23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 39
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 1999

Bijgaand doe ik u, mede namens de Minister van Economische zaken, toekomen het rapport «Interdisciplinaire samenwerking door notarissen»1. Het rapport is opgesteld door ambtenaren van het ministerie van Justitie en van Economische zaken ter voorbereiding van de uitvoering van de motie van 14 april 1998 van het Kamerlid de heer G. de Jong (kst. 23 706, nr. 29). In de motie is de regering verzocht om in overleg te treden met notarissen en andere relevante beroepsbeoefenaren omtrent de wenselijkheid van interdisciplinaire samenwerking door notarissen, met name in het licht van naamvoering en de mogelijkheid van winstdeling.

Brief aan de Tweede Kamer van 5 juli 1999 (23 706, nr. 36)

Bij brief van 5 juli jongstleden informeerde ik u over de voortgang van de uitvoering van de motie De Jong. Ik deelde u mede in afwachting te zijn van de reacties van de betrokken beroepsorganisaties op het rapport in het kader van een nog lopende consultatieronde.

In deze brief legde ik u tevens naar aanleiding van de gesprekken met de vertegenwoordigers van de betrokken beroepsorganisaties mijn aarzeling voor omtrent de wenselijkheid van een al te vergaande uitbreiding van de mogelijkheid tot interdisciplinaire samenwerking door notarissen direct na inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt op 1 oktober 1999.

Ik schreef u dat dan de risico's voor naleving en bescherming van de beroepsregels van de notaris wel erg groot zouden kunnen worden, omdat een vergaande uitbreiding van interdisciplinaire samenwerking zou impliceren dat ook de mogelijkheid wordt geopend voor samenwerking met winstdeling door de notaris met andere beroepen dan die, welke in het kader van de uitvoering van de motie De Jong als relevant werden beschouwd.

Voorts wees ik op de druk die op het notariaat kan gaan ontstaan ten gevolge van een samenloop van de introductie van een vrijere vestiging en het – stapsgewijs – vrijlaten van tarieven enerzijds en de verruiming van interdisciplinaire samenwerking anderzijds.

Het rapport en de reacties daarop

Het bijgaande rapport concludeert na afweging van de risico's voor de notariële beroepsuitoefening er, bezien vanuit de rol van de notaris geen aanleiding is samenwerking met andere vrije beroepsbeoefenaren en financiële dienstverleners in het bijzonder, ook indien deze met deling van winst en verlies plaatsvindt, algemeen te verbieden. Aan die samenwerking dienen dan wel voorwaarden te worden verbonden om de risico's te ondervangen (p. 31). Het rapport bevat een uitvoerige risicoanalyse (hoofdstuk 5). In een appendix worden randvoorwaarden aangegeven voor een regeling om deze risico's te ondervangen (p. 34).

Daarbij is van belang dat de rapportage zich beperkt tot samenwerking door notarissen met die beroepsgroepen waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking, op het moment dat de voorbereiding van het rapport ter hand genomen werd, daadwerkelijk verwacht werd.

Uit de reacties op het rapport van de betrokken beroepsorganisaties (met uitzondering van het Nederlands Instituut voor Register Accountants, waarvan ik geen reactie mocht ontvangen) blijkt dat de door hen eerder ingenomen – in mijn brief van 5 juli weergegeven – standpunten ten aanzien van interdisciplinaire samenwerking niet zijn gewijzigd (bijlage bij het rapport) Deze reacties geef ik hieronder in hoofdlijnen weer.

De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft zich teleurgesteld betoond met het rapport. Zij vindt dat als er besloten wordt vrijheid van samenwerking toe te staan eerst voorwaarden moeten worden geformuleerd voor die samenwerking en daarover overeenstemming moet bestaan. Bovendien meent de KNB dat het rapport niet wordt gedragen door het rapport «waarin wordt gesteld dat diezelfde conclusie dus zou moeten worden getrokken voor andere, niet meteen relevante beoefenaren van vrije beroepen». De breedte van de conclusie maakt voorzichtig handelen noodzakelijk, aldus de KNB. Zij pleit voor een nadere uitwerking van voorwaarden voor samenwerking met een toets van die uitwerking aan de beide attentiepunten van de motie (naamvoering en winstdeling), op de Wet op het notarisambt en op de toepasbaarheid en controleerbaarheid. Pas daarna kan naar de mening van de KNB geconcludeerd worden welke consequenties deze voorwaarden hebben voor de mogelijkheden van samenwerking met diverse beroepsgroepen. De KNB heeft gesteld dat de wetgever de weg dient aan te geven. Tenslotte heeft de KNB gewezen op het belang van de gemeenschappelijke naamvoering, waaraan in het rapport onvoldoende aandacht zou zijn besteed.

