nr. 57
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2004
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is in het leven geroepen ter gelegenheid
van de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt (Wna) op 1 oktober
1999. Het Bureau houdt toezicht op de financiële huishouding, waaronder
tevens het beheer van de derdengeldregeling, bij de beroepsuitoefening van
de notarissen en gerechtsdeurwaarders. Als zelfstandig bestuursorgaan is het
BFT de voortzetting van het voormalige Centraal Bureau van Bijstand inzake
het toezicht op de boekhouding van notarissen.
Krachtens artikel 112 lid 8 van de Wna stelt het BFT jaarlijks voor één
juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen
en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze
in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag stel ik deze ter
beschikking (zie bijlage)1. Hiermee kom ik reeds
toe aan de beantwoording van een van uw vragen naar aanleiding van de recente
ontwikkelingen bij het notariaat.
In het verslag wordt een gemengd beeld geschetst van de stand van zaken
van de financiële huishouding van het notariaat. Een positieve ontwikkeling
is dat het aantal kantoren dat te kampen heeft met acute dreigingen voor het
voortbestaan verminderd is ten opzichte van vorig jaar. Anderzijds schetst
het BFT onder andere een niet onaanzienlijke stijging (van 52 naar 89) van
het aantal notarissen waarvan de financiële positie wordt omschreven
als zorgelijk.
Het is te vroeg om een sluitende verklaring te geven voor deze ontwikkelingen.
Op zichzelf is het niet onbegrijpelijk dat waar de Wna van 1999 het ondernemersaspect
van het notariaat heeft versterkt, de notarissen zich commerciëler zijn
gaan opstellen en ook meer risico's zijn gaan nemen. Tegelijkertijd is het
notariaat geconfronteerd met de consequenties van een teruglopende conjunctuur,
er zijn kennelijk nog onvoldoende kantoren werkzaam op basis van een zodanig
adequaat management dat voldoende inzicht bestaat in de eigen kostprijzen
en snel worden ingespeeld op veranderende omstandigheden. Toegespitste
evaluatie zal hier meer duidelijkheid moeten geven.
In mijn brief van 3 mei jl.1 heb ik aangegeven
dat ik een grondige evaluatie van de Wna zal laten plaatsvinden. Daarbij zal
onder meer de vraag centraal staan of accentuering van de marktwerking in
de Wna de beoogde effecten heeft gehad. Deze evaluatie wordt opgedragen aan
een commissie waarin zowel onafhankelijke deskundigen als relevante actoren
in het veld zijn betrokken. Deze Commissie evaluatie Wet op het notarisambt,
onder leiding van mr. A. Hammerstein, met ingang van 1 augustus 2004
President van het Hof Arnhem, heb ik inmiddels ingesteld. De Commissie is
gevraagd vóór 1 juli 2005 haar rapport uit te brengen.
Een afschrift van het instellingsbesluit is als bijlage bijgevoegd.2
Het jaarverslag van het BFT biedt voor deze evaluatie op zichzelf bruikbaar
materiaal. De bevindingen van BFT hebben echter specifiek tot doel het afleggen
van verantwoording omtrent zijn toezichtactiviteiten, en zijn mede gelet op
de noodzakelijk privacybescherming van clientèle en beroepsbeoefenaars
op hoofdlijnen geformuleerd. Voor beleidsmatige interpretaties van de bevindingen
en oordeelsvorming over de bevindingen dient nadere verdieping plaats te vinden.
Deze verdieping zal door de Commissie Hammerstein worden aangebracht.
De in het jaarverslag genoemde bevindingen geven aan dat BFT erin is geslaagd
om zijn financiële toezichttaak doeltreffend uit te voeren. Toezicht
op het inhoudelijk functioneren van juridische beroepsgroepen behoort niet
tot de taak van het BFT en zou ook geheel andere eisen stellen. Toch bestaat
er in de samenleving behoefte aan zicht op de wijze waarop diverse organisaties
en instanties van hun bevoegdheden gebruik maken. Voor het notariaat houdt
dit naar mijn overtuiging in dat in de eerste plaats de Koninklijke Notariële
Beroepsorganisatie (KNB) als publiekrechtelijke beroepsorganisatie verder
investeert in borging van de aan de beroepsgroep toevertrouwde elementen,
zoals integriteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Maar in dit verband
ben ik tevens in overleg met het BFT en de KNB om te komen tot een sluitstuk
op vorenstaande elementen in de vorm van extern toezicht. Het zal daarbij
gaan om een relatief beknopte voorziening van stelseltoezicht en gericht toezicht
op basis van signalen en risicoanalyse. Zoals ik in de reeds eerder aangehaalde
brief van 3 mei jl. heb aangegeven zal ik binnenkort met een brief komen
waarin de voorgenomen intensivering van toezicht op het notariaat nader uiteen
wordt gezet. Met vorenstaande is overigens niet gezegd dat ten alle tijden
het voortbestaan van individuele praktijken gegarandeerd is.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner