23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 57
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2004

Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is in het leven geroepen ter gelegenheid van de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt (Wna) op 1 oktober 1999. Het Bureau houdt toezicht op de financiële huishouding, waaronder tevens het beheer van de derdengeldregeling, bij de beroepsuitoefening van de notarissen en gerechtsdeurwaarders. Als zelfstandig bestuursorgaan is het BFT de voortzetting van het voormalige Centraal Bureau van Bijstand inzake het toezicht op de boekhouding van notarissen.

Krachtens artikel 112 lid 8 van de Wna stelt het BFT jaarlijks voor één juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag stel ik deze ter beschikking (zie bijlage)1. Hiermee kom ik reeds toe aan de beantwoording van een van uw vragen naar aanleiding van de recente ontwikkelingen bij het notariaat.

In het verslag wordt een gemengd beeld geschetst van de stand van zaken van de financiële huishouding van het notariaat. Een positieve ontwikkeling is dat het aantal kantoren dat te kampen heeft met acute dreigingen voor het voortbestaan verminderd is ten opzichte van vorig jaar. Anderzijds schetst het BFT onder andere een niet onaanzienlijke stijging (van 52 naar 89) van het aantal notarissen waarvan de financiële positie wordt omschreven als zorgelijk.

Het is te vroeg om een sluitende verklaring te geven voor deze ontwikkelingen. Op zichzelf is het niet onbegrijpelijk dat waar de Wna van 1999 het ondernemersaspect van het notariaat heeft versterkt, de notarissen zich commerciëler zijn gaan opstellen en ook meer risico's zijn gaan nemen. Tegelijkertijd is het notariaat geconfronteerd met de consequenties van een teruglopende conjunctuur, er zijn kennelijk nog onvoldoende kantoren werkzaam op basis van een zodanig adequaat management dat voldoende inzicht bestaat in de eigen kostprijzen en snel worden ingespeeld op veranderende omstandigheden. Toegespitste evaluatie zal hier meer duidelijkheid moeten geven.

In mijn brief van 3 mei jl.1 heb ik aangegeven dat ik een grondige evaluatie van de Wna zal laten plaatsvinden. Daarbij zal onder meer de vraag centraal staan of accentuering van de marktwerking in de Wna de beoogde effecten heeft gehad. Deze evaluatie wordt opgedragen aan een commissie waarin zowel onafhankelijke deskundigen als relevante actoren in het veld zijn betrokken. Deze Commissie evaluatie Wet op het notarisambt, onder leiding van mr. A. Hammerstein, met ingang van 1 augustus 2004 President van het Hof Arnhem, heb ik inmiddels ingesteld. De Commissie is gevraagd vóór 1 juli 2005 haar rapport uit te brengen. Een afschrift van het instellingsbesluit is als bijlage bijgevoegd.2

Het jaarverslag van het BFT biedt voor deze evaluatie op zichzelf bruikbaar materiaal. De bevindingen van BFT hebben echter specifiek tot doel het afleggen van verantwoording omtrent zijn toezichtactiviteiten, en zijn mede gelet op de noodzakelijk privacybescherming van clientèle en beroepsbeoefenaars op hoofdlijnen geformuleerd. Voor beleidsmatige interpretaties van de bevindingen en oordeelsvorming over de bevindingen dient nadere verdieping plaats te vinden. Deze verdieping zal door de Commissie Hammerstein worden aangebracht.

De in het jaarverslag genoemde bevindingen geven aan dat BFT erin is geslaagd om zijn financiële toezichttaak doeltreffend uit te voeren. Toezicht op het inhoudelijk functioneren van juridische beroepsgroepen behoort niet tot de taak van het BFT en zou ook geheel andere eisen stellen. Toch bestaat er in de samenleving behoefte aan zicht op de wijze waarop diverse organisaties en instanties van hun bevoegdheden gebruik maken. Voor het notariaat houdt dit naar mijn overtuiging in dat in de eerste plaats de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) als publiekrechtelijke beroepsorganisatie verder investeert in borging van de aan de beroepsgroep toevertrouwde elementen, zoals integriteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Maar in dit verband ben ik tevens in overleg met het BFT en de KNB om te komen tot een sluitstuk op vorenstaande elementen in de vorm van extern toezicht. Het zal daarbij gaan om een relatief beknopte voorziening van stelseltoezicht en gericht toezicht op basis van signalen en risicoanalyse. Zoals ik in de reeds eerder aangehaalde brief van 3 mei jl. heb aangegeven zal ik binnenkort met een brief komen waarin de voorgenomen intensivering van toezicht op het notariaat nader uiteen wordt gezet. Met vorenstaande is overigens niet gezegd dat ten alle tijden het voortbestaan van individuele praktijken gegarandeerd is.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 23 706, nr. 56.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven