23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 8
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

26 juni 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe wettelijke regeling te geven met betrekking tot het ambt van notaris en de kandidaat-notarissen, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

TITEL I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

a. kandidaat-notaris: degene die voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 5, tweede lid, onder a en onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden verricht, alsmede hij die geen notaris zijnde het notarisambt waarneemt;

b. minuut: het originele exemplaar van een notariële akte;

c. repertorium: het register, bedoeld in de artikelen 7 en 13, onderdeel e, van de Registratiewet 1970;

d. protocol: de minuten, registers, afschriften, repertoria en kaartsystemen die onder de notaris berusten;

e. grosse: een in executoriale vorm uitgegeven afschrift of uittreksel van een notariële akte;

f. deeltijd: de werktijd die korter is dan de volledige werktijd die geldt voor de burgerlijke rijksambtenaren, werkzaam op de ministeries;

g. broederschap: de Koninklijke notariële broederschap, bedoeld in artikel 56;

h. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

i. verordening: een verordening als bedoeld in artikel 85.

TITEL II. AMBT, BEVOEGDHEID, BENOEMING EN ONTSLAG VAN DE NOTARIS

Artikel 2

1. Het ambt van notaris houdt de bevoegdheid in om authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit aan hem opdraagt of een partij zulks van hem verlangt en andere in de wet aan hem opgedragen werkzaamheden te verrichten.

2. Tot het voeren van de titel notaris is uitsluitend bevoegd hij die als zodanig is benoemd en beëdigd.

Artikel 3

1. De notaris wordt als zodanig bij koninklijk besluit benoemd. In het besluit wordt de plaats van vestiging aangegeven.

2. De notaris legt voor de rechtbank in het arrondissement, waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, de navolgende eed af:

«Ik zweer getrouwheid aan de Koning en de Grondwet en eerbied voor de rechterlijke autoriteiten.

Ik zweer, dat ik mij zal gedragen naar de wetten, de reglementen en de verordeningen die op het notarisambt van toepassing zijn en dat ik mijn taak eerlijk, nauwgezet en onpartijdig zal uitvoeren; dat ik geheimhouding zal betrachten ten aanzien van alles waarvan ik door mijn ambt kennis neem en dat ik voorts, middellijk noch onmiddellijk, onder enige naam of voorwendsel, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.»

3. De griffier van de rechtbank geeft ter zitting een proces-verbaal van de eedsaflegging af aan de notaris.

4. De notaris is bevoegd met ingang van de dag na de eedsaflegging. Indien in het benoemingsbesluit een latere datum is vermeld, is hij bevoegd met ingang van die dag. Is hij waarnemer van het kantoor, dan is hij terstond na de eedsaflegging bevoegd.

Artikel 4

1. De notaris deponeert terstond na de eedsaflegging zijn handtekening en paraaf ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de notaris die binnen dit arrondissement opnieuw wordt benoemd.

Artikel 5

1. Tot notaris is slechts benoembaar hij die de Nederlandse nationaliteit bezit.

2. Voor de benoembaarheid is vereist:

a. dat hij het recht heeft verkregen om de titel meester te voeren op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding aan een universiteit of de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, dan wel dat hij in het bezit is van een ten aanzien van het beroep van kandidaat-notaris afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's; alsmede

b. dat hij:

1°. een stage heeft doorlopen als bedoeld in artikel 28;

2°. met goed gevolg heeft afgelegd het examen, bedoeld in artikel 30;

3°. als kandidaat-notaris gedurende een onafgebroken periode van ten minste twee jaren voorafgaande aan zijn verzoek om benoeming onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden heeft verricht, met dien verstande dat, in geval van werkzaamheid in deeltijd, deze periode naar evenredigheid wordt verlengd;

4°. dat hij in het bezit is van een ondernemingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, alsmede van het advies als bedoeld in artikel 6, tweede lid, alsmede;

c. dat hij in het bezit is van:

1°. een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag; en

2°. een verklaring van de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar hij als kandidaat-notaris werkzaam is of werkzaam is geweest, waaruit blijkt of hem een maatregel als bedoeld in artikel 98 is opgelegd en, zo ja, welke.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten, waaraan hij die de opleiding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, heeft gevolgd moet voldoen.

Artikel 6

1. Het ondernemingsplan, bedoeld in artikel 5, is zodanig opgesteld dat daaruit in ieder geval blijkt:

a. dat de verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt om een kantoor te houden dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt; en

b. dat op redelijke gronden mag worden verwacht dat na drie jaren de praktijk kostendekkend kan worden uitgeoefend.

2. Over het ondernemingsplan wordt advies uitgebracht door een door Onze Minister te benoemen Commissie van deskundigen. De Commissie is bevoegd in verband met het onderzoek van het ondernemingsplan inlichtingen in te winnen bij de broederschap en het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104. Het advies wordt als bijlage bij het ondernemingsplan gevoegd.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende het ondernemingsplan, alsmede betreffende de samenstelling en de werkwijze van de Commissie van deskundigen.

Artikel 7

1. De kandidaat-notaris die voor benoeming tot notaris in aanmerking wenst te komen dient bij Onze Minister een daartoe strekkend verzoek in, met opgave van de gemeente waarin hij voornemens is zich als notaris te vestigen. Bij het verzoek legt hij bewijsstukken over waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, daaronder begrepen het ondernemingsplan. In het verzoek doet hij tevens opgave van het kantoor of de kantoren waar hij als kandidaat-notaris werkzaam is geweest.

2. Onze Minister zendt een afschrift van het verzoek met de bijlagen aan het bestuur van de broederschap en aan de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar de verzoeker als kandidaat-notaris werkzaam is of werkzaam is geweest, met het verzoek hem uiterlijk binnen drie maanden in kennis te stellen van eventuele aan hen bekende feiten of omstandigheden, welke naar hun oordeel tot weigering van het verzoek zouden kunnen leiden.

3. Een benoeming kan uitsluitend worden geweigerd indien aan één of meer van de in de artikelen 5 of 8 genoemde voorwaarden niet is voldaan of wanneer, gelet op de antecedenten van de verzoeker, er een gegronde vrees bestaat dat hij in strijd zal handelen met de voor het notarisambt geldende regels, of uit anderen hoofde de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden. Een beschikking tot weigering van een benoeming wordt gegeven door Onze Minister.

4. Op het verzoek wordt beslist binnen vijf maanden na ontvangst ervan.

Artikel 8

Een notaris kan, onverminderd de onverenigbaarheden die voortvloeien uit andere wetten, niet tevens lid zijn van de rechterlijke macht, behoudens als raadsheer-plaatsvervanger, rechter-plaatsvervanger of kantonrechter-plaatsvervanger, noch kan hij gerechtsdeurwaarder, procureur of advocaat zijn. Hetzelfde geldt voor een kandidaat-notaris.

Artikel 9

1. De plaats van vestiging van een notaris kan door Onze Minister worden gewijzigd bij een beschikking waarbij tevens de datum van ingang wordt bepaald. De bevoegdheid van de notaris in de vorige plaats van vestiging vervalt van rechtswege met ingang van dezelfde datum, onverminderd het bepaalde in artikel 12.

2. De notaris die zich in een andere plaats wenst te vestigen, richt daartoe een verzoek tot Onze Minister. Hij doet daarbij opgave van de gemeente waar hij voornemens is zich te vestigen. Bij dit verzoek legt hij een ondernemingsplan over als bedoeld in het eerste lid van artikel 6, betrekking hebbend op de plaats waar hij voornemens is zich te vestigen, alsmede het advies als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

3. Onze Minister zendt een afschrift van het verzoek met bijlagen aan het bestuur van de broederschap en aan de kamer van toezicht in het arrondissement waar de verzoeker zich wenst te vestigen, met het verzoek hem uiterlijk binnen drie maanden in kennis te stellen van eventuele aan hen bekende feiten of omstandigheden welke naar hun oordeel tot weigering van het verzoek zouden kunnen leiden.

4. Het verzoek kan uitsluitend worden geweigerd indien het bij het verzoek overgelegde ondernemingsplan niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.

5. Op het verzoek wordt beslist binnen vijf maanden na ontvangst ervan.

6. Indien de notaris zich vestigt buiten het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, is hij niet bevoegd zijn protocol over te brengen naar de nieuwe plaats van vestiging.

Artikel 10

1. De notaris doet opgave aan de kamer van toezicht van het aanvaarden van en het beëindigen van een al dan niet bezoldigde nevenbetrekking. De kamer houdt een register waarin van iedere notaris de nevenbetrekkingen zijn vermeld. Het register ligt voor een ieder kosteloos ter inzage. De kamer geeft aan een ieder op diens verzoek afschriften van of uittreksels uit hetgeen in het register ingeschreven is.

2. De kamer kan bij met redenen omklede beslissing de uitoefening door de notaris van een nevenbetrekking ongewenst verklaren, indien hierdoor zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid wordt of kan worden beïnvloed, de eer of het aanzien van het ambt wordt of kan worden geschaad, dan wel de uitoefening van de nevenbetrekking in strijd is met artikel 15, derde lid. Van die beslissing zendt de kamer onverwijld bij aangetekende brief een afschrift aan de notaris. Daarbij deelt zij tevens mee op welke wijze hij tegen de beslissing beroep kan instellen.

3. Binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing kan de notaris tegen de beslissing beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam. Tegen de beslissing van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

4. Indien de beslissing onherroepelijk is geworden of in beroep is bevestigd, is de notaris verplicht de nevenbetrekking zo spoedig mogelijk te beëindigen.

5. De notaris is bevoegd om, voordat hij een nevenbetrekking aanvaardt, de kamer van toezicht te verzoeken een beslissing te nemen over de vraag of de uitoefening van deze nevenbetrekking toelaatbaar is. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing. Op de behandeling van de zaak bij de kamer van toezicht en bij het gerechtshof zijn de artikelen 96, 97 en 99 van overeenkomstige toepassing.

6. De bepalingen van de voorgaande leden zijn mede van toepassing op de kandidaat-notaris.

Artikel 11

1. De notaris is verplicht kantoor te houden in de plaats van vestiging die in het besluit van zijn benoeming is vermeld en aldaar zijn protocol te bewaren.

2. De notaris mag, behoudens voor zover in de wet of bij rechterlijke beslissing anders is bepaald, zijn protocol of een onderdeel daarvan niet uit handen geven.

3. De notaris is verplicht zijn protocol op ordelijke wijze te bewaren op een tegen brand en andere gevaren beveiligde plaats. Bij verordening worden daarover nadere voorschriften gegeven.

Artikel 12

Het is de notaris toegestaan buiten zijn plaats van vestiging ambtelijke werkzaamheden te verrichten, mits op het grondgebied van Nederland. Hij is evenwel niet bevoegd buiten zijn plaats van vestiging bijkantoren te hebben of op vaste of onregelmatige tijden zitdagen te houden.

Artikel 13

1. Aan de notaris wordt na het bereiken van de 65-jarige leeftijd met ingang van de eerstvolgende maand van rechtswege ontslag verleend.

2. Aan de notaris die voor het bereiken van de in het eerste lid genoemde leeftijd ontslag verzoekt, wordt ontslag verleend bij koninklijk besluit, dat tevens de datum van ingang daarvan vermeldt.

Artikel 14

1. Indien de notaris overlijdt, defungeert of zich vestigt buiten het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, wijst Onze Minister, gehoord de kamer van toezicht, een notaris aan om het protocol en de overige notariële bescheiden over te nemen. Indien deze bescheiden moeten worden overgenomen door een nieuw benoemde notaris, kan de aanwijzing bij het koninklijk besluit van zijn benoeming plaatsvinden.

2. De aangewezen notaris treedt met ingang van de dag van zijn aanwijzing van rechtswege in de plaats van zijn ambtsvoorganger met betrekking tot de bijzondere rekeningen, bedoeld in artikel 22. Hij stelt de kredietinstelling terstond van zijn aanwijzing in kennis.

TITEL III. DE UITOEFENING VAN HET NOTARISAMBT

Artikel 14a

Het verrichten van wettelijke werkzaamheden en werkzaamheden die de notaris in samenhang daarmee pleegt te verrichten, berust op een overeenkomst tussen de notaris en de cliënt, bedoeld in titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 15

1. De notaris behartigt op onpartijdige wijze de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen.

2. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid wordt of kan worden beïnvloed.

3. De notaris mag niet als bemiddelaar optreden bij de koop en verkoop van onroerende zaken, financieringen en verzekeringen.

4. De notaris mag een samenwerkingsverband met andere beroepsgroepen aangaan, mits hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed en de eer en het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld met betrekking tot de samenwerking met andere beroepsgroepen.

Artikel 16

1. De notaris mag geen akte verlijden waarin hijzelf, zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad hetzij in persoon of door een vertegenwoordiger, als partij optreedt. Evenmin mag de notaris een akte verlijden waarin hijzelf, zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad als vertegenwoordiger optreedt voor een partij bij die akte. Hetzelfde geldt met betrekking tot een akte waarbij een rechtspersoon als partij of vertegenwoordiger optreedt waarvan de notaris weet of had behoren te weten dat een van de in dit lid bedoelde personen daarin de meerderheid van de aandelen bezit of de functie van bestuurder vervult.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor akten waarbij openbare verkopingen, verhuringen, verpachtingen of aanbestedingen worden geconstateerd en de in dat lid bedoelde personen als koper, huurder, pachter of aannemer zijn vermeld, noch voor akten waarin een proces-verbaal van het verhandelde in een vergadering wordt opgenomen en daarin deze personen als deelnemer worden vermeld.

3. In geval van overtreding van een bepaling van het eerste lid, eerste en tweede volzin, mist de akte authenticiteit en voldoet zij niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist.

4. Het bepaalde in het eerste lid geldt tevens voor een waarnemend notaris ten opzichte van de vervangen notaris en diens echtgenoot.

Artikel 17

1. De notaris mag geen akte verlijden die een begunstiging van één of meer van de in artikel 16, eerste lid, bedoelde personen inhoudt; de verboden begunstiging is nietig. Een benoeming tot executeur-testamentair is geen verboden begunstiging.

2. Artikel 16, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Met betrekking tot de begunstiging van getuigen bij akten die een uiterste wilsbeschikking bevatten, zijn de artikelen 954, 991 en 1000 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Artikel 18

1. De notaris is verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid.

2. De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft.

Artikel 19

1. De notaris is, voorzover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor de personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn voor al hetgeen waarvan zij kennis dragen uit hoofde van hun werkzaamheid.

2. De geheimhoudingsplicht van de notaris en van de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen blijft ook bestaan na beëindiging van het ambt of de betrekking waarin de werkzaamheid is verricht.

Artikel 20

1. Het is de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

2. In ieder geval is het de notaris verboden:

a. leningen aan te gaan, behoudens voor zover deze redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden;

b. leningen te verstrekken aan degene die partij is bij een akte of die rechtstreeks of middellijk betrokken is bij een rechtshandeling waarop de akte betrekking heeft;

c. zich borg te stellen of anderszins in te staan voor schulden van anderen.

3. De rechtsgeldigheid van een rechtshandeling welke is verricht in strijd met het eerste en tweede lid is niet uit dien hoofde aantastbaar.

Artikel 21

1. De notaris is verplicht zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig als ten aanzien van het kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Hij is tevens verplicht van zijn privé-vermogen, daaronder mede begrepen het vermogen van een gemeenschap van goederen waarin hij is gehuwd, een administratie te voeren. De notaris moet jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als van zijn privé-vermogen een balans opmaken en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten.

2. Bij verordening worden voorschriften vastgesteld ten aanzien van de wijze waarop de kantoor- en privé-administratie moeten worden ingericht en bijgehouden.

3. De notaris is verplicht zijn privé-administratie tien jaren lang te bewaren.

Artikel 22

1. De notaris is verplicht bij een ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt. Gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. De bovenbedoelde kredietinstelling voegt de over de gelden gekweekte rente toe aan het saldo van de bijzondere rekening. Indien deze gelden abusievelijk op een andere rekening van de notaris zijn gestort of indien ten onrechte gelden op de bijzondere rekening zijn gestort, is de notaris verplicht deze onverwijld op de juiste rekening te storten. Hetzelfde geldt indien de gelden rechtstreeks in handen van de notaris zijn gesteld. Indien meer notarissen in een maatschap samenwerken, kan de bijzondere rekening ten name van die notarissen tezamen, de maatschap of vennootschap worden gesteld. De notaris vermeldt het nummer van de bijzondere rekening op zijn briefpapier.

2. De notaris is bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening. Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen. Ten laste van deze rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.

3. Het vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden. De notaris of, indien het een gezamenlijke rekening als bedoeld in het eerste lid, zesde volzin betreft, iedere notaris, is verplicht een tekort in het saldo van de bijzondere rekening terstond aan te vullen, en hij is ter zake daarvan aansprakelijk, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hem ter zake van het ontstaan van het tekort geen verwijt treft. De notaris of, indien het een gezamenlijke rekening als bedoeld in het eerste lid, zesde volzin betreft, iedere notaris, is aansprakelijk voor een tekort in het saldo van de bijzondere rekening, tenzij hij aannemelijk maakt dat hem ter zake geen verwijt treft.

4. Een rechthebbende heeft voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening. Is het saldo van de bijzondere rekening niet toereikend om aan iedere rechthebbende het bedrag van zijn aandeel uit te keren, dan mag de notaris aan de rechthebbende slechts zoveel uitkeren als in verband met de rechten van de andere rechthebbenden mogelijk is. In dat geval wordt het saldo onder de rechthebbenden verdeeld naar evenredigheid van ieders aandeel, met dien verstande dat, indien een notaris zelf rechthebbende is, hem slechts wordt toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere rechthebbenden het hun toekomende hebben ontvangen.

5. Er kan geen derdenbeslag worden gelegd onder de in het eerste lid bedoelde kredietinstelling op het aandeel van een rechthebbende in de bijzondere rekening. Is onder de notaris derdenbeslag gelegd op het aandeel van een rechthebbende in de bijzondere rekening, dan kan de notaris die overeenkomstig de artikelen 476a en 477 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verklaring heeft gedaan of die is veroordeeld overeenkomstig artikel 477a van dat wetboek, zonder opdracht van de rechthebbende overeenkomstig de verklaring of veroordeling betalen aan de executant.

6. Rechtshandelingen verricht in strijd met de bepalingen van dit artikel kunnen worden vernietigd op vordering van iedere rechtstreeks belanghebbende. Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen op gelden die het voorwerp waren van de vernietigde rechtshandeling, worden geëerbiedigd.

7. Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze van berekening en uitkering van de rente van de op de bijzondere rekening gestorte gelden.

Artikel 23

Notarissen die in staat van faillissement worden verklaard, surséance van betaling hebben verkregen, wegens schulden worden gegijzeld of die onder curatele worden gesteld, zijn voor de duur van het faillissement, de surséance van betaling, de gijzeling of de curatele van rechtswege in de uitoefening van hun ambt geschorst. Artikel 98, zesde lid, is van toepassing.

Artikel 24

1. Een notaris, die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is tot het behoorlijk verrichten van zijn werkzaamheden kan, na verhoor of behoorlijke oproeping, door de voorzitter van de kamer van toezicht voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn ambt worden geschorst. De kamer van toezicht bekrachtigt deze maatregel binnen vier weken. Op verzoek van de notaris kan de kamer van toezicht de schorsing te allen tijde opheffen. Artikel 98, zesde lid, is van toepassing.

2. De notaris kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing tot schorsing of tot weigering van de opheffing van de schorsing daartegen in beroep komen bij het gerechtshof te Amsterdam. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging van de maatregel niet. Tegen de beslissing van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

3. Op de behandeling van de zaak bij de kamer van toezicht en bij het gerechtshof zijn de artikelen 96, 97, 99, 100 en 102 van overeenkomstige toepassing.

4. In geval van blijvende ongeschiktheid van de notaris voor de uitoefening van het ambt wordt hij, op voordracht van Onze Minister, de kamer van toezicht gehoord, bij koninklijk besluit ontslagen.

Artikel 25

In de waarneming van het notarisambt wordt voorzien:

a. in geval van afwezigheid of verhindering van de notaris;

b. wanneer de notaris niet in staat is zijn ambt uit te oefenen wegens ziekte;

c. in geval van schorsing in de uitoefening van zijn ambt;

d. in geval van ontslag;

e. in geval van zijn overlijden.

Artikel 26

1. Een kandidaat-notaris is slechts tot waarnemer benoembaar indien hij een onafgebroken periode van ten minste twee jaren voorafgaande aan zijn benoeming tot waarnemer onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden heeft verricht, welke periode in geval van werkzaamheid in deeltijd naar evenredigheid wordt verlengd, en aan de vereisten gesteld in artikel 5, eerste lid en tweede lid, onderdelen a, b, onder 1° en 2°, en c voldoet, met dien verstande dat in plaats van onderdeel b, onder 1°, geldt een stage van ten minste drie jaren, die, in geval van werkzaamheid in deeltijd, naar evenredigheid wordt verlengd. In afwijking van het vorenstaande kan in de gevallen van artikel 25, onderdelen c, d en e een kandidaat-notaris slechts tot waarnemer worden benoemd indien hij een stage heeft doorlopen als bedoeld in artikel 28.

2. Op verzoek van een notaris benoemt de voorzitter van de kamer van toezicht een of meer notarissen, of kandidaat-notarissen die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, en die zich daartoe bereid hebben verklaard, als waarnemer teneinde de notaris in de in artikel 25 bedoelde gevallen te vervangen. Indien niet op deze wijze in de waarneming is voorzien, benoemt de voorzitter van de kamer van toezicht telkens wanneer zich een geval als bedoeld in artikel 25 voordoet ambtshalve één of meer waarnemers. In dit geval treft hij zo nodig een regeling omtrent het honorarium. Van elke benoeming van een waarnemer en van elke intrekking van een benoeming wordt onmiddellijk kennis gegeven aan de betrokkenen.

3. De periode van waarneming kan niet langer zijn dan één jaar in geval van een volledige waarneming. Bij waarneming in deeltijd dient de notaris minimaal twintig uur per week zijn ambt uit te oefenen. De kamer van toezicht kan van het bovenstaande in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

4. In geval van een ambtshalve benoeming van een notaris of kandidaat-notaris als waarnemer kan de betrokkene slechts wegens gegronde redenen zijn benoeming weigeren.

5. Zolang de waarnemer bevoegd is, is de notaris onbevoegd het notarisambt uit te oefenen.

6. De notaris meldt aan de kamer van toezicht terstond de waarneming van zijn functie op grond van artikel 25 door een waarnemer als bedoeld in het tweede lid.

7. De kamer van toezicht houdt een register waarin de namen van bevoegde waarnemers worden opgenomen en waarin tevens aantekening wordt gehouden van het begin en het einde van de waarnemingstermijn, de naam van de bevoegde waarnemer, de grond van de waarneming als bedoeld in artikel 25 en, indien van toepassing, op welke dagen of dagdelen de waarnemer bevoegd is. Het register ligt bij de kamer van toezicht voor een ieder ter inzage. De kamer is verplicht daaruit op hun verzoek aan belanghebbenden een gewaarmerkt afschrift tegen de kostende prijs te verstrekken.

8. De notaris en elke niet-ambtshalve benoemde waarnemer zijn ieder voor de door de laatste als zodanig verrichte werkzaamheden of gepleegde verzuimen jegens derden voor het geheel aansprakelijk.

9. De waarnemer gebruikt het stempel met zegel van de vervangen notaris en de door de waarnemer opgemaakte minuten behoren tot het protocol van de vervangen notaris.

Artikel 27

1. De kandidaat-notaris die voor de eerste maal tot waarnemer wordt benoemd, legt in verband met de aanvaarding van zijn benoeming voor de rechtbank in het arrondissement waarin de vervangen notaris zijn plaats van vestiging heeft, de eed af. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

2. De kandidaat-notaris draagt er zorg voor dat binnen een week na de eedsaflegging zijn handtekening en paraaf worden neergelegd ter griffie van de rechtbank waarbij hij de eed heeft afgelegd. Wordt een kandidaat-notaris of notaris benoemd als waarnemer voor een notaris in een ander arrondissement, dan deponeert hij binnen een week na die benoeming tevens zijn handtekening en paraaf ter griffie van de rechtbank binnen wier arrondissement de plaats van vestiging van de vervangen notaris is gelegen.

TITEL IV. DE STAGE EN DE BEROEPSOPLEIDING VAN DE KANDIDAAT-NOTARIS

Artikel 28

1. Een kandidaat-notaris moet, alvorens tot notaris te kunnen worden benoemd, gedurende een stage van ten minste zes jaren werkzaam zijn geweest op één of meer notariskantoren. In geval van werkzaamheid in deeltijd wordt die periode naar evenredigheid verlengd. De stage vangt aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in artikel 29, eerste lid.

2. Bij verordening wordt bepaald aan welke verplichtingen de notaris en de kandidaat-notaris gedurende de stage moeten voldoen.

Artikel 29

1. De kandidaat-notaris die een betrekking op een notariskantoor aanvaardt, geeft hiervan kennis aan de broederschap. Deze kennisgeving wordt door de desbetreffende notaris, of, indien de kandidaat-notaris in dienst is van een maatschap van notarissen, door één van die notarissen, voor «gezien» getekend. Indien het de eerste maal is dat hij een betrekking als kandidaat-notaris aanvaardt, legt hij daarbij tevens het getuigschrift van het door hem afgelegd examen dan wel een EG-verklaring over, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a.

2. De kennisgeving houdt in:

a. datum en plaats van geboorte van de kandidaat-notaris;

b. de voornamen, de naam en de plaats van vestiging van de notaris te wiens kantore de kandidaat-notaris het laatst werkzaam is geweest en gedurende welk tijdvak, of de verklaring dat hij als kandidaat-notaris nog niet eerder op een notariskantoor werkzaam was;

c. in geval van werkzaamheid in deeltijd, het aantal uren per week dat de kandidaat-notaris op het notariskantoor werkzaam is.

3. De broederschap zendt de kandidaat-notaris een bewijs van ontvangst van de kennisgeving. Zij zendt tevens het door haar voor «gezien» getekende getuigschrift, indien dit aan haar is overgelegd, aan de kandidaat-notaris terug.

4. De broederschap doet terstond na ontvangst van de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, mededeling aan de kamer van toezicht in het arrondissement waarbinnen de notaris zijn plaats van vestiging heeft.

5. Binnen een week nadat de kandidaat-notaris zijn werkzaamheden op het notariskantoor heeft beëindigd, geeft de notaris hiervan schriftelijk kennis aan de broederschap. De broederschap doet na ontvangst van deze kennisgeving terstond mededeling aan de kamer van toezicht in het arrondissement waarbinnen de notaris zijn plaats van vestiging heeft.

6. Op verzoek geeft de broederschap aan de kandidaat-notaris een verklaring af ter bevestiging dat hij de in artikel 28 bedoelde stage heeft doorlopen.

7. Tegen een weigering tot afgifte van een verklaring als bedoeld in het zesde lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de kamer van toezicht.

Artikel 30

1. De broederschap draagt zorg voor een opleiding voor kandidaat-notarissen gedurende de eerste jaren van de stage, aan het eind waarvan een examen wordt afgenomen. De opleiding duurt ten hoogste drie jaren en neemt ten minste twee maal per jaar een aanvang.

2. De volgende onderwerpen betreffende de opleiding worden nader vastgesteld bij verordening:

a. de aanvangsdata van de opleiding en de onderwerpen waarop zij betrekking heeft;

b. de inhoud van het examen, de wijze waarop het examen wordt afgenomen en de personen die bevoegd zijn het examen af te nemen;

c. de voorwaarden voor de toelating tot het afleggen van het examen;

d. de voorwaarden voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;

e. de hoogte van de cursus- en examengelden en te wiens laste deze komen.

Artikel 31

1. Er is een commissie van toezicht die tot taak heeft toezicht te houden op de opleiding voor de kandidaat-notarissen en op het examen. De commissie bestaat uit vijf leden. Drie leden, waaronder de voorzitter, worden benoemd door Onze Minister, de andere leden door de broederschap. De commissie is gevestigd ten kantore van de broederschap.

2. Bij verordening worden nadere regels gesteld betreffende de zittingsduur en het aftreden van de leden en de voorzitter, alsmede betreffende de werkzaamheid, de vergaderingen, de besluitvorming en andere onderwerpen die voor het functioneren van de commissie van toezicht van belang zijn.

Artikel 32

Tegen een beslissing op grond van de verordening, bedoeld in artikel 30, tweede lid, kan een belanghebbende administratief beroep instellen bij de commissie van toezicht.

Artikel 33

De commissie van toezicht brengt elk jaar aan Onze Minister en aan het bestuur van de broederschap verslag uit over haar werkzaamheden. Dit verslag wordt door de broederschap algemeen verkrijgbaar gesteld.

TITEL V. DE AKTEN, MINUTEN, GROSSEN EN AFSCHRIFTEN

Artikel 34

1. De notaris is verplicht de voor hem verleden akten in zijn protocol op te nemen.

2. Van deze verplichting is uitgezonderd de akte van volmachtverlening waarin uitdrukkelijk is vermeld dat zij aan de volmachtgever zal worden uitgegeven. In dat geval neemt de notaris een afschrift van de akte in zijn protocol op.

3. In een akte van volmacht waarin uitdrukkelijk is vermeld dat zij aan de volmachtgever zal worden uitgegeven mogen de persoonlijke gegevens van de gevolmachtigde oningevuld worden gelaten. Hiervoor mogen niet meer dan vier regels worden opengelaten.

4. In het geval dat een akte aan de volmachtgever is uitgegeven, wordt aan het vereiste van artikel 3 van de Registratiewet 1970 voldaan door de aanbieding ter registratie van een afschrift van de akte.

Artikel 35

1. De bij het verlijden van de akte verschijnende personen en getuigen moeten aan de notaris bekend zijn. Hij stelt de identiteit van de personen die de eerste maal voor hem verschijnen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of van een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 en vermeldt de aard en het nummer daarvan in de akte. Indien onder de verantwoordelijkheid van de notaris werkzame personen als gevolmachtigden of getuigen optreden, is de tweede volzin niet van toepassing. Indien de natuurlijke personen die blijkens de akte daarbij als partij optreden niet bij het verlijden van de akte verschijnen, wordt in de aan de akte te hechten volmacht, dan wel indien krachtens mondelinge volmacht wordt gehandeld in de akte, de aard en het nummer van het in de tweede volzin bedoelde document van de volmachtgever vermeld.

2. De tegenwoordigheid van twee getuigen is vereist bij het verlijden van akten die een uiterste wilsbeschikking bevatten, akten van herroeping van uiterste wilsbeschikkingen daaronder begrepen, en bij akten van bewaargeving en teruggaaf van een uiterste wil. De tegenwoordigheid van vier getuigen is vereist bij het verlijden van een akte van superscriptie. In andere gevallen kan de notaris de tegenwoordigheid van twee getuigen verlangen indien hij dit wenselijk acht.

3. De getuigen moeten meerderjarig zijn en hun woonplaats hebben in Nederland. Zij moeten de taal verstaan waarin de akte is opgesteld, of die waarin de akte van superscriptie of van bewaargeving is geschreven.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 991, tweede lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geen getuigen zijn:

a. de echtgenoot en de bloed- en aanverwanten van de notaris of de partijen bij de akte tot en met de derde graad;

b. de vervangen notaris en diens echtgenoot, indien de akte wordt verleden door een waarnemer.

5. In geval van niet-naleving van enige bepaling van dit artikel, met uitzondering van het eerste lid, tweede en vierde volzin, mist de akte authenticiteit en voldoet zij niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist.

Artikel 36

1. De akte vermeldt in ieder geval de naam, de voornamen en de plaats van vestiging van de notaris voor wie de akte wordt verleden en, in geval van waarneming, behalve de vorengenoemde gegevens van de waarnemer, met uitzondering van de plaats van vestiging, ook die van de notaris tot wiens protocol de akte behoort.

2. De akte vermeldt bovendien:

a. naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, woonplaats met adres, beroep en burgerlijke staat van de natuurlijke personen die blijkens de akte daarbij als partij optreden;

b. rechtsvorm, naam en woonplaats met adres van de rechtspersonen die blijkens de akte daarbij als partij optreden;

c. de in de onderdelen a en b bedoelde gegevens met uitzondering van het beroep, de burgerlijke staat, de woonplaats en het adres, ten aanzien van natuurlijke personen en rechtspersonen die blijkens de akte de voormelde partijen vertegenwoordigen, alsmede de grond van hun bevoegdheid;

telkens met dien verstande dat, zo opgave van één of meer dezer gegevens niet mogelijk is, de redenen daarvan worden vermeld;

d. naam, voornamen, geboortedatum en -plaats van iedere getuige, indien de akte in tegenwoordigheid van getuigen wordt verleden;

e. de plaats, het jaar, de maand en de dag, waarop de akte is verleden;

f. in geval van toepassing van artikel 38, eerste lid, naam, voornamen, geboortedatum en -plaats en woonplaats van de tolk-vertaler.

3. Indien de vermelding van het tijdstip van de ondertekening van de akte door de notaris, in verband met de inschrijving in de openbare registers of om andere reden van belang kan zijn, wordt ook dit tijdstip vermeld.

4. Indien de akte de plaats, het jaar, de maand of de dag niet vermeldt, mist zij authenticiteit en voldoet zij niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist.

Artikel 37

1. De tekst van een akte voldoet aan de volgende eisen:

a. zij moet goed leesbaar zijn en mag geen afkortingen bevatten;

b. zij moet zoveel mogelijk ononderbroken doorlopen;

c. ruimten die zijn opengebleven en onbeschreven vakken moeten vóór de ondertekening voor beschrijving onbruikbaar worden gemaakt;

d. getallen ter bepaling van het aantal of de grootte van zaken, alsmede tijdsaanduidingen moeten in schrijfletters worden uitgedrukt; zij kunnen tevens in cijfers worden herhaald of voorafgesteld.

2. De inhoud van de akte wordt duurzaam op deugdelijk materiaal gesteld. Bij verordening worden regels gesteld omtrent dit materiaal en omtrent de wijze waarop de tekst van de akte daarop wordt gesteld.

Artikel 38

1. De akte wordt verleden in de Nederlandse taal. Indien partijen zulks verlangen, wordt de akte verleden in een vreemde of de Friese taal, mits de notaris die taal voldoende verstaat, tenzij de wet anders bepaalt. Indien een verschijnende partij de taal van de akte niet voldoende verstaat, verschijnt mede een beëdigde tolk-vertaler die de inhoud van de akte vertaalt. De akte wordt dan mede door hem ondertekend. Van zijn bijstand wordt in het slot van de akte melding gemaakt.

2. De akte kan in meer dan één taal worden verleden. In dat geval wordt de tekst in de ene taal gevolgd door de tekst in een andere taal. Deze bepaling is ook van toepassing indien de akte wordt verleden in de Nederlandse en de Friese taal, of de Friese taal één van de talen is waarin de akte is verleden.

Artikel 39

1. De bij het verlijden van een akte verschijnende personen krijgen tijdig tevoren de gelegenheid om van de inhoud van de akte kennis te nemen. Alvorens tot het verlijden van een akte over te gaan, doet de notaris aan de verschijnende personen mededeling van de zakelijke inhoud daarvan en geeft daarop een toelichting. Zo nodig wijst hij daarbij tevens op de gevolgen die voor partijen of één of meer hunner uit de inhoud van de akte voortvloeien. Indien het niet betreft een akte als bedoeld in het tweede lid en de verschijnende personen verklaren van de inhoud van de akte kennis te hebben genomen en daarmee in te stemmen, leest de notaris hun in elk geval de volgende gedeelten van de akte voor:

a. de voornamen, de naam en de plaats van vestiging van de notaris en de datum en de plaats van het verlijden van de akte;

b. de gegevens van de verschijnende personen en van de partijen;

c. het slot.

2. Van akten die in tegenwoordigheid van getuigen worden verleden, leest de notaris steeds de volledige tekst voor. De tweede en derde zin van het eerste lid zijn van toepassing.

3. De bladzijden van de akte worden doorlopend genummerd. Zij dienen door ieder der verschijnende personen en door de notaris van een paraaf te worden voorzien.

4. De akte wordt door ieder der verschijnende personen onmiddellijk na voorlezing ondertekend. Onmiddellijk daarna ondertekent de notaris de akte. Indien een persoon verklaart niet te kunnen ondertekenen zal van deze verklaring, alsmede de reden van verhindering, melding worden gemaakt. Een akte die in tegenwoordigheid van getuigen wordt verleden, wordt door de getuigen en de notaris onmiddellijk na voorlezing ondertekend. Betreft het een akte als bedoeld in artikel 36, derde lid, dan neemt de notaris, voordat hij tot ondertekening overgaat, het uur en de minuut van die ondertekening in de akte op.

5. Van de mededeling van de zakelijke inhoud en de toelichting daarop overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, van de beperkte of volledige voorlezing overeenkomstig het eerste of het tweede lid, alsmede van de ondertekening overeenkomstig het vierde lid wordt in het slot van de akte melding gemaakt.

6. In geval van niet-naleving van de voorschriften van het tweede lid en de eerste tot en met vijfde volzin van het vierde lid mist de akte authenticiteit en voldoet zij niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geeist.

Artikel 40

1. De volmachten waaraan de verschijnende personen hun bevoegdheid ontlenen worden aan de akte gehecht.

2. Indien krachtens een mondelinge volmacht wordt gehandeld, wordt zulks in de akte vermeld met de verklaring van de notaris, dat hem van het bestaan van de volmacht genoegzaam is gebleken.

3. Indien de notaris de in het tweede lid bedoelde verklaring niet kan geven, wordt een schriftelijke volmacht overgelegd.

Artikel 41

1. Voordat de notaris de akte ondertekent, mag hij wijzigingen in de tekst aanbrengen met inachtneming van de volgende voorschriften:

a. doorhalingen geschieden op zodanige wijze dat de oorspronkelijke tekst leesbaar blijft;

b. de gewijzigde tekst wordt aangebracht in de kant van de desbetreffende bladzijde of vóór het slot van de akte;

c. de wijziging moet worden goedgekeurd en de goedkeuring vermeldt het aantal doorgehaalde of bijgevoegde woorden, letters, cijfers en leestekens;

d. indien de goedkeuring geschiedt in de kant van de bladzijde, moet zij worden gewaarmerkt met een paraaf door allen die de akte ondertekenen.

2. De notaris is bevoegd kennelijke schrijffouten en kennelijke misslagen in de tekst van een akte ook na het verlijden daarvan te verbeteren. Hij maakt van deze verbeteringen proces-verbaal op en stelt op de oorspronkelijke akte een aantekening daarvan, onder vermelding van datum en repertoriumnummer van dit proces-verbaal. Hij zendt een afschrift van het proces-verbaal aan partijen.

Artikel 42

De notaris neemt bij de vermelding ingevolge artikel 89, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van de titel van overdracht in de akte van levering steeds ook op een vermelding van de geldelijke tegenprestatie, ook al is deze voor de overdracht zonder belang. Wordt met het oog op de inschrijving een uittreksel afgegeven, dan neemt de notaris deze vermelding ook daarin op.

Artikel 43

1. Een verklaring van erfrecht kan onderhands worden opgemaakt. De artikelen 17, 36, eerste lid, 37, 38 en 41 zijn daarop mede van toepassing.

2. De artikelen 16, 17 en 35 tot en met 41 zijn mede van toepassing op notariële verklaringen als bedoeld in de artikelen 26, 30, 34, 35 en 36 van de Kadasterwet.

3. De in de vorige leden bedoelde verklaringen worden voor wat betreft de uitwendige bewijskracht en de bewijskracht van de daarin gerelateerde verrichtingen en waarnemingen van de notaris als een authentieke akte aangemerkt, tenzij ingevolge een der in de vorige leden vermelde bepalingen authenticiteit ontbreekt.

Artikel 44

1. Wanneer aan de notaris een akte in de zin van artikel 183, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt aangeboden, met verzoek deze in zijn protocol op te nemen, is hij verplicht van de inhoud daarvan kennis te nemen en van de aanbieding en opname een akte te verlijden en het stuk aan die akte te hechten, onverminderd het bepaalde in de artikelen 979, 984, 987 en 989 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 18, tweede lid, kan de notaris zijn dienst weigeren indien de verzoeker niet aannemelijk kan maken dat hij bij opneming van het aangeboden stuk in het protocol een redelijk belang heeft.

Artikel 45

1. Voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald, mag de notaris van de tot zijn protocol behorende notariële akten:

a. afschriften, uittreksels en grossen uitgeven aan partijen bij de akte, daaronder begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene titel;

b. afschriften uitgeven aan degenen die een recht ontlenen aan de inhoud van de akte, indien de gehele inhoud van de akte van rechtstreeks belang is voor dat recht;

c. uittreksels uitgeven aan degenen die een recht ontlenen aan de inhoud van de akte, doch alleen voor wat betreft dat gedeelte van de akte dat rechtstreeks van belang is voor dat recht.

2. Onder degenen die rechtstreeks belang hebben bij de inhoud van een akte als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, worden mede begrepen:

a. de rechtverkrijgenden onder algemene titel en onder bijzondere titel van degene die een recht ontleent aan de inhoud van de akte;

b. degene die door een uiterste wilsbeschikking een erfrechtelijke aanspraak heeft verloren, doch slechts ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van die wilsbeschikking.

3. Van de niet tot zijn protocol behorende akten en stukken mag de notaris afschriften en uittreksels uitgeven aan degenen die over de akte of het stuk beschikken.

4. Degene die op grond van dit artikel recht heeft op een afschrift, uittreksel of grosse, kan ook inzage in de akte of het desbetreffende gedeelte van de akte verlangen.

Artikel 46

1. De notaris kan aan iedere partij bij een akte daarvan een grosse afgeven. Deze moet tot hoofd hebben de woorden: In naam des Konings, en tot slot: Uitgegeven voor eerste grosse. Van elke afgifte van een grosse stelt de notaris op de akte een gewaarmerkte aantekening, behelzende de dag van de afgifte, de rang van de grosse en de aanduiding van de partij, aan welke zij werd uitgereikt. Een tweede of verdere grosse kan alleen worden afgegeven op de wijze bepaald bij artikel 841 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Uittreksels mogen slechts als grossen worden uitgegeven van:

a. akten van verdeling van gemeenschappen;

b. processen-verbaal van openbare verkopingen, verhuringen, verpachtingen en aanbestedingen;

c. testamenten.

Artikel 47

1. De notaris heeft een zegel, bevattende het koninklijk wapen en in het randschrift de hoedanigheid van notaris, de eerste letters van zijn voornamen, zijn naam en zijn plaats van vestiging. Een afdruk van het zegel wordt aangebracht op alle door hem uit te geven akten en af te geven grossen, afschriften en uittreksels, verklaringen van erfrecht, legalisaties en andere verklaringen die door de notaris als zodanig worden afgegeven. Met het zegel worden stukken aan akten gehecht. Het zegel wordt tevens gebezigd bij de handeling, bedoeld in artikel 658 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en andere verzegelingen die de notaris als zodanig verricht.

2. Indien de notaris overlijdt, defungeert of zich in een andere plaats vestigt moet het stempel waarmee het zegel wordt aangebracht worden ingeleverd bij de kamer van toezicht in het arrondissement waar de notaris was gevestigd.

Artikel 48

1. De notaris maakt proces-verbaal op van iedere voor hem plaats hebbende eedsaflegging die niet reeds onderdeel uitmaakt van een akte.

2. Legalisatie van een handtekening door de notaris houdt in dat hij op het aangeboden stuk of op een daaraan aangehecht stuk een door hem gedagtekende en ondertekende verklaring stelt waarin hij de echtheid van de handtekening bevestigt.

3. De handtekening van de notaris wordt overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid desverlangd gelegaliseerd door de president van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van vestiging van de notaris is gelegen.

Artikel 49

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de gegevens en verklaringen welke in grossen, afschriften en uittreksels van akten dienen te worden opgenomen.

TITEL VI. DE KOSTEN VAN DE AMBTELIJKE WERKZAAMHEDEN

Artikel 50

Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het verrichten van ambtelijke werkzaamheden tarieven dan wel regels vastgesteld ter bepaling van het honorarium dat de notaris de cliënt in rekening brengt, voor zover zulks kennelijk noodzakelijk is om de continuïteit van een toegankelijke notariële dienstverlening te waarborgen.

Artikel 51

1. De notaris is verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en de overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend.

2. Indien over de in het eerste lid bedoelde rekening geschil ontstaat, kan de meest gerede partij bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek aan de voorzitter van het bestuur van de ring, bedoeld in artikel 78, eerste lid, in het arrondissement waar de notaris gevestigd is, een beslissing vragen. De voorzitter kan de partijen oproepen voor overleg en nadere inlichtingen en overlegging van stukken verlangen die voor zijn beslissing van belang kunnen zijn.

Artikel 52

1. De voorzitter van de kamer van toezicht kan op verzoek van een belanghebbende wiens financiële draagkracht de in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand genoemde bedragen niet overschrijdt, een in het desbetreffende arrondissement gevestigde notaris opdragen zijn ambtelijke werkzaamheden te verrichten tegen een tarief waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald. De verzoeker legt aan de voorzitter de verklaring of de bescheiden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand over. Artikel 25, tweede lid, tweede volzin, van genoemde wet is van overeenkomstige toepassing.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op werkzaamheden met betrekking tot

a. akten betreffende registergoederen;

b. akten van scheiding van onverdeeldheden indien uit het uit de onverdeeldheid ontvangen bedrag de kosten van de notaris kunnen worden voldaan;

c. akten betreffende rechtspersonen en ondernemingen.

TITEL VII. DE NOTARIËLE ARCHIEVEN

Artikel 53

1. Er is in de hoofdplaats van ieder arrondissement een algemene bewaarplaats van protocollen. De kamer van toezicht in dat arrondissement houdt toezicht op de algemene bewaarplaats.

2. De kamer van toezicht benoemt uit de notarissen die in de hoofdplaats van het arrondissement hun plaats van vestiging hebben een bewaarder en een plaatsvervangend bewaarder. Deze benoemingen geschieden voor de tijd van vijf jaar en kunnen telkens met dezelfde termijn worden verlengd.

3. De bewaarder en de plaatsvervangend bewaarder hebben ten aanzien van de zich in de algemene bewaarplaats bevindende protocollen dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als een notaris.

Artikel 54

1. Een notaris die het protocol van zijn voorganger heeft overgenomen, brengt binnen drie maanden daarna de minuten, afschriften, bedoeld in artikel 34, tweede lid, registers en repertoria en zo mogelijk de kaartsystemen, die op de eerste dag van de maand januari van het jaar van overneming ouder waren dan dertig jaar, over naar de algemene bewaarplaats. Dezelfde verplichting geldt voor de notaris die in geval van overlijden van een notaris als waarnemer wordt benoemd.

2. De notaris is bevoegd om het gedeelte van de onder hem berustende protocollen dat ouder is dan twintig jaar over te brengen naar de algemene bewaarplaats.

Artikel 55

1. In afwijking van artikel 12 van de Archiefwet 1995 geldt dat de protocollen die ouder zijn dan vijfenzeventig jaar en die in een algemene bewaarplaats berusten, binnen een tijdvak van tien jaar naar de bij of krachtens die wet voor de bewaring daarvan aangewezen rijksarchiefbewaarplaats worden overgebracht.

2. Onze Minister en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn gezamenlijk bevoegd over de overbrenging van protocollen uit algemene bewaarplaatsen naar de in die wet bedoelde rijksarchiefbewaarplaatsen nadere regels te stellen.

TITEL VIII. DE KONINKLIJKE NOTARIËLE BROEDERSCHAP

AFDELING 1. DE ORGANISATIE VAN DE BROEDERSCHAP

Artikel 56

De Koninklijke notariële broederschap is een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Alle in Nederland gevestigde notarissen en de kandidaat-notarissen zijn leden van de broederschap. De broederschap is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 57

1. De broederschap heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid, alsmede de behartiging van hun gemeenschappelijk belang. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt.

2. Bij verordening worden beroeps- en gedragsregels van de leden van de broederschap vastgesteld.

Artikel 58

De broederschap heeft een bestuur, een ledenraad, een algemene ledenvergadering alsmede afdelingen in elk arrondissement, ringen genaamd.

Artikel 59

De broederschap houdt een bureau in stand, dat het bestuur bijstaat in de uitoefening van zijn taken.

AFDELING 2. HET BESTUUR VAN DE BROEDERSCHAP

Artikel 60

1. Het bestuur is belast met de algemene leiding van de broederschap en met de uitoefening van haar in artikel 57 omschreven taken, alsmede met het beheer en de beschikking over haar vermogen. Het geeft voorts algemene leiding aan het bureau van de broederschap en regelt zijn werkzaamheid.

2. Het bestuur wordt bijgestaan door een aantal secretarissen, waaronder de directeur van het bureau. Zij worden aangesteld op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De directeur van het bureau is belast met de coördinatie van hun werkzaamheden en met de leiding van de dagelijkse gang van zaken van het bureau.

3. Het bestuur kan nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze en die van het bureau, voor zover de ledenraad daarin niet bij verordening heeft voorzien.

4. Het bestuur stelt jaarlijks een verslag op over zijn werkzaamheden ten behoeve van de algemene ledenvergadering en zendt dit om advies aan de ledenraad. Het brengt het verslag ter kennis van Onze Minister.

5. Het bestuur stelt jaarlijks een verantwoording op van zijn financieel beleid alsmede een begroting voor het komende boekjaar, met toelichting, en zendt deze stukken om advies aan de ledenraad.

Artikel 61

1. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal van ten minste zeven leden. De samenstelling van het bestuur geschiedt zoveel mogelijk op grondslag van gelijkheid in aantal van zijn leden-notarissen en zijn leden-kandidaat-notarissen. De voorzitter en zijn plaatsvervanger zijn notarissen.

2. De leden worden benoemd voor een termijn van drie jaren en kunnen na aftreden terstond voor eenzelfde termijn eenmaal worden herbenoemd.

3. Het bestuur vertegenwoordigt de broederschap. Daartoe zijn ook gezamenlijk bevoegd de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter en een van de andere leden van het bestuur.

Artikel 62

De voorzitter van het bestuur van de broederschap is in die hoedanigheid belast met de leiding van de vergaderingen van de ledenraad en van de algemene ledenvergadering.

AFDELING 3. DE LEDENRAAD

Artikel 63

1. De ledenraad bestaat uit de voorzitters van de ringbesturen, alsmede een gewoon lid uit elke ring, met dien verstande dat voor elke ring één kandidaat-notaris in de raad zitting heeft. Ieder lid heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervangers van de voorzitters zijn de vice-voorzitters van de ringbesturen.

2. De gewone leden en hun plaatsvervangers worden door de desbetreffende ringvergadering gekozen voor een termijn van drie jaren en zij zijn slechts eenmaal voor eenzelfde termijn herkiesbaar.

Artikel 64

De ledenraad heeft de zorg voor de vaststelling van het algemene beleid van de broederschap en treedt daartoe zonodig in overleg met het bestuur. Het bestuur stelt de ledenraad desgevraagd of eigener beweging in kennis van alle gegevens die voor het algemeen beleid van de broederschap van belang kunnen zijn, in het bijzonder gegevens betreffende zaken die het bestuur in uitvoering of behandeling heeft of die het in voorbereiding of onderzoek heeft genomen. De ledenraad is bevoegd het bestuur te allen tijde inlichtingen te vragen of onderzoek op te dragen betreffende onderwerpen die voor de bepaling van het beleid der broederschap van belang kunnen zijn. De ledenraad brengt het bestuur regelmatig op de hoogte van de ontwikkelingen met betrekking tot de zaken der broederschap in de ringen.

Artikel 65

De ledenraad is belast met het vaststellen van verordeningen van de broederschap.

Artikel 66

De ledenraad overlegt met het bestuur over de voorstellen van verordeningen van de broederschap, na daarover het advies van de ringbesturen te hebben ingewonnen.

Artikel 67

1. De ledenraad benoemt het bestuur van de broederschap en kan, met inachtneming van artikel 61, het aantal der leden daarvan bepalen. De ledenraad benoemt de voorzitter en zijn plaatsvervanger uit de leden van het bestuur voor een termijn van twee jaren.

2. Het lidmaatschap van het bestuur is niet verenigbaar met het lidmaatschap van de ledenraad.

3. De ledenraad kan nadere regels vaststellen betreffende de benoeming en het aftreden van de leden van het bestuur.

Artikel 68

De ledenraad oefent toezicht uit op het bestuur en hij kan de leden daarvan in hun functie schorsen of ontslaan, indien hij het vertrouwen in hun wijze van taakvervulling heeft verloren of wegens andere gegronde redenen.

Artikel 69

De ledenraad brengt aan de jaarlijkse algemene ledenvergadering advies uit over het verslag van de werkzaamheden van het bestuur alsmede over de verantwoording van het financieel beleid, de ontwerp-begroting van de broederschap voor het komende jaar en de daarbij behorende toelichtingen, na deze stukken te hebben onderzocht.

Artikel 70

De leden van de ledenraad kunnen door de ringvergadering die hen heeft benoemd worden geschorst of ontslagen, indien zij het vertrouwen in hun wijze van taakvervulling heeft verloren of wegens andere gegronde redenen.

Artikel 71

Het bestuur van de broederschap roept de ledenraad tenminste een maal per jaar bijeen om te beraadslagen over de in artikel 69 bedoelde stukken. Andere vergaderingen worden bijeen geroepen zo dikwijls als het bestuur zulks nodig acht en voorts indien ten minste zes leden van de raad het bestuur schriftelijk daarom verzoeken, met opgave van de te behandelen onderwerpen.

Artikel 72

De vergaderingen van de ledenraad zijn openbaar. Er wordt met gesloten deuren vergaderd indien de voorzitter, de aard van het te behandelen onderwerp in aanmerking genomen, zulks nodig oordeelt of indien ten minste acht leden van de raad daarom verzoeken. De leden van het bestuur van de broederschap, de directeur van het bureau van de broederschap en de secretarissen kunnen de besloten vergaderingen bijwonen, tenzij de ledenraad anders beslist. Over de toelating van andere personen beslist de ledenraad. Van de besloten vergadering wordt een afzonderlijk verslag gemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de ledenraad anders beslist.

Artikel 73

Bij verordening worden nadere regels gesteld betreffende de benoeming en het aftreden van de leden, en voorts betreffende zijn werkzaamheid, de wijze van vergaderen, de besluitvorming en de wijze waarop in de vergadering wordt gestemd, alsmede de wijze waarop aan de leden van de broederschap kennis wordt gegeven van zijn besluiten. De ledenraad stelt voorts bij verordening nadere regels betreffende de werkwijze van het bestuur en die van het bureau.

AFDELING 4. DE ALGEMENE LEDENVERGADERING

Artikel 74

Het bestuur van de broederschap roept jaarlijks een algemene ledenvergadering bijeen. Buitengewone ledenvergaderingen worden bijeengeroepen zo dikwijls het bestuur zulks nodig acht en voorts indien de ledenraad of tenminste vijftig leden van de broederschap het bestuur schriftelijk daarom verzoeken met opgave van de te behandelen onderwerpen.

Artikel 75

De vergadering van de algemene ledenvergadering is openbaar. Er wordt met gesloten deuren vergaderd indien de voorzitter, de aard van het te behandelen onderwerp in aanmerking genomen, zulks nodig oordeelt of indien tenminste dertig aanwezige leden daarom verzoeken. De leden van het bestuur, de directeur van het bureau van de broederschap en de secretarissen wonen de besloten vergadering bij, tenzij de vergadering anders beslist. Over de toelating van andere personen beslist de vergadering. Van de besloten vergadering wordt een afzonderlijk verslag gemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de vergadering anders beslist.

Artikel 76

De algemene ledenvergadering beraadslaagt en beslist zonodig over het verslag van de werkzaamheden van het bestuur van de broederschap, alsmede over de financiële verantwoording, het verslag van de registeraccountant, bedoeld in artikel 84, tweede lid, de ontwerp-begroting voor het komende jaar en de daarbij behorende toelichtingen alsmede de over deze stukken door de ledenraad uitgebrachte adviezen.

Artikel 77

Op voorstel van het bestuur van de broederschap stelt de algemene ledenvergadering nadere regels vast betreffende haar werkwijze, de wijze van vergaderen, de besluitvorming en de wijze waarop in de vergaderingen worden gestemd, de wijze waarop te behandelen stukken of onderwerpen ter kennis worden gebracht van de leden, alsmede de wijze waarop haar besluiten aan de leden van de broederschap ter kennis worden gebracht.

AFDELING 5. DE RINGEN

Artikel 78

1. Leden van elke ring zijn de in dat arrondissement gevestigde en werkzame notarissen en kandidaat-notarissen. De ring is gevestigd in de hoofdplaats van het arrondissement.

2. De ringen kunnen door het bestuur van de broederschap worden belast met de uitvoering van de in artikel 57, eerste lid, omschreven taken in het arrondissement.

3. De ring heeft een bestuur en een ringvergadering. De ring is een rechtspersoon.

Artikel 79

Het bestuur van de ring is belast met de leiding van de ring alsmede met het beheer en de beschikking over zijn vermogen. Het brengt aan de ledenraad advies uit over de voorstellen voor verordeningen van de broederschap. Het kan regels stellen betreffende zijn taakvervulling.

Artikel 80

1. Het bestuur van de ring bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie leden van de ring. De samenstelling van het bestuur geschiedt zoveel mogelijk op grondslag van gelijkheid in aantal van zijn leden-notarissen en zijn leden kandidaat-notarissen.

2. De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een termijn van drie jaren en kunnen na aftreden terstond voor eenzelfde termijn worden herbenoemd.

3. Het bestuur vertegenwoordigt de ring. Daartoe zijn ook gezamenlijk bevoegd de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter en een van de andere leden van het ringbestuur.

Artikel 81

De ringvergadering benoemt het bestuur van de ring en kan, met inachtneming van artikel 80, eerste lid, het aantal der leden daarvan bepalen. De ringvergadering benoemt telkens voor ten hoogste drie jaren een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter uit haar leden.

Artikel 82

Bij verordening worden nadere regels gesteld betreffende de werkzaamheid, de besluitvorming en wijze van vergaderen van de ringen, de wijze waarop in de vergadering wordt gestemd, alsmede de wijze waarop aan de leden van de ring kennis wordt gegeven van haar besluiten.

AFDELING 6. DE GELDMIDDELEN VAN DE BROEDERSCHAP

Artikel 83

De broederschap draagt alle kosten die uit de uitvoering van de haar door deze wet opgedragen taken voortvloeien. Ter dekking van deze kosten kan zij van de leden jaarlijks bijdragen heffen. De algemene ledenvergadering stelt, op voorstel van het bestuur, jaarlijks de hoogte van de bijdragen voor het boekjaar vast. Het bedrag daarvan kan voor verschillende categorieën van leden verschillend zijn.

Artikel 84

1. Het boekjaar van de broederschap wordt vastgesteld door het bestuur.

2. Het bestuur wijst telkens voor elk boekjaar een registeraccountant aan die is belast met de controle op de financiële verantwoording, bestaande uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting. Deze brengt binnen drie maanden na afloop van het boekjaar daarover verslag uit aan het bestuur.

3. Binnen acht maanden na de afloop van het boekjaar legt het bestuur de financiële verantwoording met het daarover door de registeraccountant uitgebrachte verslag, alsmede de begroting voor het komende boekjaar met een toelichting aan de ledenraad over. De ledenraad brengt na onderzoek van deze stukken daarover verslag uit aan de algemene ledenvergadering.

4. De vaststelling van de financiële verantwoording door de algemene ledenvergadering houdt tevens in décharge van het bestuur terzake.

AFDELING 7. DE VERORDENINGEN EN ANDERE BESLUITEN VAN DE BROEDERSCHAP

Artikel 85

1. Verordeningen worden vastgesteld met betrekking tot alle onderwerpen waarvan deze wet nadere regeling bij verordening voorschrijft, alsmede met betrekking tot andere onderwerpen betreffende de uitvoering van deze wet, daaronder begrepen de goede uitoefening en de eer en het aanzien van het notarisambt en de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden.

2. Voorstellen van verordeningen worden aan de ledenraad gedaan door het bestuur of door ten minste vijf leden van de ledenraad. Alvorens een ontwerp-verordening bij de ledenraad in te dienen kan het bestuur de kamers van toezicht uitnodigen hun oordeel kenbaar te maken. Over het ontwerp van de verordening, bedoeld in artikel 21, tweede lid, wint het bestuur van de broederschap het advies in van het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104.

3. De verordeningen van de broederschap zijn slechts verbindend voor haar leden en haar organen, alsmede de ringen en hun organen.

4. Een verordening kan aan het bestuur van de broederschap de bevoegdheid toekennen tot het geven van nadere regels betreffende het in de verordening behandelde onderwerp.

Artikel 86

Het voorstel van een verordening wordt met een toelichting ten minste twee maanden vóór de dag waarop de ledenraad daarover beraadslaagt ter kennis gebracht van de leden van elke ring. Het bestuur van de ring brengt, na raadpleging van de leden, zijn advies omtrent het voorstel ten minste drie weken vóór de dag waarop daarover wordt beraadslaagd ter kennis van de ledenraad.

Artikel 87

1. Een verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Gedeeltelijke goedkeuring of onthouding van goedkeuring vindt niet plaats dan nadat aan het bestuur van de broederschap gelegenheid tot overleg is geboden.

2. Het besluit omtrent goedkeuring wordt met redenen omkleed en binnen dertien weken na de verzending ter goedkeuring bekendgemaakt aan het bestuur van de broederschap. Het nemen van het besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

3. Een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen besluit omtrent goedkeuring of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuur van de broederschap.

4. Een verordening wordt, nadat de in dit artikel bedoelde procedure is doorlopen, door de zorg van het bestuur van de broederschap bekend gemaakt door plaatsing in de Staatscourant. De verordening verbindt niet dan nadat zij bekend is gemaakt. Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na die van de dag van de bekendmaking of zoveel eerder als zij zelf bepaalt, met dien verstande dat tussen de dag van de bekendmaking en die van de inwerkingtreding tenminste een termijn van tien dagen moet liggen.

Artikel 88

Besluiten van de ledenraad, van het bestuur of van andere organen van de broederschap, niet zijnde een verordening die op grond van artikel 87 rechtsgeldig tot stand is gekomen, kunnen bij koninklijk besluit worden geschorst of vernietigd voor zover zij met het recht of het algemeen belang strijden. De schorsing of vernietiging geschiedt binnen zes maanden nadat het besluit ter kennis van Onze Minister is gekomen, bij een met redenen omkleed besluit, dat, in geval van schorsing, de duur daarvan bepaalt.

TITEL IX. HET TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN EN DE TUCHTRECHTSPRAAK, ALSMEDE HET FINANCIËLE TOEZICHT

AFDELING 1. HET TOEZICHT EN DE TUCHTRECHTSPRAAK

Artikel 89

1. Het toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen, alsmede de tuchtrechtspraak, worden uitgeoefend door de kamers van toezicht. De kamers zijn belast met de uitvoering van de haar in deze wet opgedragen taken, alsmede met de behandeling van klachten welke bij haar over notarissen of kandidaat-notarissen zijn ingediend.

2. In de hoofdplaats van ieder arrondissement is een kamer van toezicht gevestigd, wier rechtsgebied samenvalt met dat van de rechtbank.

3. De aan de werkzaamheden van de kamers verbonden kosten komen ten laste van de staat.

Artikel 90

1. Elke kamer van toezicht bestaat uit een voorzitter, twee plaatsvervangende voorzitters en vier leden.

2. De president van de rechtbank van het arrondissement waar de kamer van toezicht is gevestigd, is voorzitter van deze kamer.

3. De plaatsvervangende voorzitters worden door Onze Minister voor de tijd van vier jaren benoemd uit de leden van de rechtbank. Twee leden worden voor de tijd van vier jaren benoemd door Onze Minister, die tevens voor elk hunner een of meer plaatsvervangers aanwijst. Een van die leden wordt benoemd uit de kantonrechters wier standplaats is gelegen binnen het rechtsgebied van de desbetreffende kamer van toezicht. Het andere lid wordt bij voorkeur benoemd uit de inspecteurs van de registratie en successie, of de aan hen toegevoegde inspecteurs, tot wier ambtsgebied het rechtsgebied van de desbetreffende kamer van toezicht behoort. Zij zijn bij hun aftreden herbenoembaar. Op eigen verzoek kan hen door Onze Minister tussentijds ontslag worden verleend. De benoemingstermijn van hem die wordt benoemd ter vervulling van een tussentijdse vacature, eindigt bij het verstrijken van de benoemingstermijn van degene in wiens plaats hij is getreden.

4. De overige twee leden, alsmede voor elk hunner een of meer plaatsvervangers, moeten notaris of kandidaat-notaris zijn. Zij worden voor de tijd van vier jaren door de ringvergadering in het arrondissement van de desbetreffende kamer van toezicht, op voordracht van het ringbestuur, uit de leden van de ring benoemd. Zij zijn bij hun aftreden eenmaal herbenoembaar. Op eigen verzoek kan hen tussentijds door de ringvergadering ontslag worden verleend. Het bepaalde in het derde lid, laatste volzin is van toepassing. Bij verordening worden regels gesteld omtrent de wijze van benoeming van deze leden.

5. De kamer van toezicht heeft een secretaris, die het recht heeft verkregen de titel meester te voeren op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding aan een universiteit of de Open universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, en zo nodig een plaatsvervangend secretaris die aan dezelfde eisen voldoet. Zij worden door de voorzitter van de kamer aangewezen uit de gerechtssecretarissen van de rechtbank.

6. Tussen de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van een kamer van toezicht mag niet bestaan de verhouding van echtgenoten, bloed- of aanverwantschap tot de derde graad ingesloten, een maatschap of ander duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van het notarisambt.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de inrichting van de kamers en betreffende de uitoefening van haar werkzaamheden, alsmede de reis- en verblijfkosten van de leden.

Artikel 91

1. Het lidmaatschap van de leden van de kamer van toezicht vervalt van rechtswege indien zij de kwaliteit verliezen waarin zij benoemd zijn.

2. Het in de artikelen 11 aanhef en onderdelen a tot en met c, 12, eerste lid aanhef en onderdelen a en b, 13, eerste tot en met vierde lid, 13a en 13b, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van deze leden.

3. Ten aanzien van hen die deel uitmaken van de kamer van toezicht alsmede ten aanzien van de kamer van toezicht als zodanig zijn de artikelen 14a tot en met 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Hoge Raad de voorzitter van de desbetreffende kamer van toezicht in de gelegenheid stelt mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen omtrent een aanhangige klacht als bedoeld in artikel 14a van de genoemde wet te doen blijken, indien de klacht is gericht tegen een van de andere leden van de kamer van toezicht, en dat deze gelegenheid wordt geboden aan de president van het gerechtshof te Amsterdam, indien de klacht is gericht tegen de voorzitter van een kamer van toezicht of tegen de kamer van toezicht als zodanig.

Artikel 92

1. Het toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen omvat het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet, van de op grond daarvan uitgevaardigde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, alsmede van de verordeningen en andere besluiten van de broederschap, in het bijzonder die betreffende de goede uitoefening en de eer en het aanzien van het notarisambt.

2. De voorzitter van de kamer van toezicht kan in verband met de uitoefening van het in het eerste lid omschreven toezicht een onderzoek gelasten. Hij is daartoe verplicht indien het bestuur van de broederschap of de voorzitter van het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104, daarom verzoekt. De voorzitter draagt de uitvoering van het onderzoek op aan een plaatsvervangend voorzitter.

3. De voorzitter of de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter kan te allen tijde een notaris of kandidaat-notaris om inlichtingen vragen, alsmede inzage van stukken verlangen of hem uitnodigen tot het geven van een verklaring van zijn gedrag of handelwijze, indien hij zulks voor de uitoefening van het toezicht dan wel in het belang van een voorgenomen onderzoek wenselijk acht.

4. De voorzitter of de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter kan, indien hij zulks in het belang van het onderzoek wenselijk acht, van de notaris verlangen dat hij inzage geeft van zijn kantoor- en privé-administratie, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, de balansen en de staat van baten en lasten, alsmede van zijn protocol en archief en de overige op deze onderwerpen betrekking hebbende stukken. Hij kan voorts een afschrift daarvan verlangen.

5. De voorzitter of de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter kan, indien hij zulks in het belang van het onderzoek wenselijk acht, het Bureau financieel toezicht notarissen opdragen een onderzoek in te stellen en hem van zijn bevindingen verslag uit te brengen.

6. Indien de voorzitter op grond van het onderzoek daartoe aanleiding ziet, legt hij de zaak voor aan de kamer van toezicht teneinde haar te behandelen overeenkomstig de volgende bepalingen.

7. Een plaatsvervangend voorzitter die een onderzoek in een zaak heeft uitgevoerd, neemt geen deel aan de behandeling van die zaak door de kamer van toezicht.

8. Artikel 93, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 92a

De ambtenaren van de rijksbelastingdienst zijn verplicht om van hetgeen hen bij de uitvoering van hun taak betreffende de persoon of de zaken van een notaris of kandidaat-notaris blijkt of meegedeeld wordt, terstond mededeling te doen aan de voorzitter van de kamer van toezicht waaronder de desbetreffende notaris of kandidaat-notaris ressorteert, indien het betreft een handelen of nalaten, dat, gelet op artikel 93, eerste lid, tot een tuchtrechtelijke maatregel aanleiding kan geven.

Artikel 93

1. Notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degene te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

2. Deze tuchtrechtspraak wordt in eerste aanleg uitgeoefend door de kamers van toezicht en in hoger beroep door het gerechtshof te Amsterdam. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

3. Indien met betrekking tot de leden of plaatsvervangende leden van de kamers van toezicht die notaris of kandidaat-notaris zijn een klacht is ingediend, verzoekt de voorzitter de president van het gerechtshof te Amsterdam een andere kamer van toezicht aan te wijzen teneinde zich met de behandeling daarvan te belasten. De president van het gerechtshof te Amsterdam deelt de beslissing mee aan de aangewezen kamer van toezicht, aan de desbetreffende notaris of kandidaat-notaris, aan de voorzitter van de kamer van toezicht die het verzoek tot aanwijzing heeft gedaan en, indien een klacht is ingediend, aan de klager.

4. Notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren.

Artikel 94

1. Klachten tegen notarissen en kandidaat-notarissen worden schriftelijk en met redenen omkleed ingediend bij de kamer van toezicht, waaronder de notaris of kandidaat-notaris ressorteert. Indien de klager daarom verzoekt, is de secretaris van de kamer van toezicht hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht.

2. De voorzitter kan na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betrokken notaris of kandidaat-notaris te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.

3. Indien de voorzitter van oordeel is dat een klacht vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager en de betrokken notaris of kandidaat-notaris op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de notaris of de kandidaat-notaris tegen wie de klacht is ingediend en de voorzitter ondertekend.

4. Hij brengt klachten, die niet in der minne worden opgelost of door hem worden afgewezen, ter kennis van de kamer.

5. Van de beslissing van de voorzitter zendt de secretaris onverwijld een afschrift aan de klager en de betrokken notaris of kandidaat-notaris, in geval van afwijzing van een klacht aan de klager, bij aangetekende brief.

6. Tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht, kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer van toezicht. Hij dient gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen. Hij kan daarbij vragen over zijn verzet te worden gehoord.

7. Indien overeenkomstig het zesde lid verzet is gedaan tegen de beslissing van de voorzitter, wijst deze een plaatsvervanger aan om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.

8. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing, tenzij de kamer van toezicht het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart.

9. Is de kamer van toezicht van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, ongegrond of van onvoldoende gewicht is, dan kan zij zonder nader onderzoek het verzet ongegrond verklaren, echter niet dan na de klager die daarom vroeg in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.

10. De beslissing tot niet-ontvankelijk of tot ongegrondverklaring van het verzet is met redenen omkleed. Daartegen staat geen rechtsmiddel open. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

11. Is de kamer van oordeel dat het verzet gegrond is, dan wordt de zaak in verdere behandeling genomen.

Artikel 95

Zij die deel uitmaken van een kamer van toezicht kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 524 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in artikel 522 van dat Wetboek geschiedt door de president van het gerechtshof te Amsterdam.

Artikel 96

1. De kamer van toezicht neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de notaris of kandidaat-notaris en van de klager. De oproepingen geschieden bij aangetekende brief ten minste zeven dagen voor het verhoor.

2. De notaris of kandidaat-notaris en de klager zijn bevoegd zich te doen bijstaan door een raadsman. De secretaris van de kamer stelt hen tijdig in de gelegenheid om van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen. Zij kunnen afschriften of uittreksels van die stukken vragen tegen vergoeding van de kostende prijs.

3. De kamer van toezicht kan weigeren personen, die geen advocaat of procureur zijn, als raadsman toe te laten. In dat geval houdt de kamer de zaak tot een volgende zitting aan.

4. De behandeling door de kamer geschiedt in het openbaar. De kamer kan om gewichtige redenen bevelen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.

Artikel 97

1. De kamer van toezicht kan getuigen en deskundigen horen. Zij worden daartoe bij aangetekende brief opgeroepen en zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven.

2. Verschijnt een getuige of deskundige op de oproeping niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de kamer hem dagvaarden. Verschijnt een getuige of deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de kamer hem andermaal dagvaarden desverzocht met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

3. De voorzitter kan een getuige onder ede horen. In dat geval moet hij verklaren dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. De getuige is verplicht op de gestelde vragen te antwoorden. De deskundige is gehouden zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

4. Ten aanzien van de getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

5. De getuigen en deskundigen ontvangen op verzoek op vertoon van hun oproeping of dagvaarding schadeloosstelling overeenkomstig het bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde.

Artikel 98

1. De kamer van toezicht kan, indien zij oordeelt dat een tegen een notaris gerezen bedenking gegrond is, een van de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

a. waarschuwing;

b. berisping;

c. schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van ten hoogste zes maanden;

d. ontzetting uit het ambt.

2. De kamer kan een bedenking ook gegrond verklaren zonder oplegging van een maatregel.

3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de kandidaat-notaris, met dien verstande dat aan hem de tuchtmaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kunnen worden opgelegd, alsmede de tuchtmaatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor bepaalde of onbepaalde duur.

4. In geval van waarneming door een kandidaat-notaris is het in de leden 1 tot en met 3 bepaalde van overeenkomstige toepassing op de waarnemer, met dien verstande dat hij tevens als waarnemer in de uitoefening van het ambt kan worden geschorst voor bepaalde duur.

5. De kamer kan bij het opleggen van een waarschuwing of berisping besluiten tot openbaarmaking op door haar te bepalen wijze van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop hij rust, indien enig door deze bepaling beschermd belang dat vordert. De waarschuwing of berisping wordt door de voorzitter uitgesproken in een vergadering van de kamer, in aanwezigheid van de notaris of kandidaat-notaris, die daarvoor bij aangetekende brief wordt opgeroepen. Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt. De secretaris zendt een afschrift van het proces-verbaal bij aangetekende brief aan de notaris of kandidaat-notaris. Indien deze in de vergadering niet is verschenen, deelt de secretaris de inhoud van de waarschuwing of berisping bij aangetekende brief met bericht van ontvangst aan hem mee.

6. Schorsing in de uitoefening van het ambt brengt mede verlies voor de duur van de schorsing van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van notaris vereiste is voor de verkiesbaarheid of benoembaarheid.

Artikel 99

1. De beslissingen van de kamer van toezicht zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.

2. De secretaris zendt van de beslissingen van de kamer bij aangetekende brief een afschrift aan de betrokken notaris of kandidaat-notaris en aan de klager.

Artikel 100

In geval van oplegging van de maatregelen schorsing in de uitoefening van het ambt en ontzetting uit het ambt deelt de kamer van toezicht aan de betrokken notaris bij aangetekende brief, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, de datum mee waarop de maatregel van kracht wordt.

Artikel 101

1. Indien het betreft een klacht tegen een notaris van zeer ernstige aard, er kennelijk gevaar bestaat voor benadeling van derden en de voorzitter van de kamer van toezicht een ernstig vermoeden heeft ten aanzien van de gegrondheid, kan hij bij wijze van maatregel van orde de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van het ambt gelasten voor de duur van de behandeling van de klacht. Artikel 24, eerste lid, tweede tot en met derde volzin, en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de kamer van toezicht uiteindelijk de klacht niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard of een andere maatregel dan schorsing oplegt, vervalt de ordemaatregel van rechtswege. Spreekt de kamer de schorsing uit, dan kan zij bij de bepaling van de termijn rekening houden met de duur van de schorsing bij wege van ordemaatregel.

Artikel 102

1. Tegen een beslissing van de kamer van toezicht kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van de in artikel 99 bedoelde brief hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

2. Het beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift. De griffier van het hof geeft door toezending van een afschrift van het verzoekschrift onverwijld kennis aan de kamer van toezicht die de beslissing heeft genomen en, voor zover het beroep niet door hem is ingesteld, aan de klager en aan de notaris of kandidaat-notaris.

3. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 96, 97 en 99 van overeenkomstige toepassing.

4. Het gerechtshof behandelt de zaak opnieuw in volle omvang.

5. Tenzij het gerechtshof beslist dat er geen aanleiding bestaat tot het opleggen van enige maatregel, legt het zelf een maatregel op die het in het gegeven geval passend oordeelt.

6. De griffier van het gerechtshof brengt de beslissing terstond ter kennis van de kamer van toezicht.

7. Tegen de beslissing van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 103

1. De griffiers der gerechten doen aan de kamers van toezicht in het arrondissement waar elk gerecht gevestigd is mededeling van elke onherroepelijk geworden beslissing waarbij een notaris wegens een misdrijf is veroordeeld.

2. Indien de kamer van toezicht van oordeel is, dat de feiten die tot de beslissing of beslissingen hebben geleid van zodanige aard zijn, dat een ernstige aantasting van de eer en het aanzien van het notarisambt daarvan het gevolg is, kan zij ambtshalve de maatregel van ontzetting uit het ambt opleggen. De artikelen 96, 97, 99 en 102 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 103a

1. In gevallen waarin een van de in artikel 98, eerste lid, onder c en d, omschreven maatregelen of de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor bepaalde of onbepaalde duur, bedoeld in het derde lid, is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de schorsing wordt opgeheven, dat de betrokken notaris in zijn ambt wordt hersteld of dat de kandidaat-notaris in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld.

2. De voordracht tot een besluit krachtens het eerste lid wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze Minister het advies in van de kamer van toezicht of het gerechtshof die de maatregel heeft opgelegd.

AFDELING 2. HET FINANCIËLE TOEZICHT

Artikel 104

1. Het toezicht op de naleving door de notaris van het bepaalde in de artikelen 20, 21 en 22, eerste lid en tweede lid, derde volzin, alsmede de ministeriële regeling bedoeld in artikel 22, zevende lid, wordt uitgeoefend door het Bureau financieel toezicht notarissen. Het Bureau is gevestigd te Utrecht.

2. Het Bureau bestaat uit een voorzitter en ten minste vijf leden, waaronder een secretaris. De leden moeten zijn ingeschreven als register-accountant. De voorzitter is belast met de leiding van het Bureau en is bij uitsluiting bevoegd dat te vertegenwoordigen. De voorzitter en de leden worden evenals het overige personeel benoemd door Onze Minister, na overleg met het bestuur van de broederschap.

3. De voorzitter, de leden en het overige personeel van het Bureau moeten alvorens zij hun taak aanvangen, voor de arrondissementsrechtbank te Utrecht de navolgende eed afleggen:

«Ik zweer getrouwheid aan de Koning en de wet.

Ik zweer dat ik mijn taak toegewijd en nauwgezet zal uitvoeren en dat ik geheimhouding zal betrachten ten aanzien van alles waarvan ik uit hoofde van mijn taakvervulling kennis neem».

De griffier van de rechtbank geeft ter zitting een proces-verbaal van de eedsaflegging af aan de betrokkene.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven betreffende de organisatie en de werkwijze van het Bureau.

5. De kosten van het Bureau worden over alle notaris-leden van de broederschap omgeslagen volgens een door Onze Minister na overleg met het Bureau vast te stellen regeling.

Artikel 105

1. De notaris is verplicht de in artikel 21, eerste lid, bedoelde stukken, vergezeld van een verslag van het onderzoek daarover van een accountant, dat ten minste een beoordelingskarakter draagt, binnen vier maanden na afloop van elk boekjaar in te dienen bij het Bureau financieel toezicht notarissen.

2. Het Bureau kan van de notaris verlangen dat hij inzage verschaft van zijn kantoor- en privé-administratie en de daarmee verband houdende bescheiden, de balansen en de staten van baten en lasten alsmede van zijn protocol en zijn archief. Het Bureau kan, behoudens voor wat betreft de minuten en repertoria, verlangen dat de notaris een afschrift van deze stukken verstrekt.

3. Indien het Bureau bij de uitoefening van het toezicht van feiten of omstandigheden blijkt die naar zijn oordeel grond opleveren tot het opleggen van een tuchtmaatregel, brengt het zijn bevindingen, desgeraden in de vorm van een klacht, ter kennis van de voorzitter van de kamer van toezicht.

4. Het Bureau is belast met het doen van elk onderzoek naar de kantoor- en privé-administratie van de notaris waartoe de voorzitter van een kamer van toezicht overeenkomstig artikel 92, vijfde lid, opdracht geeft.

5. Het Bureau adviseert het bestuur van de broederschap over het ontwerp van de verordening, bedoeld in artikel 21, tweede lid.

6. Het Bureau is bevoegd de notaris aanwijzingen te geven in verband met de toepassing van de verordening, bedoeld in artikel 21, tweede lid.

7. Het Bureau verschaft aan de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, desverlangd inlichtingen in verband met het onderzoek van het ondernemingsplan.

8. Het Bureau verschaft Onze Minister desverlangd inlichtingen en gegevens welke met de uitvoering van de hem opgedragen taken en werkzaamheden verband houden.

9. Onze Minister kan aan het Bureau werkzaamheden opdragen in verband met

a. de inwinning van gegevens als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds ten behoeve van het Notarieel Pensioenfonds, alsmede

b. de inwinning van gegevens welke de bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat aangesloten werkgevers ingevolge artikel 3 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds verplicht zijn aan het bestuur van dat fonds te verstrekken.

10. Het Bureau brengt van zijn werkzaamheden jaarlijks een verslag uit aan Onze Minister en aan het bestuur van de broederschap.

TITEL X. GEHEIMHOUDINGSBEPALING

Vervallen.

TITEL XI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 107

De Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt alsmede de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief voor het honorarium en de verschotten der notarissen worden ingetrokken.

Artikel 108

In de Wet op de rechtsbijstand wordt in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, «artikel 6 van de Wet op het Notarisambt» vervangen door: artikel 52 van de Wet op het notarisambt.

Artikel 108a

In de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds vervalt artikel 22, vierde lid.

Artikel 108b

In de Wet op het centraal testamentenregister wordt in artikel 5 «artikel 69 van de Wet op het notarisambt» vervangen door: artikel 53 van de Wet op het notarisambt.

Artikel 108c

In de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw B.W. (twaalfde gedeelte) wordt in artikel 34 «Artikel 38a derde lid van de Wet van 9 juli 1842 (Stb. 20) op het Notarisambt» vervangen door: Artikel 43, derde lid, van de Wet op het notarisambt.

Artikel 109

In de Wet tarieven in burgerlijke zaken, zoals dit zal luiden indien het bij Koninklijke Boodschap van 22 februari 1994 ingediende voorstel van wet houdende Wijziging van enige bepalingen betreffende scheidingsprocesrecht en daarmee samenhangende regelingen kracht van wet heeft gekregen, vervalt artikel 52a, derde lid.

Artikel 109a

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 december 1992 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (22 969), tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt artikel 23 gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «Notarissen die» vervangen door: Notarissen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, die.

2. In de eerste volzin wordt «zijn voor de duur van het faillissement» vervangen door: zijn gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, voor de duur van het faillissement.

Artikel 109b

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 1994 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) (23 700) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt deze wet gewijzigd als volgt:

A

Artikel 87 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, derde volzin, alsmede het tweede en derde lid vervallen.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid. In dat lid wordt «nadat de in dit artikel bedoelde procedure is doorlopen» vervangen door: nadat zij is goedgekeurd.

B

Artikel 88 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «kunnen bij koninklijk besluit worden geschorst of vernietigd voorzover zij met het recht of het algemeen belang strijden» vervangen door: kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.

2. De tweede volzin komt te luiden: Onverminderd artikel 10:39 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit niet worden vernietigd, indien zes maanden zijn verstreken nadat het is bekendgemaakt.

C

Aan artikel 92, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

D

Aan artikel 104, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 110

1. Aan het benoembaarheidsvereiste, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, voldoet tevens hij die kandidaat-notaris is op grond van artikel 20a van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt zoals dit artikel voor de inwerkingtreding van deze wet luidde.

2. Zij die vóór het tijdstip van de plaatsing van deze wet in het Staatsblad naar een standplaats hebben gesolliciteerd kunnen tot het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet tot notaris worden benoemd als zij voldoen aan de in artikel 10 van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt vermelde vereisten.

3. Na het tijdstip van in werking treden van deze wet kunnen tot notaris worden benoemd zij die vóór dat tijdstip voldeden aan de in artikel 10 van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt vermelde vereisten om tot notaris te worden benoemd, met dien verstande dat vereist is dat zij gedurende zes jaren onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden hebben verricht, de duur van de stage daaronder begrepen, en dat zij tevens dienen te voldoen aan de vereisten van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onder 3° en 4°, en onderdeel c.

4. Op de kandidaat-notaris die reeds vóór het tijdstip van in werking treden van deze wet een betrekking op een notariskantoor heeft aanvaard is artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, niet van toepassing.

5. Voor de vaststelling van de duur van de door de kandidaat-notaris vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de wet verrichte notariële werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, zijn de artikelen 1, onderdeel f, en 28, eerste lid, tweede volzin, van toepassing.

Artikel 111

Tot vier jaren na het tijdstip van in werking treden van deze wet worden jaarlijks niet meer notarissen benoemd dan een aantal dat overeenkomt met een tiende van het aantal notarissen dat op eenendertig december van het voorafgaande jaar in functie was of voor wie een waarnemer was benoemd. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze termijn één maal met ten hoogste twee jaren worden verlengd. Onze Minister kan voor deze overgangsperiode regels vaststellen met betrekking tot het aantal notarissen dat ten hoogste in ieder arrondissement kan worden benoemd.

Artikel 112

Op een notaris of kandidaat-notaris die tevens advocaat is vóór het tijdstip van in werking treden van deze wet is artikel 8 niet van toepassing.

Artikel 113

Artikel 44 is uitsluitend van toepassing op verzoeken die worden gedaan na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet. De aanbieding van stukken aan de notaris met het verzoek deze in zijn protocol op te nemen, waarvan een akte is opgemaakt vóór dat tijdstip, blijft beheerst door de bepalingen van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20 op het Notarisambt en door het recht dat zich met betrekking tot dit onderwerp tot aan dat tijdstip heeft gevormd.

Artikel 114

1. De vereniging genaamd Koninklijke Notariële Broederschap en gevestigd te 's-Gravenhage wordt van rechtswege ontbonden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet en wordt van rechtswege onder algemene titel opgevolgd door de broederschap. Het bestuur van de broederschap is bevoegd tot het nemen van alle maatregelen en beslissingen die uit de rechtsopvolging voortvloeien.

2. Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken zijn gedurende ten hoogste drie jaar na inwerkingtreding van de wet gezamenlijk bevoegd, in afwijking van artikel 50, jaarlijks bij ministeriële regeling tarieven of een tarievenstelsel vast te stellen ter bepaling van het honorarium dat de notaris de cliënt in rekening brengt.

3. De tarieven worden zodanig vastgesteld dat een geleidelijke overgang wordt bewerkstelligd naar een vrije tariefsvorming. Daarbij wordt rekening gehouden met de notarile tarieven voor ambtshandelingen, zoals deze laatstelijk hebben gegolden krachtens artikel 59 van de statuten van de voormalige vereniging Koninklijke Notariële Broederschap.

Artikel 115

Het Centraal Bureau van Bijstand bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 mei 1933, Stb. 292 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 73a van de Wet op het Notarisambt wordt van rechtswege ontbonden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet en wordt van rechtswege onder algemene titel opgevolgd door het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104. De voorzitter van het Centraal Bureau van Bijstand is te rekenen van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de voorzitter van het Bureau financieel toezicht notarissen en de leden blijven in hun functie. De voorzitter van het Bureau is bevoegd tot het nemen van alle maatregelen en beslissingen die uit de rechtsopvolging voortvloeien.

Artikel 116

Onze Minister wijst, na daarover het gevoelen van de vereniging Koninklijke Notariële Broederschap te hebben ingewonnen, de personen aan die na de inwerkingtreding van de wet als voorzitter of als lid zitting hebben in het bestuur van de broederschap, de ledenraad en de ringbesturen voor een termijn van ten hoogste negentig dagen. Binnen die termijn geven de ledenraad onderscheidenlijk de ringvergadering uitvoering aan artikel 67, eerste lid, onderscheidenlijk aan de artikelen 63, tweede lid en 81.

Artikel 117

1. De verordeningen van de broederschap, bedoeld in de artikelen 11, derde lid, 21, tweede lid, 28, tweede lid, 30, tweede lid, 31, tweede lid, 57, tweede lid, 73, 82 en 90, vierde lid, moeten uiterlijk binnen zes maanden na de dag van inwerkingtreding van die artikelen in werking treden.

2. Indien en voorzover niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, is Onze Minister bevoegd de verordeningen voor de eerste maal vast te stellen. Zulks laat de uit artikel 65 voortvloeiende bevoegdheid van het bestuur en de ledenraad voor het overige onverlet.

Artikel 118

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen en artikelen verschillend kan zijn.

Artikel 119

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het notarisambt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Justitie,

Naar boven