Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 23706 nr. 55 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 23706 nr. 55 |
Vastgesteld 20 oktober 2003
Binnen de vaste commissie voor Justitie1 habben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie van 11 september 2002 inzake Interdisciplinaire samenwerking (23 706 nr. 46) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. Bij brief van 20 oktober 2003 heeft de minister deze beantwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben reeds in 1998 bij de behandeling van de Wet op het notarisambt bij motie van het lid G. de Jong c.s. (Kamerstuk 23 706, nr. 29) gewezen op het belang van de onafhankelijkheid van het notariaat. In diezelfde motie werd de regering daarom verzocht over een regeling voor interdisciplinaire samenwerking in overleg te treden met de notarissen en andere relevante beroepsgroepen en daarna de Kamer ter zake voorstellen te doen.
Bij brieven van 1 oktober 1999, 8 april 2002 en laatstelijk bij brief van 11 september 2002 heeft de minister van Justitie de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie. Geconcludeerd kan worden dat de beroepsgroep inmiddels ruim vier jaar de tijd heeft gehad om tot eenstemmigheid te komen over een regeling voor interdisciplinaire samenwerking. De minister van Justitie acht het gerechtvaardigd nog meer tijd in te ruimen voor studie en overleg om zo de benodigde acceptatie en kwaliteit van een regeling te kunnen bereiken. Dat bevreemdt de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de recente uitspraken van de voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) op het congres van deze organisatie d.d. 11 oktober 2002 (zie Staatscourant van 11 oktober 2002). De voorzitter heeft daar aangekondigd dat de KNB voorlopig blijft bij een verbod op samenwerking tussen notarissen en accountants. De leden van de CDA-fractie vragen of er sprake is van een officieel KNB-standpunt en of de andere betrokken beroepsorganisaties dit standpunt delen. Verder constateren zij dat er wordt gesproken over «voorlopig» en blijkbaar het principe van samenwerking wordt onderschreven. Graag ontvangen deze leden een reactie van de minister op de uitspraken van de voorzitter van de KNB en de daarbij door de CDA-fractie gemaakte kanttekeningen.
Voor de leden van de CDA-fractie staan bij een regeling voor interdisciplinaire samenwerking de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het notariaat voorop, hetgeen leidt tot de volgende randvoorwaarden:
1. de naleving en bescherming van de beroepsregels;
2. het voorkomen van contrasterende beroepsverplichtingen;
3. het tegengaan van belangenverstrengeling;
4. het waarborgen van de eer en aanzien van het ambt, ofwel de herkenbaar van de notaris in het samenwerkingsverband voor justitiabelen;
5. de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van een regeling voor interdisciplinaire samenwerking;
6. eenduidigheid in de voorwaarden voor interdisciplinaire samenwerking;
7. de brede toegankelijkheid voor justitiabelen van alle ambtelijke taken van de notaris.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering dit beoordelingskader volledig onderschrijft.
Op basis van het bovenstaande beoordelingskader leggen de leden van de CDA-fractie het volgende aan de regering voor.
De publieke taakuitoefening van notarissen vereist onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie prevaleert het belang van onafhankelijk boven bedrijfseconomische of commerciële motieven tot samenwerking. Daarvoor zijn wederzijds begrip en respect onvoldoende. De vraag of sprake is van onafhankelijkheid is niet alleen gerelateerd aan de regeling binnen de beroepsgroep maar misschien nog meer aan de perceptie van de burger of cliënt. Het vertrouwen van de justitiabelen is voorwaarde voor een goede ambtsuitoefening. De leden van de CDA-fractie vragen op deze stelling een reactie van de regering.
De leden van de CDA-fractie zien een mogelijke strijdigheid in enerzijds het publieke belang of belang van derden (niet zijnde partij) dat een notaris dient te waarborgen en anderzijds het partijbelang dat andere beroepsgroepen veelal nastreven. Hoe beoordeelt de regering deze spanning in het licht van mogelijke samenwerking van notarissen met advocaten, accountants en andere beroepsgroepen? Onderkent de regering het gevaar dat onder druk van commerciële belangen binnen de samenwerking dit belang prevaleert boven het publieke belang of dat de druk daartoe kan toenemen? Zo kunnen de gezamenlijke wens tot het behouden van een cliënt en het aanbieden van een totaal dienstverleningspakket leiden tot druk op de notaris, zo stellen de leden van de CDA-fractie.
Arrest Europese Hof van Justitie
De staatssecretaris van Justitie was in zijn brief van 1 oktober 1999 nog van oordeel dat samenwerking tussen notarissen en accountants als zodanig niet op bezwaren behoeft te stuiten. De leden van de CDA-fractie vragen of deze regering dat oordeel nog deelt. Hoe moet dit oordeel worden gezien in het licht van de Achtste richtlijn, welke vereist dat de certificerende accountant in een samenwerking 51% van de zeggenschap heeft. Daarnaast vragen zij naar het oordeel van de regering over de gevolgen van het arrest van 19 februari 2002 van het Europese Hof van Justitie. Is de hierin geconcludeerde onverenigbaarheid tussen de bedrijvigheid van advocaten en accountants ook niet toe te passen op de samenwerking tussen notarissen en accountants, zo vragen deze leden? En als notarissen met advocaten mogen samenwerken, wordt dan door dit arrest ook niet impliciet de samenwerking tussen notarissen en accountants onmogelijk gemaakt?
Hoe beoordeelt de regering de ontwikkeling dat er steeds meer, niet in het minst door de Enron-affaire, kritiek wordt geuit op het gebrek aan onafhankelijkheid van de accountant? Dit leidt er toe dat steeds meer accountants zich de controlepoot scheiden van hun advies- of dienstverleningspoot. Ook de Kamer heeft bij de evaluatie van de accountantswetgeving (Kamerstuk 28 090) aangedrongen op een versterking van de onafhankelijkheid van de accountant. Past naar het oordeel van de regering daarin een mogelijke nieuwe samenwerking met notarissen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij veronderstellen dat dit zowel strijdig kan zijn met het belang van de accountant als van de notaris. Ziet de regering ook geen belangrijk verschil in aard van de activiteiten, waar accountants vooral marktgericht werken en notarissen meer inhoudsgericht?
Zijn naar het oordeel van de regering de beroepsorganisaties voldoende in staat om in een samenwerkingsverband toe te zien op de naleving van de beroepsverplichtingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Daarbij spreken zij ook hun zorg uit over het toezicht op en de handhaving van een verordening voor interdisciplinaire samenwerking. Zo onderkent de NovA dat een Raad van Toezicht niet eenvoudig van buiten de aard van een samenwerkingsverband kan beoordelen. Daarom wordt gekozen voor een meldingsplicht voor advocaten. Daarmee is toezicht en handhaving geheel afhankelijk van de actieve en vrijwillige medewerking van advocaten. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie hierop van de regering. Daarnaast vragen deze leden of tuchtrecht kan leiden tot het terugdraaien van een bestaand samenwerkingsverband. Temeer daar een scherpe wettelijke sturing in de samenwerking ontbreekt.
Ziet de regering mogelijkheden om bij notarissen de zogenaamde «paardensprong (indirecte onverenigbare samenwerking bij advocaten) tegen te gaan. Bestaan er met notarissen reeds van dergelijke samenwerkingsconstructies (bijvoorbeeld via belastingadviseurs)? Acht de regering het mogelijk dat wanneer een dergelijke samenwerking is of wordt aangegaan dit nog wordt teruggedraaid, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, met welke middelen?
Ziet de regering reden tot een andere inrichting van het toezicht op het notariaat, wanneer er sprake is van interdisciplinaire samenwerking, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is er dan reden tot het inrichten van een interdisciplinair toezicht, zo vragen deze leden. Deze leden verwijzen ook naar het pleidooi van de voorzitter van de KNB voor een onafhankelijke inspectie en hun schriftelijke vragen onder nummer 132 inzake de betrokkenheid van notarissen bij handel in onroerend goed.
Hoe beoordeelt de regering het standpunt van de KNB (Staatscourant van 11 oktober 2002) dat bestaande samenwerkingsvormen tussen notarissen, advocaten en belastingadviseurs niet mogelijk wil maken?
De werkgroep Van den Haak acht in haar advies van april 2002 samenwerking van notarissen met advocaten, fiscaal juristen, fiscaal economen en openbare accountants mogelijk, mits de functioneel-inhoudelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de beroepsuitoefening is gewaarborgd. Voorwaarde daarvoor is dat de samenwerking staaksgewijs is opgebouwd en dat de staken uitsluitend beheersmatig met elkaar verbonden zijn. Zeggenschap over de eigen beroepsuitoefening wordt dan ondeelbaar, aldus de werkgroep. Deelt de regering het oordeel van de werkgroep Van den Haak en acht zij het wenselijk dat dit advies de basis vormt voor een op te stellen verordening? De leden van de CDA-fractie vragen daarbij de regering expliciet in te gaan op de vraag of het beheer van een samenwerkingsverband zo neutraal kan zijn dat het geen invloed heeft op de taakuitoefening van de verschillende staken. Wat is dan nog de meerwaarde van een samenwerking, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen deze leden of in een dergelijke samenwerking onder een gezamenlijke naam nog wel de herkenbaarheid van de notaris is gewaarborgd. Hoe verhoudt zich dit samenwerkingsmodel tot de Achtste Richtlijn en het reeds genoemde arrest van het Europese Hof van Justitie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De werkgroep Van den Haak adviseert de notariële administratie en dossiers af te scheiden van die van andere samenwerkende beroepsgroepen. De leden van de CDA-fractie vragen of dit een realistisch uitgangspunt is. Komt juist niet een gezamenlijk beheer (waaronder de administratie) de efficiency van een samenwerking ten goede, zo vragen zij. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering voldoende mogelijkheden tot controle hierop ziet. Zij onderschrijven de noodzaak daartoe en verwijzen daarbij naar het recente jaarverslag van het Bureau Financieel Toezicht (zie NRC 10 oktober 2002). Daaruit blijkt dat nu reeds veel notariskantoren geen scheiding in het geldbeheer kennen.
De werkgroep domeinmonopolie Advocatuur (Cohen) adviseert de interdisciplinaire samenwerking van advocaten bij wet te regelen, omdat samenwerking de structuur van de markt raakt. In de brief van 8 april 2002 acht de staatssecretaris van Justitie ingrijpen door een wettelijke regeling niet nodig. Belangrijk argument was dat er voldoende mogelijkheid tot samenwerking zonder deling winst en verlies mogelijk is, waardoor de structuur van de markt niet wordt verstoord (hetgeen een wettelijke regeling vraagt). Deelt de regering dit oordeel nog steeds?
De leden van de CDA-fractie vragen ook of om andere redenen een wettelijke regeling voor interdisciplinaire samenwerking niet noodzakelijk is. Daarbij wijzen zij op de noodzaak van eenduidigheid van voorwaarden in de voor de verschillende beroepsgroepen geldende regelingen. Temeer daar de verschillende regelingen een wederkerend effect hebben en dus elkaar raken. Ook de eerder genoemde handhaafbaarheid van de regeling kan de roep om een wettelijke regeling versterken, zo stellen de leden van de CDA-fractie.
Daarnaast kan de vraag waar de grens ligt in de interdisciplinaire samenwerking nopen tot een wettelijke regeling, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Is bijvoorbeeld naast samenwerking met accountants ook samenwerking tussen notarissen en makelaars gewenst? Zullen de verschillende beroepsgroepen in de interdisciplinaire samenwerking niet steeds de grenzen van hun mogelijkheden en de grenzen van de regeling opzoeken? In het nader verslag bij de Wet op het Notarisambt vroeg de Kamer reeds of niet een wettelijke regeling (al dan niet bij AMvB) noodzakelijk is. De KNB vroeg ook bij brief van 24 december 1998 expliciet om een wettelijke regeling met daarin duidelijke grenzen voor interdisciplinaire samenwerking, daar artikel 18 van de Wet op het Notarisambt weinig houvast biedt. Is de regering bereid haar eerder genoemde standpunt in deze te heroverwegen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie vinden het ongewenst dat nog langer onduidelijkheid bestaat over de grenzen van interdisciplinaire samenwerking. Nieuwe initiatieven ontwikkelen zich in de markt en zijn later niet eenvoudig terug te draaien. Blijkbaar kunnen de betrokken beroepsgroepen niet tot een eenduidig oordeel over de noodzakelijke regeling komen. Mede in het licht van bovenstaande randvoorwaarden en overwegingen achten de leden van de CDA-fractie het nu gewenst dat de regering zelfstandig het initiatief neemt tot een regeling voor interdisciplinaire samenwerking. Daarbij geeft zij de regering dringend in overweging te komen tot een wettelijke regeling.
Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn dat de leden van de CDA-fractie niet overtuigd zijn van de wenselijkheid tot een verbreding van de interdisciplinaire samenwerking van notarissen met accountants of andere beroepsgroepen. Naar bestaande interdisciplinaire samenwerkingsverbanden en de daarvoor geldende regeling en voorwaarden moet ook kritisch worden gekeken. Het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het notariaat prevaleert daarbij, zo stellen de leden van de CDA-fractie.
Vragen en opmerkingen van leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks danken de minister voor zijn brief inzake interdisciplinaire samenwerking tussen notarissen en andere relevante beroepsbeoefenaren. Het is deze leden bekend dat er vanuit het notariaat en de advocatuur een vraag is naar betere mogelijkheden voor samenwerking met accountants. In dit kader willen deze leden benadrukken dat een accountant, voor een correcte invulling van zijn functie, de mogelijkheid van een onafhankelijk bedrijfseconomisch onderzoek moet hebben. Gezien de diverse argumenten om op het punt van samenwerking tussen notarissen en accountants terughoudendheid te betrachten, verzoeken de leden van de GroenLinks-fractie de minister een uiteenzetting te geven over de stand van zaken van de discussies die hierover door de vertegenwoordigers van notarissen, advocaten, belastingadviseurs en accountants gevoerd worden.
Vragen en opmerkingen van leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de minister van Justitie van 11 september 2002 inzake interdisciplinaire samenwerking met gemengde gevoelens gelezen. In afwachting van een solide nadere regeling van interdisciplinaire samenwerking (IDS) willen zij de minister een aantal vragen voorleggen. Wat zijn nu precies de voordelen, naast de mogelijkheid van winstdeling en gezamenlijke naamvoering, van IDS? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de rol van de notaris een bijzondere is in de samenleving. Waarom wordt die bijzondere positie ondermijnd? Wat zijn daar de achterliggende redenen van? Hoe beoordeelt de minister in dit verband de positie van een accountant? Acht hij het wenselijk om een accountant zo objectief mogelijk zijn werk te laten doen? En zo ja, waarom dan de IDS? Vindt de minister, met deze leden, het niet ondenkbaar dat er enige vorm van belangenverstrengeling kan ontstaan als er in een kantoor zowel accountants als notarissen zitten? Een accountant controleert, een notaris stelt vast. Is de minister van mening dat daar een spanning kan optreden? Wie controleert in dit verband de naleving van artikel 18 Wet op het Notarisambt? Wat zijn de sancties op niet naleving van de norm dat samenwerking slechts is toegestaan als de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van de beroepsbeoefenaar niet in gevaar komt? Zijn er gevallen bekend in de jurisprudentie waarbij die norm overtreden wordt? Hoe kijkt de minister daartegenaan?
Alvorens de gestelde vragen te beantwoorden bied ik u, in vervolg op mijn brief van 22 april 2003, nogmaals mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat de beantwoording zo lang op zich heeft laten wachten. Zoals ik u eerder tijdens het algemeen overleg van 18 juni 2003 mededeelde ligt het initiatief tot het maken van nieuwe regelgeving op het terrein van interdisciplinaire samenwerking (IDS) bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De beantwoording van de vragen kan daar niet los van worden gezien. Afgelopen zomer verkreeg ik de noodzakelijke duidelijkheid van de inhoud van de nieuwe regelgeving op het gebied van IDS. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de eerste onder het regiem van de nieuwe Wet op het notarisambt totstandgekomen verordening inzake IDS (Verordening van de KNB van 21 juni 2000, Stcrt. 2000, 182, inwerkingtreding 1 oktober 2000) tot uiterlijk 1 oktober 2002 van kracht zou zijn. Daarna zou dan een inhoudelijk vernieuwde verordening van kracht worden.
Een belangrijke rol hierbij speelden de conclusies van de werkgroep IDS die op instigatie van de Minister van Economische Zaken en van de Staatssecretaris van Justitie over de IDS-problematiek advies heeft uitgebracht. De werkgroep stond onder voorzitterschap van mr. H.F. van den Haak, oud-president van het Gerechtshof te Amsterdam en was samengesteld uit vertegenwoordigers van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Orde van Advocaten, het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
De werkgroep heeft in december 2001, in het besef dat het in feite om een verordening van de KNB ging, overeenstemming bereikt over een concept IDS-verordening die IDS met deling van winst en verlies en/of deling van zeggenschap onder voorwaarden met andere vrije beroepen (accountants) mogelijk maakte. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van deze concept-verordening was dat in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband moet worden voorzien. De afzonderlijke beroepsgroepen zouden ieder een eigen staak vormen en houden en de staken zouden uitsluitend beheersmatig met elkaar verbonden zijn. Uiteindelijk heeft de ledenraad van de KNB op 18 juni 2003 een IDS-verordening vastgesteld, waarin bepaald is dat alleen de notarissen gezamenlijk een staak vormen waaraan binnen het samenwerkingsverband ten aanzien van de praktijkuitoefening doorslaggevende zeggenschap toekomt (artikel 3 van de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003).
Gedurende de interne raadplegingsronde binnen het notariaat deed zich een aantal gebeurtenissen voor die de stemming binnen de beroepsgroep om over samenwerking met accountants te overleggen niet ten goede kwamen. In de eerste plaats kan de Enron-affaire worden genoemd. De effecten daarvan laten zich niet moeilijk raden. Daarnaast liep ook de evaluatie van de accountantswetgeving vertraging op, waardoor onduidelijk bleef of en zo ja op welke wijze de borging van bijvoorbeeld de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de accountant aangescherpt zouden worden. Tenslotte deed het Europese Hof op 19 februari 2002 een belangrijke uitspraak over het verbod op IDS tussen advocaten en accountants in de zaak Wouters. Nadat de interne raadpleging binnen het notariaat uitwees dat er nogal wat tegenstanders waren van IDS met accountants vroeg de KNB een jaar langer de tijd voor de totstandbrenging van een nieuwe verordening. Zoals ik u eerder berichtte bij brief van 11 september 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 23 706, nr. 46), heb ik het verzoek om verlenging ingewilligd om daarmee de KNB meer tijd te gunnen om zich nader te bezinnen over de inhoud van de nieuwe IDS verordening. Bij Verordening van 18 september 2002 is de werking van de Verordening van 21 juni 2000 door wijziging van artikel 12 met een jaar verlengd tot uiterlijk 1 oktober 2003.
Zonder al te veel op de beantwoording van de vragen vooruit te lopen, merk ik op dat de herbezinning van de KNB ertoe heeft geleid dat de KNB in de nieuwe Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 samenwerking met deling van winst en verlies met accountants niet toe staat. Een dergelijke wijze van samenwerking is alleen toegelaten met advocaten, fiscaal juristen en fiscaal economen. Minder vergaande samenwerkingsafspraken met andere beroepsgroepen dan met deling van winst en verlies of onderlinge zeggenschap, die overigens wel zijn toegestaan, zijn – evenmin als dat in de oude verordening het geval was – niet in de nieuwe verordening geregeld. De KNB is van oordeel dat minder vergaande vormen van samenwerking in beginsel geen directe «gevaarzetting» voor de onafhankelijkheid van de notaris opleveren. Omdat het niettemin wenselijk kan zijn ook hiervoor regels te stellen, is de KNB voornemens ook deze minder vergaande vormen van samenwerking in een aparte verordening, eveneens gebaseerd op artikel 18 lid 2 Wet op het notarisambt, uit te werken. Als relevante aspecten moet gedacht worden aan herkenbaarheid, naamvoering, gescheiden kantooren archiefruimtes, afspraken over personeel en dergelijke. Deze aspecten zijn vanzelfsprekend voor de geïntegreerde vormen van samenwerking ook geregeld in de nieuwe IDS Verordening 2003.
Ik zal nu overgaan tot beantwoording van de vragen die leden van de CDA-fractie, leden van de GroenLinks-fractie en leden van de SP-fractie hebben gesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Onder verwijzing naar onder andere de motie van het lid G. de Jong (Kamerstuk 23 706, nr. 29), die in 1998 bij de behandeling van de Wet op het notarisambt is ingediend, concluderen deze leden dat de beroepsgroep inmiddels ruim vier jaar de tijd heeft gehad om tot eenstemmigheid te komen over een regeling voor interdisciplinaire samenwerking. Het bevreemdt hen dat ik het gerechtvaardigd heb geacht om voor de KNB nog meer tijd in te ruimen voor studie en overleg om zo de benodigde acceptatie en kwaliteit van een regeling te kunnen bereiken. Ik hoop dat ik deze leden met mijn uitgebreide inleiding een verklaring en rechtvaardiging heb kunnen geven voor de ook door mij als lang ervaren tijdsduur die gemoeid is geweest voor de totstandkoming van een nieuwe verordening. Het ging, zoals door de voorzitter van de werkgroep IDS, mr. H.F. van den Haak werd opgemerkt, om een zeer weerbarstige materie. Bovendien ging en gaat het om een onderwerp waarbij de essentialia van de beroepsgroep in het geding zijn.
Deze leden hebben kennis genomen van de aankondiging van de voorzitter van de KNB op het congres van de KNB d.d. 11 oktober 2002, dat de KNB voorlopig blijft bij een verbod op samenwerking tussen notarissen en accountants. Zij vragen mij om een reactie op de uitspraken van de voorzitter van de KNB. De vraag of sprake is van een officieel KNB-standpunt kan ik bevestigend beantwoorden, het is mij niet bekend of de andere betrokken organisaties dit standpunt delen. Het KNB standpunt is inmiddels vastgelegd in de op 18 september 2003 door mij goedgekeurde Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 (Stcrt.2003, 185, inwerkingtreding 6 oktober 2003). Uit het gebruik van het woord voorlopig door de voorzitter van de KNB, waar deze leden op wijzen, zou kunnen worden opgemaakt dat de KNB kennelijk pas op de plaats wil maken waar het de uitbreiding betreft van de beroepsgroepen waar notarissen thans, met deling van winst en verlies, mee mogen samenwerken. Dit standpunt is eerder ingenomen door de staatssecretaris van Justitie in zijn brief van 1 oktober 1999 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 23 706, nr. 39). Ik moet hier wel aan toevoegen dat het standpunt van de KNB in zoverre niet meer voorlopig is dat de nieuwe verordening een onbeperkte geldingsduur heeft. Daarnaast hebben de beroepsorganisaties van de accountancy NIVRA en NOvAA per 1 januari 2003 zelf voor de toekomst een geïntegreerde IDS met onder andere notarissen naar het lijkt moeilijk gemaakt door invoering van het vereiste dat de accountants binnen een samenwerkingsverband in meerderheid de zeggenschap over het beheer en het beleid van de organisatie moeten hebben (Artikel 3.2.1. Nadere voorschriften inzake onafhankelijkheid van de accountant).
Hoewel de nieuwe verordening geen grondslag biedt voor IDS (de meest vergaande vorm van samenwerking met deling van winst en verlies) tussen notarissen en accountants, betekent dit niet dat bij wijze van spreken iedere vorm van samenwerking tussen notarissen en accountants in de ban wordt gedaan. In principe blijft samenwerking tussen notarissen en accountants, in minder vergaande vormen dan met deling van winst en verlies, zoals voorheen ook al het geval was, tot de mogelijkheden behoren. Ik wees daar eerder op.
Ter aanvulling op hetgeen ik hiervoor als reactie op de uitspraken van de voorzitter van de KNB heb opgemerkt wijs ik nog op het volgende. Destijds, bij de totstandkoming van de Wet op het notarisambt, is met betrekking tot een limitatief aantal onderwerpen, waaronder IDS, gekozen voor regulering door de beroepsgroep zelf, door middel van het geven van verordenende bevoegdheid aan de KNB. Ik onderschrijf nog steeds het principe van regulering door middel van algemeen verbindende voorschriften door beroepsorganisaties als bedoeld in artikel 134 Grondwet. In dit licht past terughoudendheid ten aanzien van de beoordeling van de regels die de beroepsorganisaties zelf stellen. Aan verordeningen die mij ter goedkeuring worden voorgelegd, kan ik op een tweetal gronden goedkeuring onthouden. Die gronden zijn strijd met het recht of het algemeen belang (artikel 91 lid 1 van de wet). Wat de inhoud van de verordeningen betreft schrijft de wet voor dat verordeningen geen verplichtingen of voorschriften mogen bevatten die niet strikt noodzakelijk zijn voor verwezenlijking van het doel dat met de verordening wordt beoogd en zij mogen niet onnodig de marktwerking beperken.
Voor de leden van de CDA-fractie staan bij een regeling voor interdisciplinaire samenwerking de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het notariaat voorop, hetgeen leidt tot zeven door hen geformuleerde randvoorwaarden. Deze leden vragen of de regering dit beoordelingskader onderschrijft. Ik kan dit beoordelingskader grotendeels onderschrijven. Ik zal dit nader toelichten. Het beoordelingskader voor IDS wordt primair gevormd door artikel 18 van de Wet op het notarisambt (de wet), waarin als voorwaarde voor samenwerking tussen notarissen en andere beroepsbeoefenaren wordt gesteld dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris niet door deze samenwerking wordt of kan worden beïnvloed. Door de KNB zijn met het oog hierop eerder in de IDS-verordening van 2000 nadere voorwaarden gesteld aan IDS tussen notarissen en een beperkt aantal andere vrije beroepsgroepen. In de nieuwe IDS-verordening zijn die voorwaarden aangescherpt, waarbij rekening is gehouden met risico's van IDS zoals belangenverstrengeling en verlies van herkenbaarheid van de notaris in een samenwerkingsverband. Het spreekt voor zich dat (beroeps)regels eenduidig moeten zijn, moeten worden nageleefd en dat controle hierop mogelijk moet zijn. Voor zover hier bedoeld is te vragen naar de noodzaak van eenduidigheid van voorwaarden in de voor de verschillende beroepsgroepen geldende regelingen, verwijs ik deze leden naar mijn antwoord op deze onder het hoofdstuk «Wettelijke regeling» expliciet als zodanig gestelde vraag. Hoewel tussen IDS en de brede toegankelijkheid van het notariaat in zoverre een verband gelegd zou kunnen worden dat grote (interdisciplinaire) kantoren niet alle notariële diensten zouden aanbieden, wijs ik er op dat zulks tot op heden in ieder geval niet blijkt uit de onderzoeksgegevens. In mijn brief van 12 mei van dit jaar inzake antwoorden op vragen van uw commissie over de gevolgen overgangsregeling tarieven stelde ik reeds (TK 23 706, nr. 50, p. 7): «Op de vraag van deze leden of ieder notariskantoor nog de brede praktijk aanbiedt verwijs ik naar het rapport van het EIM dat als bijlage bij het rapport van de Commissie monitoring notariaat is gevoegd. Uit tabel 13 van het rapport van het EIM blijkt dat dit inderdaad het geval is. Zowel bij de middelgrote als bij de grote kantoren is sinds 1998 het percentage akten en het percentage omzet in de familiepraktijk zelfs gestegen.»
Wat de brede, financiële, toegankelijkheid betreft wijs ik op artikel 21 van de wet waarin de plicht van de notaris is neergelegd om de door een partij verlangde diensten te verrichten, de zogenaamde ministerieplicht. Daarnaast wijs ik op artikel 10, lid 3, van de Verordening beroeps- en gedragsregels: « De notaris mag in verband met de in lid 1 genoemde verplichting niet voor één of meer diensten een onredelijk hoge vergoeding vragen waardoor in feite van die diensten moet worden afgezien». Ik zie er dan ook geen aanleiding toe de brede toegankelijkheid – in de zin van beschikbaarheid van notarissen voor alle ambtelijke taken – bij het IDS-beoordelingskader te betrekken.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een reactie op de stelling dat het vertrouwen van de justitiabelen voorwaarde is voor een goede ambtsuitoefening. Het beroep van notaris is een vertrouwensberoep. Het gaat daarbij om een wisselwerking tussen de notaris en de justitiabele: door een goede ambtsuitoefening heeft de justitiabele vertrouwen in de beroepsbeoefenaar, welk vertrouwen door deze niet beschaamd mag worden. Het is zoals de vorige voorzitter van de KNB opmerkte « een beroepsgroep die « leeft» van haar integriteit kan zich geen ongelukken veroorloven». Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn kernbegrippen voor het ambt van notaris. Teneinde die kernbegrippen bij een IDS te borgen schrijft de nieuwe verordening, voor zover het notarissen betreft, een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor. Door deze structuur wordt de scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds de zeggenschap over de professionele praktijkuitoefening van het eigen beroep (de notaris blijft baas op zijn eigen erf) en anderzijds de zeggenschap over de bedrijfsvoering over de overkoepelende organisatie van het samenwerkingsverband. De onafhankelijkheid van de staak notarissen moet ook in die zin worden gewaarborgd dat men voor het goed functioneren van de notariële praktijk niet afhankelijk mag zijn van doorverwijzingen door andere beroepsgroepen binnen het samenwerkingsverband. Deze staaksgewijze aanpak, waartoe de werkgroep van den Haak heeft geadviseerd, en die door de KNB is overgenomen, kan een belangrijke bijdrage leveren aan de borging van de kernbegrippen die gelden voor het notariaat.
De leden van de CDA-fractie zien een mogelijke tegenstrijdigheid in de onpartijdigheid van de notaris en de partijdigheid van andere beroepsgroepen, bijvoorbeeld de advocaat. Deze leden vragen hoe de regering deze spanning beoordeelt in het licht van mogelijke samenwerking van notarissen met advocaten, accountants en andere beroepsgroepen.
Samenwerkingsverbanden worden aangegaan om de markt een beter of gespecialiseerder product te kunnen bieden en om winst te kunnen maken met deze gespecialiseerde dienstverlening. Voorstanders van IDS beogen hiermee in te spelen op de behoefte van de markt. Hierdoor kan spanning ontstaan. Ingeval de kantoorgenoot als partij-adviseur optreedt en dus gericht is op het belang van die ene partij, kan samenwerking een risico opleveren van aantasting van de onafhankelijke positie van de notaris, die ook met de belangen van anderen rekening moet houden. De notaris moet onder alle omstandigheden zijn ambt naar behoren kunnen blijven uitoefenen. Naast het risiko dat bestaat op het vlak van de onpartijdigheid zijn ook nog andere risiko's denkbaar. Reden te meer om IDS met terughoudendheid te bezien. Ik heb er evenwel vertrouwen in dat, voor zover het de notarissen betreft, de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 voldoende waarborgen biedt om deze risiko's zo veel mogelijk uit te sluiten.
Arrest Europese Hof van Justitie
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog het oordeel deelt van de staatssecretaris van Justitie in zijn brief van 1 oktober 1999 dat samenwerking tussen notarissen en accountants als zodanig niet op bezwaren behoeft te stuiten. De nieuwe IDS-verordening van de KNB maakt dit vooralsnog niet mogelijk. Ik heb de argumenten die de KNB hiervoor gebruikt getoetst en ben daarbij tot de conclusie gekomen dat die geen gronden opleveren om mijn goedkeuring aan de verordening te onthouden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit oordeel moet worden gezien in het licht van de Achtste richtlijn, welke vereist dat de certificerende accountant in een samenwerking 51% van de zeggenschap heeft. De hier bedoelde 51%-eis hoeft aan samenwerking tussen accountants en notarissen als zodanig niet in de weg te staan, hetgeen ook de conclusie van de werkgroep van den Haak is. Immers, de Achtste richtlijn richt zich op controlerende vennootschappen en het concept van controlerende vennootschappen is in de Nederlandse wet- en regelgeving nooit ingevoerd; alleen natuurlijke personen zijn bevoegd wettelijke controles uit te voeren. Ook in het voorontwerp voor een wet toezicht accountantsorganisaties wordt, overeenkomstig de internationaal overwegend gevolgde lijn, voor het standpunt gekozen dat het afgeven van een accountantsverklaring het product van een individuele accountant is. De 51%-zeggenschapseis van de Achtste richtlijn is niet door de formele wetgever geïmplementeerd, maar is door de beroepsorganisaties van de accountancy van toepassing verklaard op accountantorganisaties die rechtspersoon zijn, waarbij dan de meerderheid van de zeggenschap bij de accountants moet liggen. Zelfs gegeven die beperking zou – volgens het voorstel van de werkgroep Van den Haak – niettemin IDS met accountants mogelijk zijn geweest. De werkgroep had toen evenwel nog geen kennis kunnen nemen van de barrière die de accountants daarvoor later zelf hebben opgeworpen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een oordeel over de gevolgen van het arrest van 19 februari 2002 van het Europese Hof van Justitie (het arrest Wouters). Ik wil voorop stellen dat voorzichtigheid is geboden om uitspraken te doen over de gevolgen van rechterlijke uitspraken, vooral als die zijn opgebouwd vanuit een specifieke situatie zoals in dit geval, de wijze waarop de advocatuur in Nederland is georganiseerd. Het arrest spitst zich verder toe op een vergelijking van de deontologische verplichtingen van advocaten en die van accountants en de onverenigbaarheid van die twee van elkaar verschillende essentiële regels. Met betrekking tot de advocaten merkt het Hof vooraf op dat het vaste rechtspraak is dat bij gebreke van specifieke gemeenschapsbepalingen terzake elke lidstaat vrij is om de uitoefening van het beroep van advocaat op zijn grondgebied te regelen. De op dit beroep toepasselijke regels kunnen dan ook aanzienlijk verschillen per lidstaat. Het gevolg hiervan is dat het voor het Hof niet van belang is geweest dat geïntegreerde samenwerkingsverbanden tussen advocaten en accountants in sommige lidstaten wel zijn toegestaan. Het Hof wijst er vervolgens op dat volgens de in Nederland heersende opvattingen, waar de nationale orde van advocaten krachtens artikel 28 van de Advocatenwet is belast met het vaststellen van verordeningen in het belang van de goede uitoefening van het beroep van advocaat, de in dit verband vastgestelde essentiële regels met name de verplichting inhouden om de cliënt in volledige onafhankelijkheid en in het exclusieve belang van de cliënt te verdedigen, de verplichting om elk risico van belangenconflicten te vermijden en de verplichting om een strikt beroepsgeheim in acht te nemen. Het gevolg van dit arrest is dat de Nederlandse Orde van advocaten bij de vaststelling van verordeningen, die, zoals bij de Samenwerkingsverordening 1993 door het Hof is vastgesteld, de eerbiediging van de deontologie van de advocatuur beogen te verzekeren, veel beleidsruimte wordt toegekend als het gaat om de vraag of daarbij inbreuk wordt gemaakt op artikel 85, lid 1,van het Verdrag. Voorwaarde is dat de regeling noodzakelijk is voor de goede uitoefening van het beroep van advocaat en niet kan worden bereikt met minder beperkende maatregelen.
Het Hof heeft geïntegreerde samenwerking tussen advocaten en accountants niet verboden. Het Hof heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich redelijkerwijs op het standpunt mocht stellen dat de regeling, zoals neergelegd in de Samenwerkingverordening 1993, niettegenstaande de daaruit voortvloeiende mededingingsbeperkende gevolgen, noodzakelijk was voor de goede uitoefening van het beroep van advocaat.
Leden van de CDA-fractie stelden de vraag of de in het arrest Wouters geconcludeerde onverenigbaarheid tussen de bedrijvigheid van advocaten en accountants ook niet is toe passen op de samenwerking tussen notarissen en accountants. Het Hof heeft in zijn conclusie dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich op het standpunt mocht stellen dat de door de Samenwerkingverordening 1993 nagestreefde doelstellingen niet konden worden bereikt door minder beperkende maatregelen, met name gelet op de rechtsregeling waaraan advocaten, respectievelijk accountants in Nederland zijn onderworpen. Het Hof oordeelt op zich niet over de onverenigbaarheid van samenwerking en verbiedt dan ook zoals gezegd geen samenwerking tussen beroepsgroepen, maar erkent de ruimte van de Orde van Advocaten om bij verordening beperkingen aan samenwerking op te leggen, zelfs als dit een totaalverbod van bepaalde vormen van samenwerking inhoudt.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering de ontwikkeling beoordeelt dat er steeds meer, niet in het minst door de Enron-affaire, kritiek wordt geuit op het gebrek aan onafhankelijkheid van de accountant. Voor het standpunt van de regering verwijs ik naar de memorie van toelichting (pag 1 en 2) bij het voorontwerp voor een voorstel van Wet toezicht accountantsorganisaties dat ter openbare consultatie op de website van het Ministerie van Financien is geplaatst. Het kabinet heeft op grond van onder andere de Enron-affaire, maar ook op grond van de resultaten van de Parlementaire Enquete Bouwnijverheid gemeend over te moeten gaan tot een inhoudelijke normering van de werkzaamheden van de accountant die accountantsverklaringen mag afgeven( de externe accountant) en tot het vestigen van onafhankelijk publiek toezicht op die werkzaamheden. Het fundament daarvoor is reeds gelegd met de evaluatie van de Wet op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten. Op de vraag van deze leden of daarin een mogelijke nieuwe samenwerking met notarissen past, verwijs ik naar hetgeen ik daarover eerder, onder andere in de Inleiding, heb opgemerkt. In de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 is door de KNB de mogelijkheid van IDS tussen notarissen en accountants niet opgenomen. In dit verband past ook hetgeen ik eerder in de Inleiding heb opgemerkt dat het NIVRA en de NOvAA, als nader voorschrift inzake de onafhankelijkheid van de accountant, recent het vereiste hebben ingevoerd dat de accountants binnen een samenwerkingsverband in meerderheid de zeggenschap over het beheer en het beleid van de organisatie moeten hebben. De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of de regering ook geen verschil ziet in de aard van de activiteiten, waar accountants vooral marktgericht werken en notarissen meer inhoudsgericht. Beide beroepsgroepen hebben uiteraard een specifieke functie met een eigen inhoud in het maatschappelijk en economisch verkeer, waarmee zowel voor de accountant als voor de notaris een publiek belang is gemoeid. Beide groepen werken tegelijkertijd marktgericht en worden als ondernemers aangemerkt. Op de accountant rust – zoals ook bij de notaris het geval is – de verplichting om zich bij de uitoefening van zijn publieke taak onafhankelijk en onpartijdig op te stellen.
De leden van de CDA-fractie vragen of naar het oordeel van de regering de beroepsorganisaties voldoende in staat zijn om in een samenwerkingsverband toe te zien op de naleving van de beroepsverplichtingen. Ik wijs erop dat op het geheel van beroepsverplichtingen op verschillende manieren toezicht plaatsvindt. De beroepsorganisaties hebben in dit toezicht een eigen plaats. In artikel 10 van Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 van de KNB is de bepaling opgenomen dat een notaris pas een interdisciplinair samenwerkingsverband mag aangaan nadat door het bestuur van de KNB is vastgesteld dat aan de criteria van de verordening is voldaan. Ter verkrijging van deze goedkeuring moet onder meer een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst of het ontwerp daarvan worden overgelegd. Ten aanzien van reeds bestaande interdisciplinaire samenwerkingsverbanden is in artikel 14 van de nieuwe verordening bepaald dat uiterlijk tot één jaar na inwerkingtreding van de verordening de opzet van deze interdisciplinaire samenwerkingsverbanden in overeenstemming met de nieuwe verordening moet zijn gebracht. Ik zal hierna nader ingaan op het onderwerp toezicht.
Deze leden vragen de regering om een reactie dat binnen de advocatuur, ingeval van een samenwerkingsverband, toezicht en handhaving geheel afhankelijk zijn van de actieve en vrijwillige medewerking van advocaten omdat binnen de advocatuur gekozen is voor een meldplicht voor advocaten. Met betrekking tot het toezicht op IDS door het notariaat moet worden opgemerkt dat, naast het preventieve toezicht door de KNB, op dit moment al repressief toezicht wordt uitgeoefend door zowel het Bureau Financieel Toezicht (BFT) als door de kamers van toezicht. Het toezicht door het BFT bestaat uit controle op de naleving door de notaris van zijn verplichting om jaarlijks een verklaring van een onafhankelijk deskundige aan het BFT over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden van de verordening tot interdisciplinaire samenwerking.
In antwoord op de vraag van deze leden of tuchtrecht kan leiden tot het terugdraaien van een bestaand samenwerkingsverband merk ik het volgende op. Het tuchtrecht kent niet als (tucht)maatregel het terugdraaien van een samenwerkingsverband. Als mogelijke tuchtmaatregelen voor notarissen worden in artikel 103, eerste lid van de wet, waarschuwing, berisping, schorsing en ontzetting uit het ambt vermeld. Wel zal het zo zijn dat onder dreiging van de zwaarste tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt, al dan niet nadat eerder een lichtere tuchtmaatregel is opgelegd, notarissen zich gedwongen kunnen zien een samenwerkingsverband te verbreken. Ontzetting uit het ambt van alle notarissen van een samenwerkingsverband kan uiteraard de facto wel worden gezien als beëindiging van een samenwerkingsverband. De voorzitters van de kamers van toezicht kunnen daarnaast vanuit de algemene toezichtstaak van de kamers optreden. Het is niet nodig dat daarvoor een klacht is ingediend. Op grond van artikel 96, lid 3, van de wet kan voor de uitoefening van het toezicht een notaris op elk moment worden oproepen om vragen te beantwoorden, inlichtingen en inzage van stukken te geven en het afleggen van een verklaring omtrent zijn gedrag of handelwijze. De voorzitter van een kamer van toezicht kan dan de notaris ook wijzen op de mogelijke toekomstige consequenties van een tuchtrechtelijke maatregel op de voortzetting van een samenwerkingsverband. Naast het (preventieve) toezicht op de naleving door de beroepsorganisatie, bestaat controle op de naleving van de verordeningen als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de wet, door het BFT (artikel 110, lid van de wet). Ingevolge artikel 18, lid 3, van de wet is de notaris verplicht om jaarlijks een verklaring van een onafhankelijke deskundige aan het BFT over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van die verordening.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering mogelijkheden ziet om bij notarissen de zogenaamde «paardensprong» tegen te gaan en of er met notarissen reeds dergelijke samenwerkingsconstructies (bijvoorbeeld via belastingadviseurs) bestaan. In dit verband willen deze leden ook weten of de regering het mogelijk acht dat een dergelijke bestaande samenwerking wordt teruggedraaid en zo ja met welke middelen. Advocaten kunnen onder andere samenwerken met notarissen en belastingadviseurs. Samenwerking met belastingadviseurs komt in de praktijk veel voor. Ten aanzien van samenwerking met belastingadviseurs die op hun beurt samenwerken met accountants, heeft de NOvA een bijzondere constructie ontwikkeld, waarbij deling van winst tussen advocaten en accountants (zo goed als mogelijk) is uitgesloten. Dit is de zogenaamde paardensprongconstructie of «knights move». Ingeval een advocaat samenwerkt met een belastingadviseur die op zijn beurt samenwerkt met een accountant, wordt tussen de advocaat en de belastingadviseur de winst gedeeld alsof er geen winstdeling tussen belastingadviseur en accountant plaatsvindt. Een tweede voorwaarde is dat de desbetreffende samenwerkingsovereenkomst dient te bepalen dat de accountants geen zeggenschap zullen hebben in de advocatenorganisatie. Daarnaast zijn er nog voorwaarden ter vermijding van belangenconflicten. Het is notarissen echter van begin af aan niet toegestaan aan de «paardensprong» mee te doen. Dit gold zowel onder de vorige samenwerkingsverordening als onder Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 (artikel 2) die op 6 oktober 2003 in werking is getreden. Het voorgaande heeft tot gevolg dat ik de resterende vragen over het bekend zijn over het voorkomen van deze vorm van samenwerking binnen het notariaat en de mogelijkheden van terugdraaien niet behoef te beantwoorden.
De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of de regering reden ziet voor een andere inrichting van het toezicht op het notariaat wanneer er sprake is van IDS. Is er dan reden tot het inrichten van een interdisciplinair toezicht. Ik vestig de aandacht van deze leden erop dat er nu al – zelfs enige decennia – sprake is van IDS, namelijk tussen notarissen en advocaten en tussen notarissen en fiscaal juristen (belastingadviseurs). De inmiddels inwerking getreden Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 voegt hier nog de fiscaal economen aan toe. Hiervoor heb ik al uiteengezet dat er op het ogenblik niet alleen repressief toezicht bestaat, maar dat in de recent inwerking getreden verordening tevens preventief toezicht van de kant van het bestuur van de KNB is opgenomen. Het bestaande toezicht geldt voor alle beroepsverplichtingen. Het is niet gewenst delen van het algemene toezicht bij elk van de respectievelijke beroepsgroepen te gaan afsplitsen in een bijzonder toezicht op één of enkele aspecten van de beroepsuitoefening omdat dit ongewenste (verdere) versnippering van de toezichtsstructuren met zich mee zou brengen. Deze leden vragen tenslotte hoe de regering het standpunt van de KNB beoordeelt dat bestaande samenwerkingsverbanden tussen notarissen, advocaten en belastingadviseurs niet mogelijk wil maken. Deze leden bedoelen waarschijnlijk het standpunt van de KNB dat bestaande samenwerkingsverbanden niet onmogelijk wil maken. Het onmogelijk maken van bestaande samenwerkingsvormen lijkt mij niet erg voor de hand te liggen, aangezien de Wet op het notarisambt interdisciplinaire samenwerking in artikel 18 expliciet onder voorwaarden toe staat.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het oordeel van de werkgroep van den Haak deelt dat samenwerking van notarissen met advocaten, fiscaal juristen, fiscaal economen en openbare accountants mogelijk is, mits de functioneel-inhoudelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid is gewaarborgd door middel van een staaksgewijze opbouw van het samenwerkingsverband. Het advies van de werkgroep van den Haak heeft de basis gevormd voor de totstandkoming van de nieuwe Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003. In de nieuwe verordening is voorgeschreven dat binnen een geïntegreerd samenwerkingsverband de notarissen gezamenlijk een staak moeten vormen waaraan doorslaggevende zeggenschap toekomt ten aanzien van de professionele praktijkuitoefening.
Het bepalen van de meerwaarde van samenwerking, waarnaar de leden van de CDA-fractie vragen, is in de eerste plaats een vraag die betrokkenen zelf, na afweging van alle voor- en nadelen, zullen moeten beantwoorden. Als motief voor IDS wordt algemeen genoemd dat de wettelijke regelingen steeds complexer worden, waarbij deze complexiteit nog wordt versterkt doordat vraagstukken steeds vaker een internationaalrechtelijke component krijgen. Voorstanders van IDS willen op de markt een zo omvattend mogelijke zakelijke dienstverlening aanbieden. Dit vereist dat er voldoende deskundigen beschikbaar zijn die het hele veld kunnen overzien en zo nodig een beroep kunnen doen op aanwezige specialisten. Als voordeel van IDS wordt dan ook wel genoemd dat binnen een groter samenwerkingsverband ruimte is voor specialisatie en er ook nieuwe producten kunnen ontstaan. Tot de voordelen van IDS wordt ook aangemerkt de mogelijkheid dat beroepsbeoefenaren elkaar in een vroeg stadium kunnen raadplegen, hetgeen de dienstverlening ten goede kan komen. Vooral op het gebied van ondernemingsrecht kan IDS een belangrijke rol spelen. Tenslotte kunnen ook efficiency-overwegingen een rol spelen. Het is mijns inziens een mix van voordelen waarbij in voorkomende gevallen het ene voordeel zwaarder kan wegen dan het andere. Uiteindelijk zal het besluit om, na afweging van alle voor- en nadelen en risiko's, gezamenlijk een IDS aan te gaan ook in belangrijke mate worden bepaald door een dosis ondernemingszin.
De leden van de CDA-fractie vragen of in een dergelijke samenwerking onder een gezamenlijke naam de herkenbaarheid nog wel is gewaarborgd. In artikel 9, lid 1, van Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 is de verplichting opgenomen dat bij het naar buiten optreden moet blijken wie als notaris en wie als beoefenaars van een ander beroep aan het samenwerkingsverband deelnemen en welk beroep zij uitoefenen. Voor beantwoording van de vraag van deze leden hoe dit samenwerkingsmodel zich verhoudt tot de Achtste Richtlijn en het reeds genoemde arrest van het Europese Hof van Justitie, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de door deze leden onder het hoofdstuk «Arrest Europese Hof van Justitie» gestelde vragen.
De leden van de CDA-fractie stellen de vraag aan de orde of het advies van de werkgroep van den Haak met betrekking tot het scheiden van de administratie en dossiers van de notaris van die van de andere samenwerkende beroepsgroepen een realistisch uitgangspunt is. Deze leden vragen zich af of juist niet een gezamenlijk beheer (waaronder dat van de administratie) de efficiency van een samenwerking ten goede komt. Ook binnen de nu al bestaande samenwerkingsverbanden moest en moet de notaris in elke zaak een apart dossier openen (artikel 8 oude IDS verordening respectievelijk artikel 6 nieuwe IDS Verordening) en zijn zaken gescheiden van de administratie van de kantoorgenoten voeren. Alleen de notaris heeft toegang tot de gegevens die op deze zaken en de betreffende cliënten betrekking hebben. Een gezamenlijk beheer (waaronder dat van de administratie) is derhalve niet aan de orde. Dit sluit aan bij het advies van de werkgroep van den Haak. Voor het antwoord op de vraag of de regering voldoende mogelijkheden tot controle ziet, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op vragen die deze leden over dit onderwerp hebben gesteld onder het hoofdstuk«Toezicht en handhaving». Dat het BFT bij veel notariskantoren het ontbreken van functiescheiding in het geldbeheer heeft gesignaleerd is zorgelijk, maar tegelijkertijd een bewijs van de effectiviteit van de (bredere) controle door het BFT.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog steeds het oordeel en de motivering van de staatssecretaris deelt, namelijk dat een wettelijke regeling van IDS niet nodig is omdat er voldoende mogelijkheid tot samenwerking zonder deling van winst en verlies mogelijk is (brief staatssecretaris van 8 april 2002). Mijn antwoord hierop is dat dit inderdaad nog steeds het geval is. Ik zie ook om andere redenen niet de noodzaak van een wettelijke regeling in. De noodzaak van eenduidigheid van voorwaarden in de voor de verschillende beroepsgroepen geldende regelingen kan geen argument voor een wettelijke regeling opleveren, aangezien deze voorwaarden voor de verschillende beroepsgroepen juist niet eenduidig zijn vast te stellen. Die voorwaarden hangen samen met de eigenheid per beroep. Advocaten hoeven bijvoorbeeld niet onpartijdig te zijn, notarissen en accountants juist wel. Voor de verdere onderbouwing van mijn standpunt dat een wettelijke regeling niet vereist is, verwijs ik deze leden naar mijn beantwoording van de door hen gestelde vragen onder het hoofdstuk «Algemeen».
Deze leden vragen zich af waar de grenzen liggen in de interdisciplinaire samenwerking. Is bijvoorbeeld naast samenwerking met accountants ook samenwerking tussen notarissen met makelaars gewenst. Het punt van de grenzen aan samenwerking zou volgens deze leden een reden tot wettelijke reglementering kunnen zijn. Er bestaan inderdaad grenzen. In artikel 18 van de wet is de bepaling opgenomen dat de notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. In de nieuwe IDS-verordening heeft de KNB de mogelijkheden van IDS voor notarissen beperkt tot een aantal met name genoemde vrije beroepsgroepen. De KNB heeft daarbij een grens getrokken en IDS met accountants niet mogelijk gemaakt. Ik vind het ook het meest aangewezen instrument om dergelijke grenzen in een verordening nader te definiëren. Dit is ook in lijn met het arrest Wouters.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groen Links-fractie
De leden van de Groen Links-fractie vragen of ik een uiteenzetting kan geven over de stand van zaken van de discussies die door de vertegenwoordigers van notarissen, advocaten, belastingadviseurs en accountants worden gevoerd, dit gezien de diverse argumenten om terughoudendheid te betrachten op het punt van samenwerking tussen accountants en notarissen. De destijds in het kader van de werkgroep van den Haak gevoerde discussies zijn uitgemond in het rapport van de werkgroep, waarover u geïnformeerd bent bij de eerder genoemde brief van 8 april 2002, just020 350. Voor zover mij bekend worden hierover thans geen discussies meer gevoerd door vertegenwoordigers van de genoemde beroepsgroepen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie wat nu precies de voordelen van IDS zijn, naast de mogelijkheid van winstdeling en gezamenlijke naamvoering, verwijs ik naar mijn antwoord op vragen van gelijke strekking van leden van de CDA-fractie onder het hoofdstuk «Werkgroep van den Haak». Deze leden vragen zich af waarom de positie van de notaris wordt ondermijnd en wat daar de achterliggende redenen van zijn. Ik ben het niet eens met de veronderstelling van deze leden dat de positie van de notaris wordt ondermijnd. De wensen van consumenten veranderen voortdurend en professionele dienstverleners proberen daar zo veel mogelijk op in te spelen. Mogelijkheden voor IDS kan voor sommige notarissen daarvoor een middel zijn. De nieuwe Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 is bedoeld om notarissen daartoe de gelegenheid te bieden met stringente(re) waarborgen voor het behoud van hun eigen essentiële beroepsregels en hun eigen beroepsindentiteit gebaseerd op vertrouwen en integriteit. De positie van die notarissen die een IDS willen aangaan of in het verleden al zijn aangegaan wordt door de nieuwe IDS-verordening dus niet ondermijnd maar wordt juist versterkt door een steviger fundament onder het IDS-verband aan te brengen.
De nieuwe verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 bevat waarborgen waarmee risico's zo veel mogelijk worden beperkt. Daarnaast zal het er altijd van afhangen of ook de beroepsbeoefenaren zelf vanuit hun specifieke professionele houding proberen risiko's zo veel mogelijk te voorkomen.
Voor het antwoord op de vraag van deze leden hoe ik de positie van de accountant beoordeel en of ik het wenselijk acht om een accountant zo objectief mogelijk zijn werk te laten doen, verwijs ik naar het eerder door mij genoemde voorontwerp voor een wetsvoorstel toezicht Accountantsorganisaties dat de minister van Financi ën ter openbare consultatie aan de Kamer, alsmede aan een aantal marktpartijen voor commentaar heeft voorgelegd.
Tenslotte vragen deze leden wat de sancties zijn op niet naleving van de norm dat samenwerking slechts is toegestaan als de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van de beroepsbeoefenaar niet in gevaar komt. In vervolg hierop vragen deze leden of er gevallen bekend zijn in de jurisprudentie waarbij die norm overtreden wordt en hoe ik daar tegen aan kijk. Voor het antwoord op de vraag aangaande de sancties verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of tuchtrecht kan leiden tot het terugdraaien van een bestaand samenwerkingsverband (hoofdstuk «Toezicht en handhaving»). Uitspraken waarbij aan de orde was dat in algemene zin door samenwerkingsafspraken de norm werd overtreden zijn mij niet bekend. Wel zijn mij enkele gevallen in de jurisprudentie bekend waarbij in concreto de notaris onvoldoende oog had gehad voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Zo stelt Hof Amsterdam in zijn uitspraak van 5 september 2002, 1137/2001 dat de notaris «een situatie heeft gecreëerd, waardoor de vertrouwensrelatie met de cliënt in gevaar is gebracht». Het Hof overwoog dienaangaande onder andere: «Het gaat er immers niet slechts om of door de handelwijze van de notaris zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid daadwerkelijk wordt beïnvloed, maar ook of de mogelijkheid hiertoe is ontstaan door de gewraakte wijze van uitoefening van zijn werkzaamheden». Hierop heeft de betreffende notaris als tuchtrechtelijke maatregel een berisping gekregen. Een nagenoeg identieke overweging is te vinden in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 31 oktober 2002, 145/02, waarbij aan de notaris de maatregel van waarschuwing is opgelegd. In beide gevallen trad de notaris op als projectnotaris bij de verkoop van onroerende zaken. In het eerste geval was een kantoorgenoot-advocaat tevens voorzitter van de Raad van Commissarissen van de woningstichting die het project had gegund aan de notaris. In het tweede geval traden advocaten van hetzelfde kantoor op als raadslieden van de projectontwikkelaar, terwijl bovendien de notaris ook nog eens zelf als koper optrad.
Risico's van belangenverstrengeling zijn nooit geheel uit te sluiten bij IDS. Ik ben echter van mening dat vanuit het algemeen belang waakzaamheid is geboden en er alles aan gedaan moet worden om die risico's te beperken. Dat is niet alleen een taak van de wetgever, de KNB of de toezichthouders, maar ook, en bepaald niet in de laatste plaats voor de beroepsgroep als collectief en iedere notaris afzonderlijk.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, K. G. de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).
Plv. leden: Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23706-55.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.