23 726
Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met een nadere afstemming tussen de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

nr. 221
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

1 maart 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de afstemming tussen de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer uit te breiden met regels voor de bevoegdheid van gedeputeerde staten tot beïnvloeding van gemeentelijke rioleringsplannen en tot het geven van een bindende aanwijzing bij de afstemming tussen de vergunningen verleend op basis van de Wet milieubeheer onderscheidenlijk de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in geval de vergunning op basis van de Wet milieubeheer door burgemeester en wethouders wordt verleend;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt.

A

Na artikel 4.23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.24

1. Gedeputeerde staten kunnen, nadat burgemeester en wethouders in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, aan de gemeenteraad aanwijzingen geven omtrent de inhoud van het gemeentelijk rioleringsplan. Bij een aanwijzing wordt een termijn gesteld, binnen welke het plan in overeenstemming met de aanwijzing moet zijn gebracht.

2. Bij het geven van een aanwijzing houden gedeputeerde staten rekening met het geldende provinciale milieubeleidsplan en met het geldende provinciale waterhuishoudingsplan.

B

Na artikel 8.31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.31a

1. In een geval als bedoeld in artikel 8.28, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de beschikking op de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet te verlenen, kunnen gedeputeerde staten, indien dat met het oog op de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen in het belang van de bescherming van het milieu geboden is, en zo nodig in afwijking van regels, gesteld krachtens artikel 8.46, op een daartoe strekkend verzoek van het orgaan dat bevoegd is de vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren te verlenen, aan burgemeester en wethouders een bindende aanwijzing geven ter zake van de inhoud van die beschikking.

2. Een aanwijzing wordt gegeven binnen acht weken na de dag waarop het ontwerp van de beschikking op de aanvraag overeenkomstig artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd. Zij wordt niet gegeven dan na overleg met het bevoegd gezag.

3. De aanwijzing wordt vermeld in de beschikking van het bevoegd gezag, ter zake waarvan zij is gegeven. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van die beschikking.

C

In artikel 8.33 wordt na «8.31, eerste en tweede lid,» ingevoegd «8.31a» en wordt «de in artikel 8.31, eerste lid, tweede volzin, genoemde termijn» vervangen door: de in artikel 8.31, eerste lid, tweede volzin, en artikel 8.31a, tweede lid, eerste volzin, genoemde termijnen.

D

1. In artikel 20.2, eerste lid, wordt na onderdeel a – onder aanduiding van de onderdelen b en c als c en d – een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 8.31a,.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. In afwijking van het eerste lid kan tegen een beschikking als bedoeld in dat lid, onderdeel b, c of d, beroep worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk door het ten aanzien van de beschikking waarop de aanwijzing, de verklaring, onderscheidenlijk het verzoek betrekking heeft, bevoegde gezag.

ARTIKEL II

De Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt gewijzigd als volgt.

A

Na artikel 7d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7e

In een geval als bedoeld in artikel 7b, eerste lid, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de krachtens de betrokken wet vereiste vergunning te verlenen, is artikel 7d van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten op een daartoe strekkend verzoek van burgemeester en wethouders een bindende aanwijzing kunnen geven aan het orgaan dat krachtens deze wet bevoegd is de beschikking op de aanvrage te geven.

B

In artikel 16c, eerste lid, wordt na «artikel 7d» ingevoegd: of in artikel 7e.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juli 1994 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Leemtewet AWB), nr. 23 780, tot wet wordt verheven en hoofdstuk 7, artikel VI, onderdeel J, van die wet in werking treedt vóór het tijdstip waarop artikel I, onderdeel D, van deze wet in werking treedt, wordt artikel I, onderdeel D, van deze wet gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1 wordt «artikel 20.2, eerste lid» vervangen door: artikel 20.2, tweede lid.

2. Onderdeel 2 wordt gewijzigd als volgt:

a. de aanhef wordt vervangen door: 2. Het derde lid wordt vervangen door:,

b. in het voorgestelde tweede lid wordt «eerste lid» vervangen door: tweede lid.

ARTIKEL IV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven