23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2004

1. Inleiding

In mijn brief van 3 mei jongstleden1 heb ik een integraal overzicht gegeven van diverse, deels met elkaar samenhangende beleidstrajecten ten aanzien van het notariaat. Ik heb u daarbij toegezegd u afzonderlijk te informeren over het toezicht op het notariaat.

Het toezicht op het notariaat kent vele vormen en is op zeer verschillende wijze georganiseerd. Het palet van toezichthouders is in 1999 door de Werkgroep Toezicht notariaat onder leiding van de toenmalige president van de rechtbank Den Haag, mr. A.H. van Delden, onder de loep genomen. Dit rapport is bij brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 november 1999 aan U verzonden. Deze werkgroep concludeerde dat het toezicht op het notariaat verbrokkeld en weinig gecoördineerd is. De werkgroep adviseerde om het interne preventieve toezicht te versterken door kwaliteitszorg in de vorm van systematische kwaliteitsbewaking- en bevordering onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) te ontwikkelen. Voor wat betreft de versterking van het externe preventieve toezicht dacht de werkgroep voor de langere termijn aan het onderbrengen van de toezichtfunctie bij een speciaal hiervoor toegeruste externe instantie.

Recentelijk is, zoals bij u bekend is, de Commissie evaluatie Wet op het notarisambt onder leiding van dhr. mr. A. Hammerstein geïnstalleerd met als opdracht de wet- en regelgeving van het notarisambt in den brede aan een onderzoek te onderwerpen. De rapportage van de Commissie is voorzien voor medio 2005. De commissie heeft een brede taakopdracht en zij zal ook de verbrokkeling en coördinatie van het toezicht alsmede de inrichting en werkwijze van het tuchtrecht in beschouwing nemen.

Als het gaat om het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening, acht ik het echter niet gewenst en ook niet noodzakelijk om te wachten op de rapportage van de Commissie. Er zijn op het terrein van de kwaliteit en integriteit van de beroepsgroep de afgelopen tijd al de nodige initiatieven door de KNB genomen, maar gezien recente informatie (zoals het Jaarverslag van Bureau Financieel Toezicht (BFT) 2003, de ronde tafel d.d. 5 oktober jl., die is georganiseerd door de vaste commissie van Justitie en de aanloop naar de ledenvergadering van de KNB op 8 oktober jl.) tot dusverre met ontoereikend resultaat. Het is van groot belang thans de inspanningen van de afgelopen periode te effectueren en tot een intensivering te komen.

De essentie van deze intensivering heb ik reeds in mijn brieven aan Uw Kamer van 3 mei jl. en van 9 juli jl.1 verwoord. In de eerste plaats verricht de KNB verder de nodige inspanningen ter borging van de aan de beroepsgroep toevertrouwde elementen. Daarenboven zijn een (in omvang beknopte) externe voorziening van stelseltoezicht – oftewel: vindt genoemde borging door de KNB afdoende plaats – en gericht toezicht op basis van signalen en risicoanalyse nodig. Het heeft mijn voorkeur deze taken toe te voegen aan de huidige taken van het BFT. Met de in deze brief beschreven maatregelen wordt, als het gaat om toezicht op kwaliteit en integriteit van de beroepsbeoefening, een markante stap vooruit gezet.

2. Vertrouwen in het notariaat

De notaris vervult in onze samenleving een belangrijke en unieke functie. Als openbaar ambtenaar en onpartijdig adviseur verschaft hij door het regelen en vastleggen van rechtsverhoudingen en het formaliseren van wilsverklaringen zekerheid in het rechtsverkeer.

Om deze belangrijke functie met soms verstrekkende rechtsgevolgen adequaat te kunnen vervullen zijn bij wet- en regelgeving nadere eisen aan de deskundigheid en de beroepsuitoefening van de notaris gesteld. Zo wordt van de notaris verlangd dat hij in zijn werkzaamheden een hoge mate van zorgvuldigheid betracht en hij zich in alle gevallen strikt onafhankelijk en onpartijdig opstelt. Op deze manier wordt getracht het publieke belang van rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te borgen.

Of de notaris er in alle gevallen in slaagt aan de gestelde eisen te voldoen, is moeilijk vast te stellen. De notaris oefent zijn ambt in zelfstandigheid uit en de aard van de werkzaamheden van de notaris brengt met zich mee dat eventuele onvolkomenheden niet of pas in een laat stadium aan het licht komen (bijvoorbeeld als de erflater overlijdt, het huwelijk wordt ontbonden of het huis wordt doorverkocht). Daar komt bij dat de notaris een wettelijke geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft.

Dit alles maakt niet alleen dat de notaris een belangrijke en unieke functie in onze samenleving vervult, maar ook een kwetsbare en moeilijk te controleren functie. Incidenten in de beroepsuitoefening van de notaris die de rechtszekerheid aantasten kunnen leiden tot maatschappelijke onrust en een verminderd vertrouwen van de burger in het notariaat. Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en alle inspanningen dienen erop gericht te zijn het zorgvuldig verworven vertrouwen van de samenleving in de notaris te waarborgen en te behouden. Ter bepaling of voldaan wordt aan de gestelde eisen is goed toezicht, ook al kan het optreden van incidenten daarmee uiteraard niet volledig worden uitgesloten, essentieel.

3. De notaris verandert

Naast de specifieke kenmerken die inherent zijn aan het notariaat hebben maatschappelijke ontwikkelingen en de komst van de nieuwe notariswet op 1 oktober 1999 er verder toe bijgedragen dat een vernieuwde dynamiek van het notariaat wordt verlangd om haar belangrijke wettelijke taak ten behoeve van de rechtsbescherming in de toekomst goed te kunnen blijven vervullen.1 De confrontatie met een competitieve markt en prijsconcurrentie, maar ook een verminderde conjunctuur, brengen in voorkomende gevallen spanningen met zich mee voor onder andere de integriteit van de beroepsuitoefening. Ook de interdisciplinaire samenwerking met andere (juridische) beroepsgroepen zorgt voor spanning op de onafhankelijkheid en transparantie van het notarisambt.

Zonder vooruit te lopen op de analyse van de commissie Hammerstein, kan gesteld worden dat dit spanningsveld mogelijke risicofactoren oplevert voor de positionering en het functioneren van de notaris, en dus ook voor zijn integriteit.2

Ter illustratie: uit het jaarverslag 2003 van het BFT blijkt onder andere dat in 48 gevallen de bewaringspositie van de zogenaamde derdengeldrekening op één of meerdere momenten negatief is geweest. In een aantal van deze gevallen is slechts sprake van administratieve tekortkomingen, maar ten principale geldt dat ook binnen de beroepsgroep het bewust aantasten van de derdengeldrekening voor andere doeleinden wordt gezien als «doodzonde». Het BFT heeft in 2003 ook 22 klachten ingediend bij de kamer van toezicht, waarvan vijf naar aanleiding van onderzoeksresultaten.

4. Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat

Thans heeft het BFT tot taak om toezicht te houden op de financiële huishouding bij de beroepsuitoefening van de notarissen en gerechtsdeurwaarders. De rol van het BFT beperkt zich tot de op financieel en administratief gebied geldende regels, hetgeen impliceert dat het BFT – net als andere «aspecttoezichthouders» – alleen toezicht mag houden op kwaliteit en integriteit voorzover dit een aspect betreft dat uit zijn wettelijke gedefinieerde toezichttaak voortvloeit. Het BFT kan derhalve geen integraal toezicht houden op kwaliteit en integriteit.

De kamer van toezicht is wél belast met het toezicht op alle aspecten van de beroepsuitoefening, maar is in de praktijk vanwege haar repressieve functie beperkt qua onderzoeksmogelijkheden. Bovendien zijn vraagtekens te plaatsen bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamer.

Oordeelsvorming over de conclusie van de, in de inleiding vermelde, Werkgroep Toezicht Notariaat omtrent verbrokkeling van toezicht en een gebrek aan coördinatie tussen toezichthouders vereist een fundamentele beschouwing van het gehele complex aan wet- en regelgeving. Derhalve heb ik de commissie Hammerstein verzocht nader in te gaan op het formele vraagstuk hoe om te gaan met de veelheid van toezichthouders binnen het notariaat.

De werkgroep concludeerde daarnaast dat het bestaande toezicht op het notariaat overwegend een repressief karakter heeft. Zoals hierboven reeds beschreven, heeft de notaris een publiekrechtelijke functie, met unieke bevoegdheden om in het rechtsverkeer op een aantal vitale terreinen in het algemeen belang wettelijk voorgeschreven diensten aan opdrachtgevers te verlenen. Mijn verantwoordelijkheid voor de goede werking van dit wettelijk stelsel vereist naar zijn aard noodzakelijkerwijs primair een sterk preventief werkend toezicht naast overigens onvermijdelijk repressief ingrijpen.

Om dit preventief toezicht te intensiveren is de komende tijd een aantal maatregelen van groot belang:

• De KNB zal het intern ontwikkelde kwaliteitssysteem implementeren; in het kader daarvan zal ook bijzondere aandacht moeten worden gegeven aan integriteitsvragen.

• In situaties die zich daarvoor lenen zal de KNB zelf actief optreden tegen bij haar bekende leden van de beroepsgroep die zich niet gedragen zoals een notaris betaamt.

• Aan een externe instantie zal de taak worden toebedeeld toe te zien op de werking van de kwaliteitsen integriteitswaarborging; deze instantie zal daarbij tevens de bevoegdheid krijgen in individuele gevallen nader onderzoek te doen en de casus zonodig voor te leggen aan de tuchtrechter.

De KNB heeft de afgelopen jaren al verschillende initiatieven genomen betreffende het interne toezicht, maar de effectuering daarvan is nog niet in alle gevallen toereikend. Dit hangt samen met de omstandigheid dat een aantal initiatieven van zeer recente datum is. Daarnaast is de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie bevoegd en voldoende geëquipeerd tot kwaliteitsbevordering, door middel van onder meer verordeningbevoegdheid. Het accent heeft echter vooral gelegen op normstelling en minder op handhaving.

Dat het huidige preventieve toezicht op kwaliteit en integriteit nog niet volwaardig is, werd ook door de deelnemers aan de ronde tafel d.d. 5 oktober 2004 bij de vaste commissie van Justitie veelvuldig benoemd.

5. Investering door de KNB

Een belangrijke plaats is weggelegd voor de kwaliteitszorg en -bevordering (inclusief integriteit) vanuit het notariaat zelf. Daarbij zijn al belangrijke stappen gezet. In oktober 2003 heeft het bestuur van de KNB de zogenoemde Kwaliteitsnorm van de KNB uitgebracht.

Deze kwaliteitsnorm bevat normen op het gebied van de organisatie van het notariskantoor, de oriëntatie en opdrachtaanvaarding, het uitvoeren van de opdracht, het passeren van de akte, de nazorg en de ondersteunende processen. De normen zijn grotendeels gebaseerd op de wet- en regelgeving voor het notariaat. Het kwaliteitssysteem is niet statisch, maar zal voortdurend in beweging zijn en worden aangepast aan nieuwe inzichten en praktijkervaring.

Om te bezien of de opzet en werking van de kwaliteitssystemen van de kantoren voldoen aan de in de Kwaliteitsnorm van de KNB neergelegde kwaliteitsnormen, is een bijbehorend auditsysteem ontwikkeld. Door opgeleide auditors afkomstig uit het notariaat worden aan de hand van checklists kwaliteitsonderzoeken verricht. Deze auditors beschikken over een grote mate van vakinhoudelijke kennis, mede omdat een deel van hun oordeel gebaseerd moet zijn op «professional judgement». Het zijn dan ook in eerste instantie adviseurs die helpen om de professionaliteit van de beroepsgroep te bevorderen. In het voorjaar van 2004 is de KNB in pilotvorm begonnen met het uitvoeren van de eerste audits. Deze audits vinden vooralsnog op vrijwillige basis plaats en zijn bedoeld om ervaring met het kwaliteitssysteem en het auditwerkprogramma op te doen. Met deze stappen is een basis gelegd. Het komt nu aan op het effectueren daarvan.

Bij de recente wijzing van de Wna is de KNB met ingang van 1 augustus 2004 de bevoegdheid gegeven om bij verordening regels te stellen betreffende de bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening.1 De KNB heeft momenteel een verordening op de kwaliteit in voorbereiding, waarin de invoering en verplichtstelling van kwaliteitstoetsing van notariskantoren wordt geregeld.

Een interne beleidsnota ter voorbereiding op de verordening ligt thans ter bespreking voor aan de ledenraad van de KNB. Vooropgesteld dat deze daarna zonder grote aanpassingen de instemming van de ledenraad verkrijgt, schat het bestuur van de KNB in dat de verordening eind 2005 aan mij ter goedkeuring kan worden voorgelegd. Met deze verordening kan het handhavingstraject indien noodzakelijk via het tuchtrecht worden getoetst en de naleving van rechtswege worden afgedwongen.

De KNB kan als publiekrechtelijke beroepsorganisatie niet volstaan met het organiseren van kwaliteitsbeleid en -audits. Zij kan ook anderszins actief optreden op het gebied van de handhaving, zoals onlangs is aangetoond.

De genoemde confrontatie met een competitieve markt en prijsconcurrentie vanaf 1 oktober 1999 heeft bij individuele notarissen geleid tot verschillende bewegingen. Daarbij zijn ook bewegingen die gewild of ongewild de grenzen van het toelaatbare opzochten. Dit wekte ook verontrusting bij Uw Kamer, getuige vorig jaar gestelde Kamervragen1. Dit voorjaar heeft de KNB het initiatief genomen bij haar leden een inventarisatie te houden van marktinitiatieven. Mede op basis van dit materiaal heeft de KNB in twee gevallen bevorderd dat er juridische stappen zijn gezet. In beide gevallen bleek de tuchtrechter de visie van de KNB te delen.

Uit deze twee voorbeelden is eens te meer duidelijk geworden dat de rol van de KNB niet beperkt is tot kwaliteitsbeleid voorzover dat in regelgeving is neergelegd maar zich eveneens uitstrekt tot het integriteitsbeleid ten behoeve van de beroepsgroep. Dat hoeft niet te verbazen, want integriteit is een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld en onderhouden moet worden. De wijze van optreden van de KNB in bovengenoemde twee gevallen leent zich in voorkomende gevallen dan ook voor herhaling, hetgeen mij passend voorkomt voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Met vorenstaande jurisprudentie in de hand en met de intensivering van het preventieve toezicht moet de KNB in toenemende mate in staat worden geacht om zichtbaar voor haar leden de grens te trekken tussen pionieren enerzijds en overschrijding van de norm anderzijds. Daarbij zal de KNB in discussie met haar leden moeten komen tot gezaghebbende uitspraken over het te verwachten danwel het feitelijk optreden waar het de onafhankelijkheid betreft.

Een dergelijk optreden van de KNB, in gevallen waar sprake is van strijdigheid met de door haar als publiekrechtelijke organisatie wenselijk geachte normen op het terrein van kwaliteit en integriteit, kan er wel toe leiden dat het gewenst wordt om ook de formele mogelijkheden en bevoegdheden van de KNB op dit punt nader te bezien. Ik wil dit aspect in overleg met de KNB en de externe toezichthouder (zie hieronder) en in afstemming met de commissie Hammerstein bezien.

6. Externe toezichtfunctie als complement

Aanvullend op het preventieve toezicht door de KNB is een externe toezichtsfunctie over de volle breedte van de beroepsuitoefening gewenst. Het BFT voert in het huidig toezichtbestel bij het notariaat reeds het financieel toezicht uit. Uit bijgaande evaluatie2 blijkt dat, behoudens enkele verbeterpunten, het BFT het huidige financiële toezicht voldoende doelmatig en doeltreffend uitvoert. Mede om te voorkomen dat het huidige complex van toezichthouders verder uitdijt ben ik voornemens om met het BFT te bezien of het mogelijk is om ook deze nieuwe toezichtsfunctie in het BFT op te laten gaan.

Deze toezichtsfunctie omvat allereerst het toezicht op de opzet, bestaan en werking van (de relevante onderdelen van) het kwaliteitssysteem.

De toetsing van de wijze waarop de auditing wordt uitgevoerd en de toetsing van de juistheid en volledigheid van de oordelen van de auditors is daarbij het eerste aangrijpingspunt. Bij dit stelseltoezicht is voorts inbegrepen het toezicht op de activiteiten die de KNB anderszins ontplooit om inbreuken op de gewenste kwaliteit en integriteit bij de taakvervulling door notarissen tegen te gaan. Van de KNB mag immers een actieve en consequente opstelling worden verwacht.

De externe toezichthouder heeft derhalve als taak om vast te stellen of de activiteiten van de auditors c.q. de KNB afdoende zijn. Waar dit niet zo is, ook als dat een gevolg is van onvoldoende mogelijkheden, moet de externe toezichthouder dat vaststellen. Per norm dient van geval tot geval te worden bezien of het mogelijk en wenselijk is om dergelijke toezichtaspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem of andere activiteiten van de KNB.

De externe toezichthouder krijgt tevens de bevoegdheid in individuele gevallen (nader) onderzoek te doen naar notarieel handelen dat mogelijk strijdig is met de wettelijke opdracht, met KNB-verordeningen, met de noodzakelijke onafhankelijkheid of anderszins met de gewenste integriteit. Van die bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien de externe toezichthouder dat nodig acht. Aanleiding kunnen bijvoorbeeld meldingen of signalen zijn uit de audit door de KNB, maar bijvoorbeeld ook van het bestuur van de KNB (met name gevallen waarin de KNB optreden gewenst acht maar daarvoor geen onderzoeksmogelijkheid beschikbaar heeft), de voorzitter van de kamer van toezicht, vanuit het ministerie van Justitie of vanuit een derde belanghebbende. Resultaat van het specifieke onderzoek vormt een feitelijk dossier ten behoeve van verdere oordeelsvorming. De externe toezichthouder kan dit dossier (en waar van toepassing met zijn voorstel over te treffen maatregelen) ter nadere beoordeling voorleggen aan de KNB, de tuchtrechter of het Openbaar Ministerie.

7. Implementatietraject

Het is evident dat met de daadwerkelijke invoering van het toezicht op kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening nog wel enige tijd is gemoeid. Het implementatietraject bevat vier van elkaar te onderscheiden activiteiten: 1. Definitieve aanwijzing en equipering van het BFT als externe toezichthouder, 2. nadere uitwerking met de kamers van toezicht, 3. het opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement en 4. Het voorbereiden van de noodzakelijke wettelijke grondslag (zie § 7.1 tot en met § 7.4). Overigens ben ik voornemens deze activiteiten zoveel mogelijk parallel te laten verlopen.

§ 7.1 Aanwijzing externe toezichthouder

Zoals eerder in deze brief is gemeld, ben ik voornemens om met het BFT te bezien of het mogelijk is om ook de nieuwe toezichtstaak in het BFT op te laten gaan. Daarbij dient wel onder ogen te worden gezien dat deze nieuwe toezichtstaak, hoewel beknopt qua volume, wel andere competenties en kennis vergt dan hetgeen voor het financieel toezicht benodigd is. Bijzonder aandachtspunt bij de inrichting van de toezichthouder zijn dan ook de competenties van de medewerkers. Zo is praktische kennis en ervaring met het functioneren van het notariaat benodigd om effectief (meta-)toezicht uit te kunnen oefenen op de kwaliteit en integriteit van de dienstverlening. Naast kennis van het notariaat en vakinhoudelijke kennis, zijn de zogenoemde «zachte» kanten van wezenlijk belang bij de uitoefening van het toezicht. Onder deze «zachte» kanten worden organisatieculturele aspecten verstaan zoals onderlinge verhoudingen, wederzijds vertrouwen en respect, de wijze van communiceren, houding en bejegening alsmede beeldvorming. Tezamen met het BFT zal moeten worden onderzocht of deze organisatie in staat is binnen redelijke termijn tot een efficiënte en effectieve invulling van het nieuwe taakgebied te komen. Aandachtspunt daarbij is ook het ervoor zorgdragen dat uit een specifiek doel verkregen informatie niet zomaar beschikbaar gesteld kan worden voor een ander doel, zoals een tuchtrechtelijk onderzoek.

§ 7.2 Nadere uitwerking met de kamers van toezicht

De toekomstige taken van de externe toezichthouder vereisen zorgvuldige afstemming met de kamers van toezicht. Het is uit een oogpunt van scheiding van functies van aanklager en rechter minder gewenst dat een «vooronderzoek», in het kader van de toezichtfunctie gelast door de voorzitter van de kamer van toezicht, kan leiden tot een tuchtrechtelijke klacht bij diezelfde kamer van toezicht. Hier komt artikel 6 van het EVRM, dat elke procespartij recht geeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter, in het geding. Dit aspect wordt expliciet aan de commissie Hammerstein voorgelegd.

Wel blijft het wenselijk dat de (voorzitter van de) kamer van toezicht in het belang van waarheidsvinding bevoegd is een onderzoek op te dragen aan derden en voorts signalen kan doen toekomen aan de externe toezichthouder, welke uiteindelijk zoals gesteld zélf bevoegd is te besluiten tot een gericht onderzoek.

§ 7.3. Opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement

Met de bij het toezicht betrokken partijen zal een toezichtarrangement worden afgesloten. In een toezichtarrangement komt de praktische invulling van het toezicht tot uiting. Het meest wezenlijke kenmerk van een toezichtarrangement is dat verschillende partijen met elkaar samenwerken om het toezicht te ontwikkelen en uit te oefenen. Het toezichtarrangement is een dynamisch geheel dat aangepast dient te worden als daartoe een praktische noodzaak blijkt, bijvoorbeeld omdat besloten is om bepaalde toezichtaspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem. Belangrijk onderdeel van het toezichtarrangement vormt ook het maken van afspraken rondom aanleveren van informatie.

§ 7.4. Voorbereiden en aanbrengen wettelijke grondslag

Het voornemen om het huidig toezicht te versterken vereist een aanpassing van de wet- en regelgeving. Bij deze materie dient ook rekening te worden gehouden met mededingingsrechtelijke aspecten. Een wetsvoorstel zal worden voorbereid, opdat de in deze brief vermelde vernieuwingen in de toezichtstructuur worden gereguleerd. Gedegen toezichthouden vereist specifieke bevoegdheden, waarbij in formele zin voldoende rekenschap wordt gegeven aan doelmatigheid, rechtmatigheid en zorgvuldigheid.

Van bepaalde bevoegdheden, zoals het betreden van plaats van praktijkuitoefening en inzage in de dossiers, boeken en bescheiden, ligt het in de rede dat deze toekomen aan de externe toezichthouder. Zoals aangegeven in het vijfde hoofdstuk wil ik zonodig ook met de KNB en de externe toezichthouder, in afstemming met de commissie Hammerstein verkennen of de huidige wettelijke bepalingen de KNB niet – teveel – beknotten bij het uitoefenen van haar handhavingsactiviteiten of dat er anderszins nog belemmeringen zijn ten aanzien van de kwaliteitsbevordering.

In de aanpassing van wet- en regelgeving zal ook het door de KNB en het BFT onderschreven voornemen worden meegenomen om bij het financieel toezicht meer dan thans te steunen op de werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de reguliere accountantscontrole. Daardoor kan de financieel toezichthouder meer terugvallen op de bevindingen van de accountant en daarmee vervolgens effectiever en efficiënter haar financiële toezichttaak uitvoeren. Hiertoe ben ik voornemens om het huidige voorschrift tot beoordelingsverklaring bij de jaarstukken aan te scherpen tot een accountantsverklaring.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 23 706, nr. 56.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 23 706, nr. 57.

XNoot
1

De notaris verandert, Jaarverslag KNB 2002–2003, p. 5.

XNoot
2

Professionele dienstverlening en georganiseerde criminaliteit, mr. F.Lankhorst en dr. J.M. Nelen, pp. 42–50.

XNoot
1

Wna, artikel 61, tweede lid.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel 1649 en 1650.

XNoot
2

Evaluatie Bureau Financieel Toezicht (BFT), Het Expertise Centrum (HEC), Den Haag, 25 juni 2004. Dit stuk is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven