23 716
Herziening van de douanewetgeving (Douanewet)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 juni 1995

1. Inleiding

De leden van de fracties van het CDA, de VVD, D66, de SGP en het GPV hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen, hetgeen mij genoegen doet. Voorts verheugt het mij te kunnen constateren dat genoemde leden de verschillende redenen welke hebben geleid tot een algemene herziening van de douanewetgeving delen.

De leden van de fracties van de VVD, D66 en de SGP hebben gevraagd naar een reactie op het commentaar van de FENEX inzake het onderhavige wetsvoorstel. Ik zal uitgebreid ingaan op dit commentaar, maar constateer dat sommige vragen van leden van de fracties overeenkomen met onderdelen van het commentaar van de FENEX. Voor zover deze overeenkomst bestaat, zal ik in mijn antwoord op de vragen van de leden een verwijzing opnemen naar het FENEX-commentaar. Aan het slot van deze nota zal ik dan ingaan op de dan nog niet behandelde punten van dat commentaar.

Het verheugt mij te kunnen constateren dat de leden van de CDA-fractie mijn opvatting delen om de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 zo veel mogelijk van toepassing te verklaren op de rechten bij in- en uitvoer. Zij zijn benieuwd hoe de ons omringende landen deze aspecten in hun wettelijk kader inbrengen.

Ik merk ter zake het volgende op. In de Bondsrepubliek Duitsland wordt een vergelijkbaar systeem gehanteerd. In dat land zijn alle formele bepalingen op het gebied van de belastingen opgenomen in de Abgabenordnung. Deze bevat voor alle in de Bondsrepubliek van toepassing zijnde belastingen (met inbegrip van de rechten bij in- en uitvoer) de bepalingen op het gebied van onder meer de heffing, de invordering en het bezwaar en is derhalve in grote lijnen vergelijkbaar met de AWR en de Invorderingswet 1990, zij het samengevoegd tot één wet.

In de overige landen welke in dit kader in beschouwing zijn genomen is de douanewetgeving een op zichzelf staande wetgeving. Dat houdt in dat alle onderwerpen zoals bijvoorbeeld heffing, invordering en bezwaar op het terrein van de rechten bij in- en uitvoer zijn ondergebracht in specifieke douanewetgeving. Voor het Verenigd Koninkrijk is dat de Customs and Excise Management Act (die behoudens de rechten bij in- en uitvoer ook betrekking heeft op de omzetbelasting en de accijnzen), voor Frankrijk is dat de Code des Douanes en voor België is dat de Algemene wet inzake douane en accijnzen (die behoudens de rechten bij in- en uitvoer ook betrekking heeft op de accijnzen).

Voor de beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie inzake de verhoging van de maximale gevangenisstraf voor smokkel moge ik verwijzen naar onderdeel 3 van deze nota.

De leden van de fractie van D66 stemmen in met de redenering zoals verwoord in de memorie van toelichting, dat de inwerkingtreding van het Communautair douanewetboek (verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302); hierna CDW) het aanvullende karakter van de nationale wetgeving benadrukt en dat de omslag in het primaat van de wetgeving leidt tot een wetgeving van een ander karakter dan de huidige Wet inzake de douane. Zij merken op – soortgelijke opmerkingen worden gemaakt door de leden van de fracties van SGP en GPV en door de FENEX – dat de voorgestelde regeling geen vereenvoudiging van wetgeving inhoudt en dat de beoogde spreiding van (bestaande) bepalingen over verschillende wetten de doorzichtigheid van de regelgeving op douanegebied niet ten goede komt. Deze leden vragen waarom het niet mogelijk is om de gehele materie binnen één wet te regelen.

Ik moge hierover het volgende opmerken. Bij de voorbereiding van de ontwerpen inzake de Douanewet en de Invoeringswet Douanewet (Kamerstukken II 1993/94, 23 806, nrs. 1–2) is, met het oog op een vereenvoudiging van wetgeving, enerzijds ernaar gestreefd om de nationale regelgeving ter zake van rechten bij in- en uitvoer te harmoniseren en anderzijds ervoor gekozen om de communautaire douanewetgeving op het stuk van het aanvullende formele recht in te bedden in de systematiek van de AWR en de Invorderingswet 1990.

De harmonisatiedoelstelling heeft geleid tot concentratie en uniformering in de nieuwe Douanewet van een reeks van bepalingen, waardoor deze wetgeving in zoverre de plaats inneemt van de huidige Wet inzake de douane, de In- en uitvoerwet en de Wet op de economische delicten.

Als gevolg van de bedoelde inbedding worden de aanvullende formeelrechtelijke bepalingen over verschillende wetten verdeeld overeenkomstig de systematiek die geldt voor de niet als rechten bij in- en uitvoer aan te merken rijksbelastingen. Voorts zijn daardoor, naast de Algemene wet bestuursrecht, bij het heffen en invorderen van rijksbelastingen op nationaal niveau voortaan niet meer drie, maar nog twee algemene wetten van belang, namelijk de AWR en de Invorderingswet 1990.

De voorgestelde wettelijke structuur betekent daarom naar mijn oordeel per saldo een stroomlijning van de regelgeving inzake de rechten bij in- en uitvoer.

De leden van de GPV-fractie vragen, onder verwijzing naar de memorie van toelichting, waarom voor de integratie van de niet-financiële maatregelen bij in- en uitvoer (verboden, beperkingen, registratie e.d.) vooralsnog te weinig aanknopingspunten bestaan.

De FENEX stelt in haar commentaar dat voor onderbrenging van deze niet-financiële maatregelen in de douanewetgeving zou pleiten het scheppen van heldere, duidelijke lijnen ten behoeve van de handel en het feit dat één dienst verantwoordelijk wordt voor alle maatregelen ter zake van in- en uitvoer.

Van de vraag van deze leden, alsmede van de argumenten van de FENEX, heb ik met belangstelling kennisgenomen. Ter zake zij opgemerkt dat ik ten algemene, evenals de FENEX, een voorstander ben van de één-loket-benadering bij de uitvoering van regelgeving. Ontwikkelingen in die richting tracht ik daarom dan ook zoveel mogelijk te bevorderen. Voor een complex terrein als het onderhavige geldt echter wel dat de ontwikkelingen in een lange-termijnperspectief moeten worden geplaatst. Binnen een korter tijdsbestek zou een volledige integratie van de niet-financiële maatregelen in de Douanewet naar mijn oordeel leiden tot een grote wetstechnische operatie zonder vooralsnog direct aanwijsbare efficiency-verbeteringen. Daarbij komt dat de huidige situatie, waarin de douane met de op het vlak van de niet-financiële maatregelen gespecialiseerde toezichthoudende diensten samenwerkt, door de voor deze diensten verantwoordelijke departementen als bevredigend wordt ervaren.

Uitgaande van deze samenwerking, is op korte termijn een verbreding van het toepassingsbereik van de Douanewet op het terrein van de niet-financiële maatregelen mijns inziens wel denkbaar waar het betreft een stroomlijning van de reeds bestaande bevoegdheden van de douane bij het toezicht op de naleving van dit soort maatregelen. Dezerzijds bestaat daarom het voornemen om binnenkort een studie te entameren waarbij deze stroomlijning centraal zal staan.

De leden van de CDA-fractie vragen nog eens uiteen te zetten waarom nog een aparte regeling is getroffen ten behoeve van produktschappen en het Ministerie van Economische Zaken voor het opleggen van de landbouwheffingen en de anti-dumpingheffingen, nu deze heffingen (als financiële maatregelen) deel uitmaken van de Douanewet. Ook de FENEX vestigt de aandacht op het vraagstuk van de mate van integratie van de financiële maatregelen in de douanewetgeving. In haar commentaar neemt zij het standpunt in dat de huidige opzet, welke in het wetsvoorstel is overgenomen en waarbij sprake is van spreiding van de uitvoering over verschillende diensten, zich niet kenmerkt door duidelijkheid.

Hierna zal eerst de aparte regeling voor de produktschappen aan de orde worden gesteld. Daarna wordt ingegaan op de afzonderlijke regeling voor de Minister van Economische Zaken.

Uit contacten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met vertegenwoordigers van de agro-industrie is naar voren gekomen dat deze bedrijfstak de bestaande situatie niet onduidelijk acht en zou willen handhaven. De bedrijfstak wijst erop dat een aangever/importeur in de meeste gevallen thans zelf kan kiezen of hij de desbetreffende heffingen via de douane, of door tussenkomst van de produktschappen, wenst af te wikkelen. Als praktisch voordeel van een afdracht aan de produktschappen wordt daarbij ervaren, dat de aangever/importeur veelal gebruik kan maken van een door het produktschap gehanteerd rekening-courantsysteem. Voorts wijst men op de sectorkennis waarover de medewerkers van de produktschappen beschikken.

Hier staat tegenover dat een concentratie van de in het geding zijnde bevoegdheden bij één instantie zou kunnen leiden tot verdergaande stroomlijning van de wetgeving en ook zou passen in de ten algemene door mij onderschreven één-loket-benadering bij de uitvoering van regelgeving. Naar mijn oordeel wegen deze aspecten echter niet in voldoende mate op tegen het gegeven dat degenen die de landbouwheffingen doorgaans verschuldigd zijn – de importeurs van agrarische goederen, die bovendien in overwegende mate aangifte doen zonder tussenkomst van derden – kennelijk zelf voor handhaving van de huidige keuzemogelijkheid hebben gepleit. Om deze reden zou ik dan ook in beginsel aan de aparte regeling voor de produktschappen in het wetsvoorstel willen vasthouden.

De regeling die in de Invoeringswet Douanewet ten behoeve van de Minister van Economische Zaken is getroffen voor de anti-dumpingheffingen (en compenserende heffingen), wordt door deze wenselijk geacht omdat wanneer de oplegging van die heffingen door de douane geschiedt namens hem, daarmee automatisch geregeld is dat hij formeel ook belast is met de afhandeling van de bezwaarprocedures en betrokken is bij de zaken waarin beroep bij de rechter (in casu het College van Beroep voor het bedrijfsleven) wordt ingesteld.

Gelet op de werkafspraken die met de douane zijn gemaakt, richt zich de inhoudelijke bemoeienis van de Minister van Economische Zaken overigens uitsluitend op, globaal aangeduid, de «niet-douanetechnische» geschillen met betrekking tot anti-dumpingheffingen. Alle overige bezwaar- en beroepskwesties worden door de douane behandeld.

Bij de «niet-douanetechnische» kwesties kan in het bijzonder worden gedacht aan de berekende marge van dumping en de daardoor veroorzaakte schade, of aan de zogeheten constructed value (in gevallen waarin de prijs op de eigen markt van de wegens dumping veroordeelde onderneming niet voldoende representatief wordt geacht); daarnaast kan ook het land van oorsprong van de betrokken goederen in het geding zijn.

Het gaat in totaal om ongeveer een 25 gevallen per jaar, die bovendien niet alle tot een formele procedure leiden. In vele gevallen wordt, naar ik heb begrepen, door middel van een toelichting van het Ministerie van Economische Zaken een formele procedure juist voorkomen.

2. Schets van de nieuwe wetgeving

De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen op een aantal gebieden geen voorstellen tot harmonisatie heeft gedaan. Paragraaf 2.2 (Communautair recht) van de memorie van toelichting verwijst in dit verband in algemene zin naar onderdelen van het bestuursrecht, de invordering en de rechtshandhaving. Het gaat hierbij, zoals in de memorie van toelichting in paragraaf 3.5 (Algemeen formeel recht) reeds is uiteengezet, om terreinen die verbonden zijn met bredere leerstukken van het nationale recht van de lid-staten, waarop het CDW terughoudendheid betracht door slechts te regelen hetgeen absoluut noodzakelijk wordt geacht voor de goede werking van de interne markt.

Een indicatie ten aanzien van de termijn waarbinnen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen harmonisatievoorstellen met betrekking tot bedoelde onderdelen zouden kunnen worden verwacht – dit in antwoord op een desbetreffende vraag van deze leden – kan niet worden gegeven.

De leden van de CDA-fractie vragen of een overzicht kan worden verstrekt van de door de onderscheiden lid-staten op het terrein van de rechten bij in- en uitvoer toegepaste administratieve boeten.

Een overzicht, zoals door de leden van de CDA-fractie gevraagd, is niet beschikbaar en zou overigens moeilijk samen te stellen zijn gelet op de verschillende systemen en definities die in de verschillende lid-staten op het terrein van de administratieve boeten worden gehanteerd.

De leden van de CDA-fractie zouden graag een nadere uiteenzetting vernemen over de onderdelen waar vereenvoudiging van regelgeving is doorgevoerd. Zij vragen met name naar de materiële waarde die deze vereenvoudiging heeft vanuit een oogpunt van vermindering van lasten voor het bedrijfsleven bij in- en uitvoer.

Zoals in de memorie van toelichting (blz. 8) reeds is uiteengezet, is in het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel bezien in hoeverre de harmonisatie van de regelingen bij in- en uitvoer kan worden vergroot. Deze vergroting bleek mogelijk en vindt haar weerslag in de onderbrenging van alle (aanvullende) bepalingen ter zake van de heffing en inning van rechten bij in- en uitvoer onder de werkingssfeer van de AWR en de Invorderingswet 1990. Onder de huidige wetgeving ter zake van de in- en uitvoer van goederen is een onderscheid gemaakt tussen invoerrechten welke voor wat betreft de heffing en inning onder de werkingssfeer van de Wet inzake de douane vallen en landbouwheffingen, anti-dumpingheffingen en compenserende heffingen waarvoor de heffings- en inningsbepalingen zijn neergelegd in de In- en uitvoerwet. Aangezien ook de communautaire wetgeving in beginsel geen onderscheid maakt tussen de diverse communautaire heffingen ter zake van de in- en uitvoer (in het CDW alle gerangschikt onder één noemer, te weten: rechten bij in- en uitvoer) komt het de eenduidigheid van regelgeving ten goede indien ook de nationale wetgeving zich daarbij aansluit en het onderscheid, daar waar mogelijk, wegneemt.

Een vermindering van de lasten voor het bedrijfsleven wordt met de vorenstaande harmonisatie niet direct bereikt. Teneinde een dergelijke vermindering te realiseren zou moeten worden onderzocht in hoeverre het mogelijk is om de afhandeling van alle formaliteiten bij in- en uitvoer van goederen en de controle daarop onder te brengen bij één dienst, te weten de douane. Elders in deze nota is hierop reeds ingegaan, zulks naar aanleiding van de vragen ter zake van een integratie van de niet-financiële maatregelen bij in- en uitvoer in de voorgestelde nieuwe douanewetgeving en de vragen van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot de aparte regelingen welke nog zijn getroffen voor de produktschappen en het Ministerie van Economische Zaken (zie het slot van onderdeel 1 van deze nota).

3. Nadere toelichting op onderdelen

Controlebepalingen

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de controlebepalingen en administratieve verplichtingen – vanwege de toegankelijkheid en overzichtelijkheid van het bestaande stelsel van formele bepalingen – in tegenstelling tot vele andere bepalingen, niet in de AWR worden ondergebracht maar in de Douanewet, en vragen om dit alsnog te beargumenteren.

Het voor deze keuze doorslaggevende criterium is geweest het antwoord op de vraag of het desbetreffende onderdeel van het formele recht, buiten douane-verband, thans reeds op substantiële wijze in AWR-verband is geregeld.

Bij toetsing aan dit criterium blijken de fysieke-controlebepalingen niet voor overheveling naar de AWR in aanmerking te komen. Hierbij teken ik aan dat niet alleen in de voorgestelde Douanewet maar ook in andere wetgeving die onder de werkingssfeer van de AWR valt, aparte afdelingen voor de fysieke controlebevoegdheden ter verzekering van de te waarborgen belangen zijn opgenomen. Tot bedoelde (recente) regelgeving behoren de Wet op de accijns (artikelen 80 tot en met 84), het Uitvoeringsbesluit accijns (artikelen 34 tot en met 36), de Uitvoeringsregeling accijns (artikelen 54 tot en met 56), alsmede de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (artikel 36). In navolging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 (artikel 15) bevat voorts ook de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 afzonderlijke controlebepalingen (hoofdstuk VII, omvattend de artikelen 78 en 79).

Voor de administratieve verplichtingen waarnaar de leden informeren, geldt dat de basisregeling ter zake is neergelegd in de artikelen 14 en 16 van het CDW.

De aanvullende regeling in de Douanewet kenmerkt zich in vergelijking met die in de AWR voorts door een kleinere kring van administratieplichtigen en het uitgangspunt, dat tot de administratie niet alleen behoort hetgeen op basis van nationale, maar ook hetgeen uit hoofde van internationale of supranationale regelingen wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt. De corresponderende bevoegdheid van de douane tot het verrichten van administratieve controles vloeit, evenals de bevoegdheid tot fysieke controle, rechtstreeks voort uit artikel 13 van het CDW. De regeling van de genoemde artikelen 14 en 16 kan dan ook niet los worden gezien van die van artikel 13. Het is deze onderlinge samenhang in het communautaire recht, die voor de aanvullende administratieve verplichtingen de weegschaal heeft doen doorslaan naar het opnemen van die verplichtingen, tezamen met de fysieke-controlebepalingen, in de Douanewet en niet in de AWR.

Strafrechtelijke bepalingen

De leden van de VVD-fractie achten in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel bepaalde inhoudelijke wijzigingen onvoldoende toegelicht en verwijzen daarbij naar de verhoging van de maximale gevangenisstraf voor smokkel van twee naar vier jaren. De leden van de fractie van de SGP vestigen de aandacht op de, in vergelijking met de Wet inzake de douane, neerwaartse bijstelling in het ontwerp-Douanewet van de maxima voor de strafrechtelijke geldboeten, van ten hoogste tien- of vijfmaal het verschuldigde belastingbedrag naar eenmaal dat bedrag. Laatstgenoemde leden vragen of daarbij andere overwegingen een rol hebben gespeeld dan de in de memorie van toelichting vermelde afstemming met de AWR en voorts of deze afstemming van dusdanig belang is dat zij een zo grote aanpassing rechtvaardigt; daarnaast informeren zij naar de budgettaire gevolgen.

Zowel het voorstel om de maximale gevangenisstraf voor smokkel te verhogen tot vier jaren (waardoor de strafwaardigheid van de meer ernstige vormen van dit delict op één lijn wordt gesteld met die van de opzetvariant van het vergelijkbare delict van het niet doen van aangifte in artikel 68 AWR), als het voorstel om de berekeningsmethode voor strafrechtelijke geldboeten in de douanesfeer voortaan te enten op die van de AWR, berust op de overweging dat aansluiting van de nationale douanewetgeving bij de AWR ook, waar mogelijk, tot meer eenheid in het fiscale sanctiestelsel dient te leiden. Daarnaast passen de voorstellen bij de verplichting die artikel 209A van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de lid-staten oplegt om ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen te nemen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

De aanpassing van de berekeningsmethode van de geldboeten heeft geen budgettaire gevolgen, aangezien het aantal douanezaken dat leidt tot een strafrechtelijke veroordeling en meer in het bijzonder een geldboete, relatief gering is en de transactiebedragen ter voorkoming van strafvervolging als regel ook nu al door de douane niet hoger worden vastgesteld dan overeenkomt met éénmaal de verschuldigde belasting.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De leden van de GPV-fractie zijn van mening dat de formele wet zelf de criteria dient te bevatten wanneer delegatie is gewenst, mede in het licht van het voorgestelde in voornoemd artikel 3 ingevolge hetwelk bij algemene maatregel van bestuur ook douaneregels van meer principiële aard kunnen worden geformuleerd. Zij vragen of in geval van principiële zaken niet een nieuw wetsvoorstel dient te worden ingediend.

Het CDW en de daarop gebaseerde toepassingsverordening nopen op verschillende terreinen tot de vaststelling van nationale bepalingen ter uitwerking van dan wel als aanvulling op die verordeningen. In artikel 3 van het voorstel wordt voorzien in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling nationale bepalingen vast te stellen welke strekken ter uitwerking van de communautaire verordeningen. Het gaat daarbij uitsluitend om bepalingen waarvoor in de communautaire verordeningen besloten ligt dat de lid-staten algemeen bindende voorschriften (kunnen) vaststellen; de basisprincipes liggen reeds in de communautaire verordeningen verankerd. De nationale bepalingen zullen in het algemeen geen principiële aangelegenheden omvatten. Voor zover bij de opstelling van het onderhavige wetsvoorstel bepalingen van meer of minder principiële aard konden worden onderkend, zijn deze hierin opgenomen dan wel in het ontwerp-Douanebesluit. De overige bepalingen van minder principiële aard zullen worden opgenomen in een ministeriële regeling. Bij dit laatste gaat het hoofdzakelijk om bepalingen ter uitwerking van de details van de regelingen, opgenomen in het CDW, de daarop gebaseerde toepassingsverordening, dan wel andere verordeningen. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan de aanwijzing van de vaarwaters waarlangs goederen vanuit zee moeten worden binnengebracht (artikel 38, eerste lid, van het CDW), aan de vaststelling van het model van de summiere aangifte (artikel 44, eerste lid, van het CDW) en aan de uitwerking van de in artikel 4bis van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek geboden mogelijkheid tot het langs elektronische weg indienen van aangiften.

Met betrekking tot toekomstige wijzigingen in de nationale douanewetgeving, welke overigens veelal zullen voortvloeien uit rechtstreeks werkende wijzigingen in communautaire verordeningen, zal een overeenkomstige lijn worden gevolgd.

Artikel 13

De leden van de SGP-fractie merken op dat in artikel 13 geen bepalingen zijn vastgesteld voor visitaties die tussen middernacht en 's morgens zes uur plaatsvinden. Zij vragen aan welke bepalingen dergelijke visitaties onder de Douanewet onderworpen zijn.

Op het in artikel 13 van de Douanewet bedoelde onderzoek van een woning is de Algemene wet op het binnentreden onverkort van toepassing. Dit houdt onder meer in dat ingevolge artikel 7 van die wet deze woning tussen middernacht en zes uur 's morgens zonder toestemming van de bewoner slechts kan worden binnengetreden indien dit dringend noodzakelijk is en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.

Artikel 16

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat niet is aangegeven welke instantie bevoegd gezag is ter zake van een geschil over de wijze van monsterneming of over de grootte van een monster. Genoemde leden kunnen zich niet voorstellen dat een dergelijke bepaling niet langer nodig zou zijn en vragen dan ook een toelichting omtrent het niet-overnemen van deze bepaling in de Douanewet.

De leden van de SGP-fractie doelen hier, naar het voorkomt, op artikel 89, tweede lid, van de Wet inzake de douane (een artikel waarvan de overige bepalingen wel zijn opgenomen in de Douanewet en wel in artikel 16) waarin is bepaald dat de inspecteur beslist over de wijze van monsterneming of over de grootte van het monster indien hierover een geschil is ontstaan.

Ingevolge het in het voorstel inzake de Invoeringswet Douanewet opgenomen nieuwe artikel 30a, tweede lid, AWR, kan belanghebbende met betrekking tot iedere beslissing van de inspecteur die anders dan bij beschikking is genomen, verzoeken deze beslissing bij beschikking te bevestigen. Ter zake van een geschil over de wijze van monsterneming is derhalve de inspecteur het door de leden bedoelde bevoegde gezag. Artikel 89, tweede lid, van de Wet inzake de douane is niet overgenomen in de Douanewet aangezien langs de hiervoor beschreven weg de belangen van belanghebbenden naar mijn mening voldoende zijn gewaarborgd.

Artikel 23, derde lid

De leden van de SGP-fractie constateren dat ingevolge artikel 23, derde lid, van de voorgestelde Douanewet het legitimatiebewijs van de ambtenaar een foto en «in ieder geval» diens naam en hoedanigheid bevat. Zij vragen naar de meerwaarde van de toevoeging «in ieder geval» in vergelijking met artikel 1, derde lid, tweede volzin, van de Algemene wet op het binnentreden.

De onderhavige formulering brengt duidelijker dan artikel 1, derde lid, tweede volzin, van de Algemene wet op het binnentreden tot uitdrukking dat op het legitimatiebewijs naast de verplichte vermelding van naam en hoedanigheid van de ambtenaar ook nog andere vermeldingen mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een – al dan niet beperkte – opsomming van de bevoegdheden die de ambtenaar bij het uitoefenen van zijn functie ten dienste staan.

Ik merk hierbij volledigheidshalve nog op dat het voorgestelde artikel 23 van de Douanewet, met inbegrip van de door de leden aangehaalde toevoeging, is ontleend aan de modelbepaling van aanwijzing 134 onderscheidenlijk 137 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, inzake de verplichting voor toezichthoudende ambtenaren respectievelijk buitengewone opsporingsambtenaren om bij de uitoefening van hun taak een legitimatiebewijs te dragen en desgevraagd te tonen.

Artikel 30 e.v.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in diverse artikelen wordt aangegeven dat een douane-expediteur schriftelijk door zijn opdrachtgever moet zijn gemachtigd, een eis welke naar hun mening niet voortvloeit uit het CDW. Zij vragen zich daarbij af hoe deze eis zich verhoudt tot het CDW en welke wijzigingen in relatie tot het schriftelijk bewijs en vertegenwoordiging precies worden voorgesteld in de onderhavige Douanewet.

De eis dat de douane-expediteur schriftelijk moet zijn gemachtigd wordt gesteld in artikel 31 van de Douanewet en is uitsluitend van toepassing indien de douane-expediteur aangeeft in eigen naam, doch voor rekening van een ander (de zogenoemde indirecte vertegenwoordiging). Op grond van artikel 5, vijfde lid, van het CDW kunnen de douaneautoriteiten van de persoon die verklaart voor rekening van een ander te handelen, het bewijs eisen dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit. De in artikel 31 van de Douanewet opgenomen eis is terug te voeren tot die bepaling. Overigens merk ik op dat het voorgestelde artikel 31 overeenkomt met het thans geldende artikel 55, tweede lid, van de Wet inzake de douane.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar de werkwijze van het SAGITTA-systeem, dat volgens hen uitsluitend voorziet in het aangeven in eigen naam en voor eigen rekening terwijl het CDW regelt dat vertegenwoordiging direct en indirect mogelijk is. Zij stellen daarbij tevens de vraag of een persoon die aangeeft in eigen naam en voor eigen rekening niet moet zijn toegelaten als douane-expediteur. Ook de FENEX heeft met betrekking tot het in het CDW gehanteerde begrip vertegenwoordiging een aantal vragen naar voren gebracht, eveneens in relatie tot het SAGITTA-systeem. Deze organisatie stelt dat er eveneens sprake is van vertegenwoordiging indien een douane-expediteur ten behoeve van derden aangeeft in eigen naam en voor eigen rekening. De organisatie verbindt daaraan tevens de conclusie dat ook deze wijze van aangeven zou moeten zijn voorbehouden aan een persoon die is toegelaten als douane-expediteur.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van een misverstand. In het CDW zijn twee vormen van vertegenwoordiging geregeld; in de hier te lande gebruikte terminologie zijn dit de zogenoemde directe en de reeds eerder genoemde indirecte vertegenwoordiging. Directe vertegenwoordiging houdt in dat iemand handelt in naam en voor rekening van een ander. Indirecte vertegenwoordiging houdt in dat een persoon in eigen naam handelt doch voor rekening van een ander. Bij directe of bij indirecte vertegenwoordiging kunnen de lid-staten besluiten deze wijze van aangeven voor te behouden aan zogenoemde douanecommissionairs, de douane-expediteurs. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is de indirecte vertegenwoordiging ook thans al voorbehouden aan de douane-expediteur. De situatie waar de FENEX op duidt, aangeven in eigen naam en voor eigen rekening, valt niet te rangschikken onder een van de hiervoor opgenomen CDW-definities van vertegenwoordiging, ondanks het feit dat de douane-expediteur zal handelen in opdracht van een derde. Omdat deze wijze van aangeven geen vorm van vertegenwoordiging is in de zin van het CDW, biedt de communautaire wetgeving geen mogelijkheid om deze wijze van aangeven voor te behouden aan douane-expediteurs.

Wat betreft de veronderstelling dat het SAGITTA-systeem uitsluitend zou voorzien in de mogelijkheid van aangeven in eigen naam en voor eigen rekening, merk ik op dat elektronisch aangeven in andermans naam en voor andermans rekening (directe vertegenwoordiging in de zin van het CDW) eveneens mogelijk is. Het aangeven langs elektronische weg in eigen naam doch voor rekening van een ander (indirecte vertegenwoordiging in de zin van het CDW) is niet voorzien in het SAGITTA-systeem. Momenteel wordt bestudeerd in hoeverre bij het bedrijfsleven behoefte bestaat om aangiften in eigen naam en voor rekening van een ander door middel van het SAGITTA-systeem langs elektronische weg te kunnen indienen.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts meer duidelijkheid over de reikwijdte van artikel 32, met name vragen zij naar de consequenties daarvan voor de douane-expediteurs. Deze vraag is ook door de FENEX naar voren gebracht.

De reikwijdte van artikel 32 van de Douanewet verplicht degene die is toegelaten als douane-expediteur een gespecificeerde rekening te verstrekken aan zijn opdrachtgever van alle ten behoeve van een opdrachtgever aan het Rijk betaalde rechten bij invoer en andere in artikel 32 genoemde bedragen. De verplichting tot het overleggen van een gespecificeerde rekening is thans opgenomen in artikel 57 van de Wet inzake de douane.

De leden van de GPV-fractie vragen of is overwogen om met betrekking tot de toelating als douane-expediteur nadere regels te stellen aan die toelating, bijvoorbeeld door middel van vakbekwaamheidseisen. Zij wijzen daarbij op het feit dat in een aantal landen van de Europese Gemeenschap dergelijke regels wel van kracht zijn. Ook het FENEX-commentaar bevat een pleidooi voor de instelling van vakbekwaamheidseisen aan beroepsmatige aangevers.

Ik merk hierover het volgende op. De FENEX heeft ook in het verleden reeds de wens tot vaststelling van vakbekwaamheidseisen kenbaar gemaakt. Bij de voorbereiding van het voorstel inzake de Douanewet is dit dan ook als een afzonderlijk onderwerp van studie aan de orde geweest. Deze studie gaf mijn voorganger toentertijd geen aanleiding aan de wens van de FENEX tegemoet te komen omdat de toenmalige wijze van functioneren van deze beroepsgroep regulering van overheidswege niet noodzakelijk maakte. Met name was niet gebleken dat de eigen mogelijkheden tot zelfregulering onvoldoende effectief zouden zijn. De FENEX is van dit besluit op de hoogte gesteld, onder erkenning van de belangrijke rol die de douane-expediteur vervult bij de soepele afhandeling van het handelsverkeer.

De leden van de GPV-fractie hebben voorts gevraagd of er met de deskundigheid van douane-expediteurs problemen bekend zijn die de in artikel 33 voorgestelde sancties rechtvaardigen.

Deze sancties hebben niet zozeer betrekking op de problemen in relatie tot de deskundigheid, maar op het plegen van laakbare handelingen door de douane-expediteur in de uitoefening van zijn beroep als douane-expediteur. Bij laakbare handelingen in dit verband moet worden gedacht aan het opzettelijk doen van onjuiste aangifte, het opzettelijk overleggen van valse of vervalste bescheiden en het niet overleggen van een gespecificeerde rekening als bedoeld in het voorgestelde artikel 32. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van laakbare handelingen speelt de deskundigheid van de douane-expediteur geen rol.

Artikel 58 (Wet inzake de douane)

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Douanewet anticipeert op het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement (Kamerstukken II 1992/93, 22 942, nrs. 1–2). In dat wetsvoorstel wordt onder meer voorzien in het vervallen van artikel 58 van de Wet inzake de douane, een artikel waarin is bepaald dat de douane-expediteur voor de door hem ten behoeve van de opdrachtgever betaalde belasting, administratieve boete, interest en kosten een voorrecht heeft op alle vermogensbestanddelen van de opdrachtgever. Genoemde leden vragen zich af of met de behandeling van de Douanewet niet moet worden gewacht totdat de behandeling van wetsvoorstel 22 942 is afgerond.

Het vervallen van het voorrecht voor douane-expediteurs is een punt dat ook in het commentaar van de FENEX naar voren komt. Deze organisatie pleit voor handhaving van het voorrecht, gelet op de in haar ogen grote financiële belangen die met dat voorrecht zijn gemoeid. De inhoudelijke overwegingen welke aanleiding zijn geweest om voor te stellen dit voorrecht te doen vervallen, zijn uiteengezet in het rapport van de interdepartementale werkgroep Voorrecht en bodemrecht, dat als bijlage is gevoegd bij de memorie van toelichting op wetsvoorstel 22 942. Ook in het nader rapport inzake het onderhavige wetsvoorstel is onder punt 13 naar deze overwegingen verwezen. Gelet op de voortgang van de beide wetsvoorstellen, zal bij de tegelijk met deze nota ingediende nota van wijziging dit voorrecht alsnog in het onderhavige wetsvoorstel worden opgenomen (als artikel 32a). Dit houdt echter niet in dat ik afstand neem van de inhoudelijke overwegingen die pleiten voor het vervallen van het voorrecht. Om die reden zal ik bevorderen dat ook een nota van wijziging zal worden ingediend op wetsvoorstel 22 942, houdende een voorstel tot het doen vervallen van bedoeld artikel 32a zodra de wetsvoorstellen alle twee in werking zijn getreden.

Bijlage II

De leden van de CDA-fractie vragen om een volledige transponeringstabel en aan te geven, indien artikelen uit de Wet inzake de douane zijn vervallen wat de reden daarvan is geweest. De FENEX heeft in haar commentaar een vergelijkbare vraag naar voren gebracht.

Aan de transponeringstabel zijn twee kolommen toegevoegd houdende verwijzingen naar respectievelijk de toepassingsverordening Communautair douanewetboek (verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253)) en het ontwerp-Douanebesluit. Noch de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, noch het ontwerp-Douanebesluit was oorspronkelijk in de transponeringstabel in beschouwing genomen, aangezien niet zeker was of de teksten van deze rechtsinstrumenten als definitief konden worden aangemerkt. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tabel te actualiseren. Indien geen verwijzingen zijn opgenomen, wordt dit door middel van noten op de desbetreffende artikelen verklaard. De bij deze nota als bijlage gevoegde transponeringstabel dient ter vervanging van die welke als bijlage II was opgenomen bij de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel.

Commentaar FENEX

Zoals aangegeven in de inleiding van deze nota, volgen hierna mijn reacties op die onderdelen van het commentaar van de FENEX welke nog niet bij de beantwoording van de vragen van de leden van de fracties aan de orde zijn gekomen.

Algemeen

De FENEX heeft in haar commentaar gewezen op het feit dat er een verschil bestaat tussen met name het bepaalde in het huidige artikel 74 van de Wet inzake de douane en artikel 11 van het voorstel inzake de Douanewet. Ingevolge voornoemd artikel 74 is bij visitatie van een gebouw of erf gedurende de nachtelijke uren (tussen zonsondergang en zonsopgang) een bijzondere schriftelijke last van de inspecteur vereist. Voor de overige uren kan visitatie ingevolge de Wet inzake de douane (artikel 73) in alle gevallen zonder meer plaatsvinden.

Ingevolge artikel 11 van het voorstel inzake de Douanewet kan visitatie van een locatie als bedoeld in artikel 12 van het voorstel te allen tijde plaatsvinden zonder dat een machtiging noodzakelijk is. Deze bevoegdheid tot visitatie vindt mijns inziens haar rechtvaardiging in het feit dat in de transport- en distributiesector het continuproces steeds meer zijn intrede doet. In de memorie van toelichting op artikel 74 van de Wet inzake de douane (Kamerstukken II 1957/58, 5005, nr. 3, blz. 27; toelichting op artikel 73, eerste lid) werd ervan uitgegaan dat bedrijfspanden over het algemeen 's nachts zijn gesloten en dat om die reden een visitatie gedurende de nacht slechts bij uitzondering zou moeten plaatsvinden. De in artikel 11 voorgestelde visitatiebevoegdheid zal overigens selectief worden toegepast en een visitatie gedurende de nachtelijke uren terwijl op of in een locatie niet wordt gewerkt, zal slechts plaatsvinden indien een dergelijke visitatie geen nader uitstel duldt.

Administratieve boeten

De FENEX merkt terecht op dat een administratieve boete in geval van afwezigheid van alle schuld van de betrokkene (hierna: avas) niet in stand kan blijven en meent dat het de duidelijkheid ten goede komt als de toepasselijkheid van het «geen straf zonder schuld»-beginsel bij administratieve boeten met zoveel woorden in de Douanewet tot uitdrukking zou worden gebracht.

De toepasselijkheid van dit algemene beginsel in relatie tot administratieve boeten is door de Hoge Raad in zijn arresten van 13 mei 1992 (BNB 1992/242) en 10 juni 1992 (BNB 1992/275) bevestigd.

Ik acht een formeel-wettelijke regeling niet nodig; ook de strafrechtelijke avas-jurisprudentie van de Hoge Raad (die zowel voor het commune als het fiscale strafrecht geldt) is niet gecodificeerd. In dit verband zij nog naar de opmerkingen verwezen die de toenmalige Minister van Justitie Samkalden heeft gemaakt naar aanleiding van een amendement op het ontwerp van de AWR dat ertoe strekte om voor het fiscale strafrecht uitdrukkelijk te bepalen dat in geval van afwezigheid van schuld geen strafbaarheid bestaat (zie Handelingen II 1957/58, blz. 1076).

Navordering

Naar aanleiding van een opmerking van de FENEX vestig ik er de aandacht op dat artikel 98, derde lid, van de Wet inzake de douane, bepalend dat (na)vordering van belasting achterwege blijft voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, voor de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer reeds thans geen functie meer heeft en daarom buiten toepassing moet blijven. Navordering van deze rechten is in het CDW onder de benaming «boeking achteraf» uitputtend geregeld, met als gevolg dat er op dit terrein voor de lid-staten van de Europese Unie sinds 1 januari 1994, het tijdstip waarop het wetboek van toepassing is geworden, voor nationale aanvullingen of verfijningen geen ruimte meer bestaat.

Onder het voor de rechten bij in- en uitvoer voorheen geldende regime1 was genoemd artikel 98, derde lid, nog wel relevant indien sprake was van smokkel. Daarnaast heeft de bepaling tot aan de inwerkingtreding van de Invoeringswet Douanewet betekenis voor de navordering van verbruiksbelastingen die bij invoer worden geheven, aangezien de huidige Wet inzake de douane op die belastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard. Na de inwerkingtreding van de herziene douanewetgeving – gepaard gaande met het van overeenkomstige toepassing verklaren op de verbruiksbelastingen bij invoer van de wettelijke bepalingen bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet (tot welke bepalingen ook behoort het CDW) – zal dit verschil zijn opgeheven en sprake zijn van een uniforme navorderingsregeling die zowel de rechten bij in- en uitvoer als de verbruiksbelastingen bij invoer omvat.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

BIJLAGE

TRANSPONERINGSTABEL1

Verklaring afkortingen:

WDWet inzake de douane
CDWVerordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302)
DWOntwerp Douanewet
AWRAlgemene wet inzake rijksbelastingen
Inv.wetInvorderingswet 1990
TCDWVerordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2923/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (PbEG L 253)
BesluitOntwerp Douanebesluit (Besluit van .... verband houdende met de herziening van de douanewetgeving)
 
WDCDWDWAWRInv. wetTCDWBesluit
1.1.a  2.3.a2.1.h   
 1.b  2.3.b2.1.i  
 1.c   2.1.j   
 1.d  2.3.b2.1.i  
 1.e 2.2.a     
 1.f4.101.2     
 4.111.3    
 1.g1      
 1.h3      
 1.i37     
 1.j59.2      
 1.k 2.2.e     
 1.l 2.2.f    
 1.m    520.3  
     527 
 1.n 2.2.g     
 1.o98.2      
 166     
 1.p 2.1     
 1.q 2.2.b     
 1.r1      
 1.s1      
 1.t1      
 2 2.3    
 3 2.4     
 41      
1a2      
2.1  2.4    
 2  35   
3 57    
4.138.122     
 40      
 43      
 2    ± 189 
 338.1      
 438.1      
5 20     
6.1± 59.1     
 2± 59.1      
 130–136      
7.160     
 260      
8.150      
 51.1      
 2    ± 185 
 3     13 jo. 3
91      
10.1183      
 2183      
       
11.1 21.1    
 
WDCDWDWAWRInv. wetTCDWBesluit
 2 21.2     
12.159.1     
 2161.5      
13     36
141      
16.160      
 260      
17.160     
 260      
 360      
 460      
18.1.a38.6     
 1.b2.13     
 38.4      
 41      
 45     
 161.4      
 183      
 1.c38.1      
 183     
 1.d     ± 10.2
 1.e39      
 1.f     ± 9
 1.g46      
 1.h46      
 1.i46     
 1.j38.4      
 41      
 45      
 61      
 161.4     
 1.k1      
 1.l45      
 1.m38.519    
 4522     
 1.n3      
 1.o183     
 1.p100      
 167.2      
 238.1      
 338.1      
 161.4      
 41      
 537.1      
194      
205      
215      
225      
235      
245      
255      
285      
291      
30106.1    26
      42
32.1.a± 98.1      
 ± 106      
 1.b98.2      
 167      
 1.c100.2      
 1.d100.2     
 101      
 1.e     43
 1.f105   517–521  
 107      
 1.g    862  
 1.h     27
 1.i     45
 21      
356      
 8      
 9      
 100.1     
 ± 167.1      
45.1.a62.1      
 1.b62.2     
 1.c61      
 62.1      
 1.d61      
 62     
 1.e4.3      
 1.f62      
 64      
 1.g63      
 1.h    ± 251  
 1.i65      
 66      
 1.j90      
 103     
 26      
 3 55     
46.161     
 2 57     
 35 41    
 62.1     
47    212  
48.11      
 21      
 372      
 41      
4942      
49a.163      
 67      
  263     
 76.1      
 36.4      
501      
511      
52    ± 251  
5374      
54.196     
 2    ± 356.2  
 31      
55.1 30.141–46    
 25.231    
56.1 30.2     
 2 30.3     
57 32    
58 32a     
59.1 33.1     
 2 33.3    
60.1.a 24.1     
 1.b 24.1     
 225024.2    
 325024.2     
61.1.a 24.3     
 1.b 24.4    
 1.c 24.4     
 2 24.5     
61a.1 24.6    
 2 24.7     
 3 24.8     
62.1 24.1    
 27      
63.1 25     
 2 25    
 3 25     
 4 25     
 5 25    
64 25     
65 25     
66.169.1     
 2685.1     
67.1 5.3     
  6.5    
 2 6.1     
 3 6.2     
 4 6.3    
 5 6.4     
6871.1      
69 7     
70.169.25.1    
 268      
 3 5.2     
 4 5.3    
71.1.a68      
 1.b68      
 2    ± 240  
273      
73.1a 11     
  12.a     
 1b 12.a     
  12.b     
 1.c 11    
  12.a     
 24      
748      
75. 11     
 a 12.d     
 b 12.b    
  12.c     
  12.e     
769      
77.1 13    
 210      
 310      
78.a 12    
 b 11.1     
796      
8011      
8111      
82.1 14.1     
 2 15.1    
83.a 14.2     
 b 14.2     
 c 14.2    
84.a 14.1     
 b 11.1     
85.1 14.1    
 2 14.2     
86.1 14.1     
 2  30b   
87.1.a5      
 1.b 17.1     
 1.c 17.1    
 1.d 17.1     
 1.e 17.1     
 1.f 17.1     
 1.g 17.1     
 2 17.3    
 3 17.4     
 4 17.2     
88.1 23.1    
 2 23.2     
89.16816.1     
 212      
 3 16.2     
90.1    240.2 
     242.1  
     242.2  
 2    242.2  
91.1 26.1    
 2 26.2     
92.1    ± 247 
 2    ± 251  
93.11428.1    
 69.128.1     
 69.2      
 269.1      
 369.1      
 69.2      
94 27     
94.a5      
 b5      
95 29     
97.1 35.1    
 2 35.2     
 3 35.3     
 4 36.1    
98.16.3      
 220.1      
 221.1      
 2203.1     
 204.1      
 313      
99.114      
 2  ± 30a.2    
 3  26   
100.1  30a.2    
 2  30a.2   
108.1243.1 23    
 243.2      
 245      
 2243.1 23    
 245      
 36.2 22j   
 245      
 46.3 25.5    
 245     
 56.2 25.1    
 245 25.2   
   25.3    
 624434.1     
 7   9.6  
109.1243.134.226    
 245 30c    
 2245 28.2    
  3245 22j   
111.1201.1      
 201.3      
 2201.1      
 201.3     
 3201.3      
 4201.2      
 5.a± 66     
 5.b238      
 5.c238      
113.120     
 21      
 67      
 71      
 214.1      
 21      
 3121   586  
 144      
 45      
114.1203.1      
 203.2      
 204.1     
 204.3      
 2203.2      
 204.2     
116.120      
 21      
 71      
 214.1      
 214.2     
 21      
 3  22f    
117.120     
 21      
 66      
 67      
 71      
 201     
 203      
 204      
 214      
 2204     
 3121      
 144      
 41      
118.1204.1.a      
 2204.2      
118a.1± 217.1     
  2  22f    
 3  22f   
119.1202.1      
 202.3      
 203.1      
 203.3     
 204.1      
 204.3      
 205.1      
 205.3      
 2202.2      
 203.2      
 204.2      
 205.2     
 3.a1      
 3.b206.1      
121.a202.3     
 203.3      
 204.3      
 205.3      
 213      
 b1      
 c1      
122.1± 201     
 ± 203      
 ± 204      
 21      
123.1204.1      
 204.3      
 2± 204.1.a     
 3204.2      
124a.1203.1      
 203.3      
 204.1     
 204.3      
 208      
 2± 204.1.a     
 3203.2      
 204.2      
 4    ± 302.2 
 51      
 621      
124c.1204.1     
 204.3      
 2204.2      
124d203.2     
 204.3      
124e202.2      
 203.3      
 205.3     
125.1 4     
 2214.1      
 3214.2     
126.1203.1      
 203.2      
 2203.2      
127.1214.1     
 2  22f    
 3214.2      
128.1  22g.a  55.1
 2  22g.a  55.1
 3  22g.a  55.1
 4  22g.b  55.1
129.174.1 22a   
 222.1      
 2222.1      
 3221.3 22e   
 4221.1 22a    
130a.1203.2      
 204.3     
 213      
 2203.2      
130b.1204.1      
 2.a204.1      
 2.b204.1      
 2.c204.1     
131a242      
132a207      
134 39     
135 37    
  38     
13615      
13715      
139 40     
140.1 41     
 215      
 315      
 415      
141 41    
142.1 42.1     
 2 42.2     
143.1 43.1    
 2 43.2     
 3   9.4  
144.1  26    
 216      
 3  30e    
144a.1   3.1   
    6.1  
 2   3.2   
 3   3.3  
 417      
144b   4   
144c   1.2  
145.1224–227      
 2224–227  25.5  
145a.1.a229  25.1   
 1.b229  25.1  
 1.c   25.1   
 2   25.2  
 317      
146229  28  
 232      
147   7.1   
148.1  22g.c  54.1
 2  22g.c  54.2
149.a   10.1.a  
 b   10.1.b   
 c   10.1.c  
 d   10.1.d   
 e   10.1.e  
 f   10.1.f   
 g   10.1.g  
    10.3   
 h   10.1.h  
    10.3   
150.1233  27.1  
 2.a233  27.2.a   
 2.b233  27.2.b  
 2.c233  27.2.c   
 2.d233  27.2.d  
15118      
152.1   21.1   
 2   21.2   
153232  11  
153a232  12   
153b.1232  13.1  
2232  13.2   
153c232  14  
153d232  15   
155.1232  17.1  
 243.1      
 243.2      
 245      
 2232  17.2  
 244      
 245      
 3232  17.3  
 245      
156.1232  22.1   
 243.1  22.2  
 243.2      
 245      
 2232  22.1  
 245      
 3232  22.1   
 4232  22.3  
 243.1      
 245      
156a.1223  24.1  
 2223  24.2   
 3223  24.3  
 4223  24.4   
 5223  24.5  
 243.1      
 243.2      
 245      
 6223  24.7  
157.1232  20.1   
 2232  20.2  
159 36.2     
  43.3     
  54     
160   26  
160a   58 t/m 66   
161.1192     
 2196      
 197      
 3225      
162.a192.1     
 b  88b.1    
163192.2      
164.1198     
 2 56     
 3± 74.2     
165.119856     
 2± 74.2      
166.117      
 219      
167189.4      
168.1.a 44.1    
 1.b 44.1     
 2 44.2     
 3 44.3     
169.a 45     
 b 45    
 c 46.1     
170.1 46.1     
 2 46.2    
171.1 48.1.a     
 21      
 31      
 41      
 51      
 6 48.2     
 71      
172.1.a 46.2    
 1.b 46.2     
 21      
173.1 46.1    
 2 46.1     
1745      
175.1.a 50.1    
 1.b 50.1     
 2 50.1     
 3 50.2     
 4 50.3     
176.1 48.1.b.3    
 2 48.2     
1771      
177a.1 47.1    
 2 47.2     
178.1 51.1     
 220      
 3 51.2     
 420      
17921      
18022      
18123      
18222      
183.a 49     
 b24      
 c 49    
184.1.a 48.1.b.2     
 1.b 48.1.b.4     
 1.c 48.1.b.5     
 1.d 48.1.b.6     
 2 48.2     
185.1  70    
 225      
186  71    
18722      
18826      
18926      
19026      
191.1  72   
 2  76a.1    
 3  76a.2   
19227      
193  73    
196  76c   
196a  74    
197.1  76.1    
 2  76.2    
 3.a  76.3.a    
 3.b  76.3.b   
 3.c  76.3.c    
 3.d  76.3.d   
 3.e  76.3.e    
 4  76.4   
5  76.5    
198.1  77.1   
 2  77.2    
 3  77.3   
201.1  83.1    
 2  83.2    
 3  83.3    
202.1.a  88a.1    
 1.b  88a.2    
 2  88a.1   
 3  88a.3    
 4  88a.4   
 5  88a.5    
203.1  80.1   
 2  80.2    
 3  80.3   
 4  80.4    
204  84    
205  85   
206  86    
207  87    
208.1  88.1   
 2  88.2    
209  81    
210.1  82.1   
 2  82.2    
211.1  88b.1   
 2  88b.2    
 3  88b.3   
212.1  88c.1    
 2  88c.2   
213.1 52.1     
 2 52.2     
 3 52.3    
 4 52.4     
 5 52.5     
 6 52.6     
 7 52.7     
 8 52.8    
214.15353.1     
 57      
 75      
 2 53.2    
 3 53.3     
 4 53.4     
 5 53.5     
215603     
216221.1      
217.1 10.1    
 2 10.2     
217a.1 8.1     
 2 8.2    
 3 8.3     
 4 8.4     
 5 8.5     
 6 8.6     
218.149.1    
 2 9.4     
 3  30b    
220.115 67.167.1  
 2  67.267.2   
220a.176      
 77     
 26.3      
220b28      
220c   70  
220d.17619     
 77      
 2     3
221 60     
222 61    

1 Deze bepaling sluit niet aan bij de terminologie of systematiek van het CDW dan wel betreft een nationale regeling van een materie welke reeds volledig bij verordening is geregeld.

2 Doordat de DW volledig aansluit bij het CDW is deze bepaling overbodig.

3 De situaties waarin de uitvoer moet worden aangetoond alsmede de wijze waarop, maken thans deel uit van diverse communautaire regelingen.

4 Voor een adequaat toezicht is de in deze bepaling voorziene mogelijkheid niet noodzakelijk.

5 Deze bepalingen hebben betrekking op een zogenoemd terrein van toezicht; een dergelijk terrein is niet voorzien in de DW.

6 DW ziet op de rechten bij in- en uitvoer; bevat geen bepalingen op andere terreinen.

7 De verzorgingsplicht voor een schipper ten opzichte van een ambtenaar past niet bij de huidige opvattingen omtrent de relatie tussen overheid en burger.

8 Zie memorie van toelichting (pagina 21; toelichting op artikel 11).

9 Bepaling kan vervallen in het licht van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (evenredigheidsbeginsel).

10 Deze materie maakt deel uit van de Algemene wet op het binnentreden.

11 Het vervallen van het instrument «peiling» brengt met zich dat ook de nadere voorwaarden en bepalingen hun belang hebben verloren.

12 Zie de nota naar aanleiding van het verslag (onderdeel 5, onder het hoofdje «artikel 16»).

13 Zie de nota naar aanleiding van het verslag (Commentaar FENEX, onder het hoofdje «Navordering»).

14 Deze bepaling is in de systematiek van de AWR overbodig.

15 Zie memorie van toelichting (aanhef hoofdstuk 5, pagina 29).

16 Doordat beroep met betrekking tot administratieve boeten onder de AWR wordt gebracht geldt automatisch het bepaalde van dit artikellid.

17 Aansluiting bij de Invorderingswet 1990, die niet in een dergelijke bepaling voorziet, leidt tot het vervallen van dit artikellid.

18 Aan het in dit artikel voorziene bijzondere verhaalsrecht bestaat niet langer behoefte.

19 TCDW verbiedt het vergoeden van interest over in contanten gestelde zekerheid.

20 In de douanewetgeving is niet voorzien in de bevoegdheid dan wel verplichting tot het verstrekken mengmiddelen; derhalve vervalt ook de strafbaarstelling.

21 Pandaangifte als zodanig is vervallen; derhalve vervalt ook de strafbaarstelling.

22 In dezen is aangesloten bij de accijnswetgeving waar vergelijkbare situaties ook niet strafbaar zijn gesteld.

23 Materie kan worden uitgewerkt bij ministeriële regeling; eventuele strafbaarstelling zal in die regeling worden opgenomen.

24 Waarmerking van registers e.d. vervalt; derhalve vervalt ook de strafbaarstelling.

25 Aan de mogelijkheid om aan overtreding van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels een hogere maximumstraf te verbinden dan die voorzien in artikel 70 AWR bestaat geen behoefte.

26 De strafverzwarende omstandigheden vervallen in verband met de afstemming van de straffen op die van de AWR.

27 Aan deze bepaling bestaat in het kader van de AWR geen behoefte.

28 Deze materie heeft voornamelijk betrekking op de uitvoer van accijnsgoederen en is thans feitelijk in de accijnswetgeving geregeld; overigens is deze bepaling in het kader van de WD nooit uitgewerkt.


XNoot
1

Dit regime was opgenomen in verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PbEG L 197).

XNoot
1

De in deze tabel opgenomen verwijzingen naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 kunnen betrekking hebben op artikelen welke zijn voorgesteld in de Invoeringswet Douanewet (Kamerstukken II 1993/94, 23 806, nrs. 1–2).

Naar boven