De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) houdt vast aan de beperking van interdisciplinaire samenwerking door notarissen met de door haar erkende juridische beroepsbeoefenaren. Deze samenwerking biedt de betrokken beroepsbeoefenaren naar de mening van de Orde van advocaten structurele meerwaarde die de «gevaarzetting» (ten aanzien van contrasterende beroepsverplichtingen en belangenverstrengeling), ook inherent aan de samenwerking tussen juridische beroepen, nog acceptabel maakt. Deze Orde pleit voor een afzonderlijke wettelijke regeling van het samenwerkingsvraagstuk, ook waar het advocaten en andere beroepsgroepen betreft. Ten aanzien van bij het rapport gevoegde randvoorwaarden (appendix) ziet de NOvA problemen in het eenduidig formuleren van voorwaarden in een verordening en in de handhaving van die voorwaarden binnen «IDS-kantoren» door de beroepsorganisaties.

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) adviseert om de interdisciplinaire samenwerking tussen notarissen en registeraccountants mogelijk te maken. De Orde van belastingadviseurs ziet wijzend op het succes van de eigen regeling van interdisciplinaire samenwerking geen belemmeringen in de uitvoering en handhaving van voorwaarden voor interdisciplinaire samenwerking. De regeling van deze Orde blijkt, naar het oordeel van de NOB-leden goed te voldoen, ook waar de belastingadviseurs in multidisciplinaire verbanden een minderheid vormen. De NOB ziet geen problemen met de uitvoering van wettelijke taken van advocaten, accountants en notarissen indien deze met NOB-leden samenwerken.

De Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) onderschrijft de eindconclusie van het rapport dat tegen interdisciplinaire samenwerking door notarissen met andere relevante beroepsbeoefenaren (waaronder AA's) voor gezamenlijke rekening en risico in beginsel geen bezwaar bestaat, mits daaraan voorwaarden worden gesteld ter waarborging van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de notaris. In reactie op mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juli jongstleden geeft de Orde van AA-accountants aan mij in mijn aarzeling bij het mogelijk maken van verruiming van interdisciplinaire samenwerking door notarissen niet te volgen. Het notariaat heeft zich naar het oordeel van deze Orde jarenlang kunnen voorbereiden op de overgang naar een toenemende marktwerking in het beroep.

De NOvAA ziet – wijzend op de eigen nadere regelgeving – noch in de wettelijke taakuitoefening van de AA-accountants, noch in de wettelijke taken van de notaris belemmeringen om samenwerkingsverbanden aan te gaan. Bij het rapport opgenomen randvoorwaarden – waaronder die, welke op getalsverhoudingen betrekking hebben – plaatst de NOvAA de kanttekening dat de samenwerking van AA-accountants met notarissen en/of advocaten hierdoor niet onnodig moet worden belemmerd. Dat zou naar het oordeel van deze Orde kunnen leiden tot ondoorzichtige verhoudingen in de markt en waarschuwt in dat verband ook voor te stringente richtlijnen ter voorkoming van belangenconflicten.

Overwegingen

Het rapport en de reacties daarop van de beroepsorganisaties leiden mij tot de volgende overwegingen.

Als uitgangspunt voor de uitvoering van de motie De Jong geldt vanzelfsprekend artikel 18 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed.

Het tweede lid bepaalt dat ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid bij verordening regels vastgesteld worden over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan.

De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van – in het bijzonder – de notaris zijn vereist voor zijn publieke taakuitoefening. Ervan uitgaand dat de notaris ook in een interdisciplinair verband zijn publieke taken uitoefent, is voor hem een effectieve waarborging van zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid evenzeer van belang als voor de notaris die niet functioneert in een dergelijk verband. De eisen zijn dezelfde, maar de omstandigheden kunnen zeer verschillen. Dat rechtvaardigt, waar nodig, het stellen van bijzondere regels voor interdisciplinaire samenwerking.

Met de NOvAA ben ik van oordeel dat het stellen van die regels de samenwerking niet nodeloos moet belemmeren. Tegelijkertijd mag het belang van een onafhankelijk en onpartijdig notariaat niet aan het belang van de samenwerking achtergesteld worden. De publieke taakuitoefening van de notaris in samenwerkingsverbanden zal dan ook met de noodzakelijke waarborgen omgeven moeten zijn. Thans kunnen zulke regels in de praktijk doorgaans worden gehandhaafd door een wederzijds begrip en het respecteren van de beroepsverplichtingen van elk van de betrokken, eveneens gereglementeerde, disciplines. Dat mag – in het verlengde van het rapport – ook worden aangenomen, indien de samenwerking wordt uitgebreid met het beroep van accountant. Was echter de aandacht aanvankelijk gericht op de samenwerking met accountants, inmiddels is duidelijk dat ermee rekening moet worden gehouden dat de samenwerking wordt uitgebreid met een – thans niet te voorzien – aantal verschillende andere beroepsbeoefenaren bij wie dit begrip niet noodzakelijkerwijs even vanzelfsprekend aanwezig is. Dat is temeer van belang bij samenwerking met deling van winst en verlies. Zolang er onvoldoende zekerheid bestaat over de handhaafbaarheid van de beroepsvoorwaarden acht ik uitbreiding van die vorm van samenwerking dan ook niet verantwoord. De risico's daarvan zijn, de KNB en de NOvA hebben daarop gewezen, nog onvoldoende getoetst.

Daarbij neem ik de geuite zorg serieus dat de betrokken beroepsorganisaties als hoeders van de kwaliteit en van de integriteit van de beroepsuitoefening mogelijk op dit moment onvoldoende in staat zijn om toe te zien op naleving van beroepsverplichtingen in grote, multidisciplinaire verbanden. Dat geldt in het bijzonder ook voor het externe toezicht op het notariaat door de Kamers van Toezicht en door het Bureau financieel toezicht. Zoals u bekend is wordt beoogd dit toezicht te versterken.

Dit brengt mij op de samenwerking van de notaris met de accountant. Ik meen – in het verlengde van de conclusie van het rapport – dat samenwerking door de notaris met de accountant als zodanig niet op bezwaren behoeft te stuiten. Mede in het licht van de bestaande samenwerking door notarissen met andere beroepsbeoefenaren meen ik dat verschillen in de waarden en normen van het beroep en risico's van belangenverstrengeling ook in een samenwerking tussen de notaris en de accountant in beginsel overkomelijk zijn. De voor de notaris geldende regelingen zullen, zoals ik aangaf, echter ook moeten zijn ingericht op de notaris die toetreedt tot multidisciplinaire verbanden waarin accountants opereren.

Ik wijs in dit verband ook op de in het rapport vermelde EG-Richtlijn 84/253 met het oog op de certificerende taken van de accountant. Voorwaarde daarin is dat de zeggenschap in samenwerkingsverbanden ter waarborging van zijn onafhankelijkheid in meerderheid bij de accountant berust. Ik acht het niet van minder gewicht de onafhankelijkheid van de notaris te waarborgen. Op zichzelf zou dezelfde voorwaarde voor samenwerking met de notaris gerechtvaardigd zijn. Het stellen van deze voorwaarde zou de samenwerking tussen de notaris en de accountant echter belemmeren. Indien een dergelijke voorwaarde ook voor de notaris noodzakelijk blijkt te zijn, zal nader moeten worden bezien hoe op de dan ontstane situatie moet worden gereageerd.

Nochtans meen ik – op basis van de conclusie van het rapport – dat met voorrang onderzocht zou moeten worden of de samenwerking met deling van winst en verlies door de notaris met de accountant, die niet samenwerkt met andere beroepsbeoefenaren met deling van winst en verlies dan met fiscaaljuristen, mogelijk gemaakt kan worden. Gelet op de huidige samenwerking tussen notarissen en advocaten die dezelfde beperking kennen ten aanzien van samenwerking met de accountant, ligt het voor de hand om deze mogelijkheid van samenwerking door de advocatuur ook in dit onderzoek te betrekken.

Hoewel de wet het thans in beginsel mogelijk maakt voor de notaris om samen te werken met een ruimere kring van beroepsbeoefenaren, moet ik concluderen dat tussen de betrokken beroepsorganisaties geen overeenstemming bestaat over de voorwaarden waaronder een uitbreiding van interdisciplinaire samenwerking met deling van winst en verlies gestalte dient te krijgen. Dit weegt voor mij zwaar omdat draagvlak bijdraagt aan waarborging en handhaving van de beroepsverplichtingen van de notaris en van de andere betrokken beroepsbeoefenaren in interdisciplinair verband.

Ik meen dan ook dat tijd nodig is om in overleg met partijen te bezien of daarover alsnog overeenstemming kan worden bereikt. Een uitstel van verruiming van de mogelijkheden van interdisciplinaire samenwerking door notarissen – althans van de meest verstrekkende vorm van samenwerking – kan worden benut om de mogelijkheden van een uitwerking van samenwerkingsregels te onderzoeken, rekening houdend met de positie van de notaris en met de posities van de andere betrokken beroepsbeoefenaren.

Ik wijs in dit verband ook op de procedure die is aangespannen tegen de beperkingen die door de NOvA zijn gesteld aan samenwerking door advocaten met accountants. De uitkomst van deze procedure is van belang voor het vraagstuk van interdisciplinaire samenwerking door notarissen. De procedure heeft ertoe geleid dat de Raad van State prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Europese Hof van Justitie in het kader van de toets van de regeling van de NOvA aan het EG-Verdrag.

Voorts moet naar mijn mening ook rekening gehouden worden met het verloop van de discussie in internationaal verband over de samenwerking tussen accountants en advocaten, met name in de Angelsaksische landen waar voor samenwerking tussen beide disciplines een verbod geldt. In de VS, Canada, Engeland en Australië zijn bewegingen gaande waarbij handhaving van dit verbod ter discussie wordt gesteld. De uitkomst van deze discussie kan gevolgen hebben voor de juridische dienstverlening in Europa, ook voor de dienstverlening van de (Nederlandse) notaris.

Ik wil op deze ontwikkelingen met de uitvoering van de motie De Jong niet te zeer vooruitlopen.

Conclusie

Ik concludeer dat wat betreft de regeling van interdisciplinaire samenwerking door notarissen, voor zover deze mede een deling van winst en verlies behelst, voorlopig «pas op de plaats» gemaakt moet worden totdat duidelijk zicht is op een solide nadere regeling van interdisciplinaire samenwerking in een verordening en de thans in de Wet op het notarisambt voorgestelde vernieuwingen in de praktijk van de beroepsuitoefening hun beslag hebben gekregen. Een regeling van interdisciplinaire samenwerking zal voldoende waarborgen moeten bevatten voor de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de notaris en moet ook in bredere – en meer gevarieerde – samenwerkingsverbanden dan de huidige kunnen worden gehandhaafd.

Ik neem mij dan ook voor met de KNB te overleggen over de opstelling en de goedkeuring mijnerzijds van een verordening waarin de huidige mogelijkheden voor interdisciplinaire samenwerking door notarissen voorlopig gehandhaafd blijven in die zin, dat in de verordening in elk geval geregeld is dat:

– samenwerking door notarissen met andere beroepsbeoefenaren is toegestaan voorzover geen sprake is van deling van winst en verlies;

– de bestaande samenwerking door notarissen met advocaten en fiscaaljuristen is toegestaan met deling van winst en verlies;

– voor samenwerking bij verordening nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de gemeenschappelijke naamvoering en de aanduiding van de betrokken disciplines;

– de ingevolge artikel art. 18 lid 2 van de nieuwe Wet op het notarisambt op te stellen verordening – welke de op grond van artikel 133 lid 1 van de Wet op het notarisambt geldende regeling zal vervangen – uiterlijk tot 1 oktober 2002 van kracht zal zijn. Deze periode kan tot een vroeger tijdstip worden bekort, indien eerder kan worden vastgesteld dat de vrijere vestiging en overgang naar een stelsel van vrije tarieven voorspoedig verlopen en indien er tevens een voldoende solide nadere regeling voor interdisciplinaire samenwerking met deling van winst en verlies totstandgekomen is.

Voorts zal ik binnenkort samen met de minister van Economische zaken de beroepsorganisaties van notarissen, advocaten, fiscaaljuristen en accountants (de KNB, de NOvA, de NOB, het NIVRA en de NOVAA) uitnodigen voor een overleg met het doel om te bezien of op korte termijn – ik stel mij voor binnen een termijn van een jaar – door de betrokken beroepsorganisaties een regeling tot stand kan worden gebracht die het mogelijk maakt dat samenwerking met deling van winst en verlies door notarissen en advocaten kan worden uitgebreid met de accountants, die niet met deling van winst en verlies samenwerken met andere beroepsbeoefenaren dan met fiscaaljuristen.

Ik meen hiermede thans uitvoering gegeven te hebben aan de motie De Jong.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven