) is het uitgangspunt in het sinds 1994 door het Bureau geformuleerde beleid. Prominente aandacht daarin krijgen:

– een slagvaardige bestuurlijke organisatie;

– herinrichting van diverse organisatie-onderdelen;

– verbetering toegankelijkheid van de bibliotheek;

– bewustmaking van octrooisysteem en Bureau I.E.dienstverlening.

De organisatie van Bureau I.E. en zijn automatiseringsprocessen zijn in 1994 doorgelicht.

Dit heeft geleid tot implementatie van speciaal daarvoor ontwikkelde informatiesystemen onder de noemer «Vernieuwing van de Informatiefabriek». Met de introductie van nieuwe informatiesystemen kan de dataverwerking nu zonder tussenkomst van derden geheel zelfstandig plaatsvinden, terwijl de octrooiregisters ook toegankelijk worden voor derden. Verschillende octrooibureaus maken daarvan inmiddels gebruik.

In verband met de nauwe samenhang tussen informatieprocessen en organisatie-inrichting was ook een ingrijpende reorganisatie nodig van onder meer directie, secretariaatsfuncties, bibliotheek, facilitaire dienst en interne controle die in 1995 haar beslag kreeg.

De invoering van een driehoofdige directie is een passende reactie op de tijd vergende betrokkenheid bij enerzijds externe internationale afstemming van zaken op het gebied van de industriële eigendom en anderzijds de interne sturing van back- en frontoffice taken van het Bureau.

De nieuwe afdeling Bibliotheek en Documentatie (BIDOC) zorgt voor beheer en toegang van de ruim 20 km technische handboeken en ca 70 miljoen internationale octrooipublicaties. Deze worden in toenemende mate vastgelegd en ontsloten via cd-rom schijven. De nog steeds in omvang toenemende collectie van inmiddels ruim 4000 cd-roms noopt tot vergaande aanpassingen om het zoekproces voor de cliënten te vergemakkelijken.

De automatisering van BIDOC zal naar verwachting in 1998 worden afgerond, zodat de taak van kennisverspreiding optimaal gestalte kan krijgen. Het effect van de vernieuwing van de productiesystemen is dat de nu sterk afgeplatte organisatie (maximaal 3 managementniveaus) aanzienlijk beter en sneller kan inspelen op wensen van octrooiaanvragers en andere cliënten die om informatie of advies verlegen zitten.

Het Bureau is betrokken bij de uitvoering van het Actieplan Elektronische Snelwegen via het OIO-project (Octrooi informatie on line). Daarmee wordt beoogd omstreeks 1999 informatie uit het octrooiregister en uit internationale octrooiliteratuur elektronisch toegankelijk te maken.

Het sinds begin 1994 tot het Bureau behorende Centrum voor Kennisbescherming en Octrooi-informatie (CKO) is per augustus 1996 omgevormd tot Afdeling Voorlichting en Marketing. Daarmee is de oorspronkelijke voorlichtingstaak dus uitgebreid.

De publieksvoorlichting beperkt zich niet meer louter tot algemene informatie over de bescherming van merken, tekeningen en modellen.

Tot de nieuwe taken van deze afdeling behoren:

a. Actieve doelgroepbenadering waartoe sinds 1996 brancheconsultants actief zijn. Gedurende een 5-jaars periode zullen zij proberen per doelgroep doelstellingen te formuleren en bereiken met betrekking tot de mate van het gebruik van het octrooisysteem, het creëren van octrooibewustheid en het traceren en opheffen van «bottle necks».

b. Public Relations ter verbetering van beeldvorming over en vergroting van de naamsbekendheid van het Bureau I.E.

Stand van zaken met betrekking tot de actiepunten octrooibeleid Economische Zaken Instrumenten EZ Technologie-programma-evaluaties en octrooi-output

In toenemende mate wordt gepoogd via monitoring van lopende subsidieregelingen een indruk te krijgen van de effecten ervan. Goed meetbare indicatoren, zoals bijvoorbeeld het aantal octrooi-aanvragen, zijn daarbij van belang. Zo is bij evaluatie1 gebleken dat bedrijven die een technische-ontwikkelingskrediet genieten verhoudingsgewijs veel meer tot octrooi-aanvragen overgaan (61%) dan niet-ontvangers van een krediet (42%).

Dit jaar worden de uitkomsten verwacht van een door Senter uitgevoerde inventarisatie van IOP-octrooiproblematiek.

Octrooi-informatiegebruik bij keuze aandachtsgebieden en uitvoering van technologieverkenningen

Binnen EZ is met het gebruik van octrooi-informatie bij verkenning van mogelijke stimuleringsterreinen nog relatief weinig ervaring opgedaan. Bij de technologieverkenning Productietechnologie heeft het Bureau I.E. aanvullende octrooi-informatie geleverd. Het betrof een gedetailleerd inzicht in de octrooi-aanvragen en trends (omvang en groei) naar landen van herkomst. Daaruit is niet alleen gebleken waar de groei op dit gebied begon (Japan), maar ook in welke landen later verhoogde inspanningen weerklank vonden in octrooi-output (Duitsland en Frankrijk) en welk land thans een leidende positie inneemt (VS.). Opvallend uit de octrooistatistiek is ook dat productvorming, na enkele jaren van stationair niveau, vanaf midden jaren '80 een sterke groei doormaakt.

Octrooi-informatie kan bij het uitvoeren van technologieverkenningen dus gebruikt worden om een inzicht te krijgen in de aanbodkant van de betrokken technologie.

Probleem bij het gebruik van octrooi-informatie voor het uitvoeren van technologieverkenningen is dat voor het ontwikkelen van adequate zoekmechanismen nog veel kennis en ervaring opgedaan moeten worden om uit de veelheid van beschikbare gegevens op micro-niveau, te komen tot een aggregatieniveau dat bruikbaar is bij richtingskeuzen in het technologiebeleid. Strikt genomen is dat een kennismanagement-probleem dat nog veel aandacht zal vergen.

EZ-instrumentarium en gebruik octrooi-informatie

Bij het verstrekken van EZ-subsidies en kredieten voor onderzoek en ontwikkeling is veelal een vereiste dat het moet gaan om technisch nieuwe producten en processen. Het aspect nieuwheid kent enkele gradaties:

– Nieuw voor de wereld;

– Nieuw voor Nederland;

– Nieuw voor de ondernemer.

Voor de meeste EZ-subsidieregelingen geldt dat sprake moet zijn van nieuwheid voor Nederland, een territoriale nieuwheid dus. Uitzondering op die regel vormen de Subsidieregeling haalbaarheidsprojecten MKB en de Kredietregeling milieugerichte productontwikkeling. Bij die regelingen is het voldoende dat sprake is van het voornemen tot gebruik van voor de ondernemer nieuwe kennis (bij HMKB), respectievelijk tot het ontwikkelen van voor de ondernemer technisch nieuwe producten. Hier is dus sprake van een subjectieve nieuwheid. Ook voor de S&O-vermindering in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen is het vereiste dat slechts sprake hoeft te zijn van onderzoek – of ontwikkeling van voor de betrokkene technisch nieuwe (onderdelen van) producten of productieprocessen. Uit een oogpunt van vergroting van de kennisintensiteit bij bedrijven is deze laagdrempelige nieuwheid vanzelfsprekend toe te juichen. Van belang blijft echter dat de ondernemer zich dient te realiseren dat niet alle voor hem nieuwe kennis zomaar vrijelijk is toe te passen in het kader van zijn bedrijfsuitoefening, omdat octrooirecht van anderen een dergelijke toepassing in de weg kan staan. Deze belemmering is niet alleen relevant voor de ondernemer die de uitvoering van zijn plannen gedwarsboomd kan zien, maar ook voor de overheid. Als de ontwikkelde technische kennis bij de toepassing op bezwaren stuit van octrooirechthebbenden, dan is namelijk niet alleen tijd en geld van de ondernemer verspild bij de ontwikkeling van die kennis, maar zal in het geval sprake is van kredietverlening het krediet niet worden terugbetaald omdat het project commercieel gezien mislukt en inkomsten uit omzet uit zullen blijven. Dit betekent dat toenemende behoefte zal ontstaan aan een tijdig antwoord op de vraag of de voorgenomen toepassing van voor de ondernemer nieuwe technische kennis wel mogelijk is in Nederland.

Octrooi-informatie-gebruik bij Senter

Bij de beoordeling van aanvragen om subsidie en krediet, spelen technische innovativiteit technische haalbaarheid en economisch perspectief van een voorgenomen project veelal een belangrijke rol. Voor de beoordeling van deze aspecten levert de aanvrager zelf informatie met betrekking tot zijn eventuele octrooipositie en moet hij ook aangeven op welke punten zijn project nieuw is voor Nederland. Soms is er behoefte aan aanvullende onafhankelijke informatie. In 1994 heeft Senter met het Bureau I.E. een verkenning uitgevoerd naar het nut van aanvullende octrooi-informatie bij de beoordeling van subsidie- en kredietaanvragen. Vanwege het positief uitgevallen resultaat ervan is besloten tot de aanschaf van CD-ROM software met samenvattingen van octrooiaanvragen, welke inmiddels veelvuldig worden geraadpleegd. Deze worden ook gebruikt om aan bedrijven het gebruik van octrooi-informatie te demonstreren, bijvoorbeeld voor het zoeken naar bestaande technische oplossingen voor tijdens het lopende onderzoek ervaren problemen.

Voor de beantwoording van complexere vragen die betrekkingen hebben op octrooibescherming en -kosten, en de gevolgen van storende octrooien voor een voorgenomen project wordt nauw contact onderhouden met deskundigen bij het Bureau I.E.

Octrooi-informatiegebruik bij Novem

Novem voert energiebesparingsprogramma's uit in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. Elk Novem-programma, richt zichop goed afgebakende en bekende technologieterreinen, waarvoor slechts een beperkt aantal projecten kunnen kwalificeren. Dit biedt als voordeel dat NOVEM en projectuitvoerders zich relatief snel en grondig een beeld kunnen vormen van de relevante stand van de techniek. Een projectvoorstel wordt vóór indiening in detail tussen Novem-deskundige en indiener besproken. De octrooi-situatie komt daarbij ook aan de orde. De meeste grotere bedrijven die participeren hebben vaak zelf een octrooideskundige in dienst. NOVEM helpt kleinere bedrijven bij het vinden van externe deskundigen die het betrokken technologieterrein en de octrooisituatie goed kennen. Binnen het programma gericht op de energiebesparing in de industrie zijn in 1996 drie proeven uitgevoerd ter bepaling van het gebruiksnut van octrooi-informatie als aanvullende kennisbron. De ervaringen zijn zeer positief. Uit octrooiliteratuur-analyses van goed gekozen technologievelden blijkt nuttige aanvullende informatie beschikbaar te komen. Met de technische informatie kan nodeloos onderzoek worden voorkomen, terwijl de gegevens over octrooihouders inzicht kunnen verschaffen over omvang, samenstelling en belang van de relevante kennisinfrastructuur in binnen- en buitenland. Zo kan de positie van een individuele subsidie-ontvanger worden vergeleken met anderen, maar ook kan de Nederlandse positie worden bezien in het licht van de internationale situatie. Deze analyses zullen verder worden voortgezet.

Strategisch Plan van het Bureau voor de Industriële Eigendom

De formulering van het ontwerp Strategisch Plan van het Bureau verkeert in een afrondende fase. Dit ontwerp zal eerst nog besproken worden met een aantal belangrijke doelgroepen en vervolgens tijdens een Studiedag.

Het Strategisch Plan gaat uit van de volgende missieverklaring:

«Als onderdeel van EZ, wil het Bureau Industriële Eigendom in een blijvend op verbetering gericht proces, zijn wettelijke taken en informatieve dienstverlening, zodanig uitvoeren dat het daarmee:

– zijn huidige en toekomstige klanten optimaal bedient;

– het gebruik van kennisbescherming en octrooi-informatie sterk bevordert;

– nationaal en internationaal een toonaangevende rol op het terrein van industrieel eigendom speelt»

Het strategisch plan gaat uit van de nieuwe situatie na de in 1994–1996 doorgevoerde reorganisatie van het Bureau I.E. Het plan haakt sterk aan op het door EZ gevoerde technologie- en industriebeleid. In de beleidsuitvoering leidt dit tot voorlichting- en bewustwordingsacties van het Bureau I.E. onder andere gericht op de kennisinfrastructuur. In de beleidsvoorbereiding wil het Bureau I.E. als partner inspelen op de EZ-behoefte aan meer statistische informatie over trends op beleidsrelevante technologieterreinen, om daarmee een bijdrage aan de beleidsonderbouwing te kunnen leveren. Het strategisch plan gaat ook in op de ondersteuning van de beleidsuitvoering van het Europees Octrooibureau. Waar het EOB zich vooral richt op de ontwikkeling van informatieproducten, zorgt het Bureau I.E. juist voor ontsluiting daarvan voor (potentiële) gebruikers. Om een beter inzicht te krijgen in de behoeften van potentiële klanten zal het Bureau sterker gaan samenwerken met andere, intermediaire organisaties die het op technologie georiënteerde geïnteresseerde bedrijfsleven en kennisinstellingen als doelgroep hebben.

Publiciteitscampagne mkb

Deze in 1994 door het bureau I.E. gevoerde campagne richtte zich op het belang en het gebruik van octrooien en op de invoering van de Rijksoctrooiwet 1995.

De campagne, uitgevoerd in nauwe samenwerking met het IC-Netwerk en de Orde van Octrooigemachtigden, kreeg vorm via negen informatiemiddagen in het land met ruim 600 deelnemers. Tijdens de campagne zijn circa 65 000 beknopte en circa 15 000 uitgebreidere brochures over de nieuwe wet verspreid.

IC-Netwerk

Het voormalig Centrum voor Kennisbescherming en Octrooi-informatie (thans Afdeling Voorlichting en Marketing van het Bureau I.E) maakte tot 1994 deel uit van het Netwerk van Innovatiecentra. Daarmee is nog steeds veel samenwerking, waarbij de regionale Innovatiecentra veelal optreden als eerste-lijns opvang van vragen over industriële eigendomsaspecten. Innovatiecentra ontsluiten in toenemende mate relevante literatuur voor bedrijven. Met name de Innovatiecentra Drenthe en Noord- en Midden-Limburg zijn daarbij zeer actief. Ook de Innovatiecentra Alkmaar en Friesland houden bedrijven op de hoogte van voor hen relevante technische ontwikkelingen die in de literatuur worden aangetroffen. Octrooiliteratuur en informatie over technische normen maken daarvan deel uit.

Octrooibeleid technologische instituten

In opdracht van EZ en in samenwerking met het Bureau voor de Industriële Eigendom is een vergelijkende studie1 verricht naar het octrooibeleid bij enkele Nederlandse en buitenlandse technologische instituten en naar de stimulansen die daar bestaan om het octrooigebruik te bevorderen. Vraag daarbij was in welke mate de onderzochte Nederlandse technologische instituten2 van de opgedane ervaringen zouden kunnen leren. De studie bevestigt de indruk dat de erbij betrokken Nederlandse instituten tot nu toe het octrooisysteem nog niet ten volle benutten. Alleen bij MARIN en WL geldt dat hun buitenlandse concurrenten ook weinig octrooi aanvragen.

Uit de studie is gebleken dat in tegenstelling tot de andere onderzochte Nederlandse instituten (ECN, GD, TNO) voor de buitenlandse instituten geldt dat zij:

– Reeds geruime tijd octrooibeleid voeren in verband met profilering naar de markt;

– Octrooi-informatie gebruiken ten behoeve van bijstelling van onderzoekprogramma's;

– Gericht aandacht besteden aan opleiding en voorlichting aan onderzoekers;

– Beschikken over een eigen octrooiafdeling (geldt ook voor TNO);

– Een actief uitvindersbeloningsbeleid hanteren (geldt ook voor GD);

– Na circa 10 jaar over een winstgevende octrooiportefeuille beschikken.

De onderzochte buitenlandse instituten voeren voor een actief octrooibeleid onder andere als argument aan dat het bezit van een octrooiportefeuille als marketinginstrument gebruikt kan worden. Het bezit van een octrooipositie is een bewijs voor succesvol resultaats- en toepassingsgericht werk. Een octrooipositie vormt een objectieve indicatie voor de positie als top technologisch instituut dat internationaal zichtbaar is als commerciële technologiepartner. Het octrooi wordt zo dus ingezet als imagoversterkend pr-instrument, ter versterking van de onderhandelingspositie. Aandacht voor passende beloningen aan de uitvinders blijkt overigens ook motiverend op de onderzoekers te werken. Ook dat werkt positief op de tijdige signalering van uitvindingen en adequate bescherming daarvan.

Naar aanleiding van de studie heeft een kleine enquête onder de betrokken Nederlandse instituten plaats gevonden. Daaruit is gebleken dat met name ECN, TNO en GD een actiever octrooibeleid willen voeren. Men streeft naar een kostendekkende octrooiportefeuille. Met de betrokken instituten is overleg gevoerd over mogelijke onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld wederzijdse ondersteuning bij literatuurrecherches. Daarbij is afgesproken dat Bureau I.E. eerst afzonderlijk met de betrokken instituten overleg zal plegen. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal bezien worden of nadere initiatieven ondersteuning verdienen.

Industriële eigendom in onderwijs en onderzoek

Met OCenW is een verkenning uitgevoerd naar mogelijkheden voor vergroting van aandacht voor industriële eigendom bij wetenschappelijk onderzoek en aandacht voor industriële eigendoms-aspecten in economische, bedrijfskundige en technische opleidingen in universitair en hoger beroepsonderwijs.

Argumenten voor een verhoogde aandacht voor dit onderwerp zijn:

– Octrooiliteratuur kan voor onderzoekers een nuttige aanvullende kennisbron zijn.

– Kennisvragers zullen bij overigens gelijke geschiktheid van contractkandidaten, de voorkeur geven aan kennisinstellingen met een helder geformuleerd octrooibeleid. Een contract kan dan sneller tot stand komen en eerder inzicht opleveren in de mogelijke commerciële voordelen ervan;

– Met een sterke octrooipositie kunnen kennisinstellingen blijk geven van de maatschappelijke oriëntatie van hun onderzoek. Daarmee vergroten zij hun attractiewaarde voor betalende kennisvragers;

– Kennisexploitatie kan via verkoop of licentiëring van octrooien of know how op termijn inkomsten genereren;

– Met octrooipublicaties kan de internationale zichtbaarheid van kennisinstellingen worden vergroot.

Octrooibeleid universiteiten

Hoewel het voeren van een actief octrooibeleid geen primaire taak is van universiteiten ziet men wel het belang ervan in. De universiteiten zijn autonoom in het voeren van een octrooibeleid en in het maken van afspraken bij contractonderzoek. Voor individuele universiteiten vergt het voeren van een actief octrooiverwervingsbeleid in relatie tot de schaalgrootte en het ontbreken van producten en eigen productiefaciliteiten een relatief grote investering in tijd en expertise, met een onzekere opbrengst op vaak lange termijn. Samenwerking op dit terrein is zinvol. Daartoe heeft minister Ritzen aan TNO verzocht haar expertise in te zetten. Inmiddels is overleg gaande van TNO met de universiteiten en met NWO, om met inzet van bestaande expertise, mogelijkheden te verkennen voor afstemming en samenwerking inzake een gezamenlijk octrooibeleid binnen de publieke kennisinfrastructuur, naar voorbeeld van de British Technology Group. Het betreft: identificatie van kansrijke technologieën, octrooiering hiervan, marketing van octrooien en verkoop van licenties. Door samenwerking worden spreiding van risico, efficiency-bevordering, schaalvoordelen en versterking van onderhandelingsposities beoogd.

Voorts zijn met OCenW de volgende afspraken gemaakt:

– EZ, OCenW en Bureau I.E. zullen via de weg van overleg en overtuiging de belangstelling vergroten voor gebruik van octrooien en octrooi-informatie in onderzoek en onderwijs.

– Dit voorjaar worden resultaten van een verkenning verwacht naar hanteerbare criteria voor beoordeling van de maatschappelijke oriëntatie van wetenschappelijk onderzoek. Beoordeling van onderzoek met een maatschappelijk belang zal op die manier niet langer hoofdzakelijk op publicaties in wetenschappelijke tijdschriften gebaseerd zijn, maar ook bijvoorbeeld octrooipublicaties kunnen dan meegewogen worden.

Epiloog, integratie met «Kennis in beweging»

Uit het voorgaande blijkt dat het octrooibeleid volop in beweging is en op velerlei wijzen kan bijdragen aan de optimalisering van de Nederlandse kennisintensiteit. Om de samenhang van het octrooibeleid nog beter met technologie- en industriebeleid te verankeren, zal ik voor zoveel nodig, over de verdere voortgang van de onderwerpen in deze brief te gelegener tijd aan uw Kamer rapporteren in het kader van het vervolg op «Kennis in beweging». Aan dit voornemen ligt niet alleen de gedachte ten grondslag dat daarmee de samenhang in en overzichtelijkheid van beleid wordt gediend, maar ook dat octrooibeleid op de agenda van diverse (markt)partijen een prominentere plaats verdient.

Ik hoop uw inzicht in het octrooibeleid met deze momentopname voldoende te hebben geactualiseerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

Octrooibeleid in samenhang met technologie- en industriebeleid, Tweede Kamer, 1993–1994, 23 732, nr 1.

XNoot
1

Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie, Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 229, nr 1.

XNoot
1

Utilisation of patent protection in Europe, Roland Berger Forschungsinstitut für Markt- und Systemforschung, Epo-script volume 3, European Patent Office, 1994.

XNoot
2

Het gegeven m.b.t. Japan wordt vertekend door een systematiek die afwijkt van de andere genoemde landen.

XNoot
1

Tweede Kamer, 1995–1996, 24 229 nr 2.

XNoot
2

Kennis creëren om te innoveren. Een analyse van kennisinteracties tussen bedrijven en kennisinstellingen. Bureau Bartels B.V. Assen/Utrecht, 1996.

XNoot
1

Evaluatie van de regeling technische ontwikkelingskredieten (TOK), Bureau Bartels B.V. 1995

XNoot
1

Octrooibeleid buitenlandse technologische instituten, Datema B.A. en Van Dijk, J.W.A., Van de Bunt adviseurs voor organisatie en beleid,1995. Een uitgebreide samenvatting verscheen in Jaarbericht 1995, Bureau voor de Industriële Eigendom pp 39–45.

XNoot
2

Aan het onderzoek namen de volgende Nederlandse onderzoekinstellingen deel: Het Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN) te Petten, Grondmechanica Delft (GD) te Delft, het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN) te Wageningen, de Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Waterloopkundig Laboratorium (WL) te Delft.

Naar boven